“Bram was een markant persoon. Hij droeg altijd klompen en een pet en had een grote dikke snor”, schrijft Natascha Mulder. Zij kent de geschiedenis van de twee stalhouders die tegenover elkaar aan de Prinsenstraat in het Gelderse Dieren zaten, sprak hierover met plaatsgenoten en dook in de archieven. En dat is nieuwe informatie over de herkomst van de sociable en de landaulette in het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek. De rijtuigen zijn op 10 oktober 1956 geveild bij de opheffing van stalhouderij Bram Voerman.
Abraham, kortweg Bram, Voerman (geboren 1886) had van huis een goede reden om een studie medicijnen te gaan doen, want zijn vader was huisarts in Brummen en zijn opa werkte als vroedmeester en chirurgijn in het ziekenhuis te Deventer. Toch ging Bram de artsenij boven zijn pet of hij had eenvoudigweg meer met paarden, want hij ging aan de slag bij stalhouderij Krijgsman aan de Prinsenstraat 31 in Dieren. Daar woonde hij vanaf 12 april 1912 en werkte waarschijnlijk als knecht.
Gerrit Krijgsman (1849-1934) begon zijn stalhouderij al voor 1900. Gerrit was een nukkige brompot en viel daarentegen op door zijn frivole strohoed. Hij en zijn vrouw Grietje Dijk kregen zes kinderen, waarvan de jongste telg van het gezin, Berendina Wendelina, in 1925 zou trouwen met Bram Voerman. Die nam in dat jaar gelijk de stalhouderij van zijn schoonvader over. De hele familie bleef bij elkaar wonen. “Ik heb het vermoeden dat ze maar twee paarden hadden en een paar rijtuigen gezien de ruimte en de schuur die er moet hebben gestaan. Deze is niet groter geweest dan twintig bij vijf meter”, schat Natascha.
Bram was dan wel geen dokter geworden, vooruitdenken deed hij wel. Hij zag al snel in dat hij met de tijd mee moest en dat het vervoer met rijtuigen een aflopende zaak was. Bram schafte twee automobielen aan: een voor groepsvervoer en begrafenissen, en een verhuiswagen. Daarmee koos Bram ook voor het minder luxe vervoerswerk.
Die keuze had waarschijnlijk te maken met het feit dat aan de overkant van de weg nog een stalhouderij zat, namelijk die van G.J. Remmelink. “De grootvader van mijn man”, verklaart Natascha haar interesse. Remmelink hield het met vijf paarden bij het luxere rijtuigvervoer. Ze waren dan ook meer collega’s dan concurrenten van elkaar, met ieder hun eigen klantenkring. De mannen en hun gezinnen konden het in ieder geval goed met elkaar vinden.
Een verkooplijst bevestigt het vermoeden van twee paarden: de twee zwarte ruinen Hans en Puck, en die zijn in 1956 in ‘buitengewone slachtconditie.’ Naast de landaulette komen dan twee landauers, een lijkkoets, een dogcart en een ‘zeer antieke Jan Plezier uit de tijd van de voortrekkers’ onder de veilinghamer. De laatste is de sociable die nu in het rijtuigmuseum staat en zal van pakweg 1880 zijn, en daarmee niet zo oud als de veilingmeester suggereerde.
In 1958 vestigde automaterialenhandel van Weijers zich als huurder op de Prinsenstraat 31. Bram en zijn vrouw woonden toen al niet meer op het adres. In 1964 verhuisde Weijers en in april van dat jaar werd het perceel verkocht aan de Van de Lagemaats. Na een verbouwing zijn het woonhuis gehalveerd, de schuur afgebroken en werd het autobedrijf geopend met aan de voorzijde van de Prinsenstraat 31 een benzinestation. “In 1999 is het oude huis afgebroken en hebben wij er een nieuw woonhuis neergezet”, brengt Natascha het verhaal terug in de huidige tijd.
En de twee rijtuigen staan keurig bewaard in het depot in Leek, in afwachting van leuke gelegenheid om hen tentoon te stellen.
Bron en beelden: www.rhedenopdekaart.nl
Foto boven: Landaulette in Museum Nienoord in Leek, op 10 oktober 1956 geveild bij de opheffing van stalhouderij Bram Voerman.