In het interbellum, de periode tussen de beide Wereldoorlogen, kwam de tuigpaardensport in Nederland verder tot ontwikkeling. Deftige heren als Baron van Brakel, Bultman, Tiktak, Van Hoboken en Van Dorsser bepaalden de sfeer en de show, maar naast die kerels was er steevast één dame wiens paarden aan kop stonden: de douairière Drory de Perez. Haar naam komt nu alleen nog voor in oude krantenuitslagen. Reden genoeg om uit te zoeken wie zij was.
Adèle de Perez de Baron (1851-1933) wordt geboren in Soerabaja, Java, het Nederlands Indië, als dochter van een prominente Belgisch ambtenaar in Nederlandse dienst. Die vader maakt in haar geboortejaar de overstap van resident van Soerabaja naar lid van de Raad van Nederlandsch Indië. Hij had al eerder gewerkt aan de westkust van Sumatra en van Makassar, en verdiende daarmee niet alleen de Nederlandse ridderorde, ook de Belgische Leopolds orde. Die laatste orde kreeg hij ‘als eene belooning van de menschlievende wijze’ waarop hij de schipbreukelingen van een Belgisch schip op had gevangen.
In 1855 trouwt in Batavia Adèle’s oudere zus Johanna met Antoni Baron Sloet van Oldruitenborgh en een jaar later komt het eerste nichtje ter wereld, al heeft Sloet als suikerplantagehouder een discutabele naam vanwege zijn vele exen en het nageslacht dat er zou rondlopen. Die roddels dankt Sloet aan de oppositie tegen de zogenaamde ‘vrije arbeiders’ waar Sloet en zijn schoonvader voor staan. Ze krijgen het verwijt dat het afschaffen van de slavernij in de Indische cultuur juist een toename van corruptie en opportunisme tot gevolg heeft. Het zou een reden zijn waarom er in 1861 in Nederland ophef ontstaat als een even liberaal familielid van Sloet, van de ‘Beele’-tak wordt benoemd tot gouverneur-generaal van Nederlandsch Indië.
Adèle maakt dat niet meer mee op Java, want als haar vader in 1859 sterft aan hersenkoorts verhuist zij naar het Belgische Gent, waar haar familie De Perez oorspronkelijk vandaan komt. Daar ontmoet ze de oudere George William Drory (1836-1903). De familie Drory is na twee generaties voornaam en rijk door gasfabrieken. George kan toe met het rentenier-schap. Hij en Adèle betrekken een deftig herenhuis aan de Coupure Rechts 20 in Gent, een straat waar de Drory’s zo’n beetje samenscholen. In 1898 vertrekt het kinderloze stel naar Brussel.
Rijke weduwe
Na zijn dood in 1903 is zij een weduwe met veel geld en ziet ze kans om twee jaar later, in maart 1905 het geboortehuis van het familielid van haar zwager, de bewuste gouverneur-generaal, te kopen: het huis De Beele in Voorst. Dat ze dit huis op een publieke veiling kan kopen voor f 78.058,- heeft te maken met het feit dat de gouverneur-generaal zijn oudste zoon zo ongeveer onterfde vanwege zijn buitenechtelijke relatie – het zat mogelijk in de familie. Het huis is op dat moment in gebruik als sanatorium. Bij het statige pand horen een kleine veertig hectare grond, en onder andere een koetsierswoning, koetshuis, stalling voor vier paarden en een gebouw voor vee-stalling. De ‘op het landgoed staande bomen’ van met name zware beuken gaan apart onder de hamer en worden ten dele omgezaagd, de reden dat er honderd jaar later nog altijd niet meer dan een restje beukenbos en een weinig oude oprijlaan aan de Beelelaan zijn te vinden. Maar met dit huis verschaft ze zich een plek in het betere milieu in die omgeving: ze trekt op met een kring van dames als Van Hasselt op Empe, Schimmelpenninck van der Oye op De Poll, Bosch van Rosenthal op Beekzicht en Wilkens op De Nieuwenhof. Ze heeft in huis gezelschap van haar vrijgezelle zus Henriette Xaviève, die echter tot groot verdriet in 1911 overlijdt op De Beele. Daarmee wordt het eenzaam voor Adèle. Om de leegte in haar leven op te vullen geeft ze zich over aan haar grote passie: de Engelse Hackney. De rijke douairière, waar iedereen zo tegenop kijkt, is in werkelijkheid gewoon een paardenmeisje in hart en nieren. En op De Beele is alle ruimte om paarden te houden en te trainen. De eerste concourspony op de stal is de bruine merrie Norton Fire Lass, aangekocht van Rutgers van Rozenburg uit Arnhem.
Zij rijdt niet zelf, haar koetsier Jacobus Henricus Hermanus Koot (1887-1918) – voor familie en vrienden ‘Co’, voor mevrouw ‘Jacob’ – brengt de paarden uit. De jeugdige koetsier werkte voor zijn dienstplicht, die hij van 1908 tot 1910 vervulde bij de huzaren, als palfrenier op een buitenplaats in Baarn. Hij is nog uit het tijdperk van vóór het automobiel en heeft als dagelijks werk om mevrouw voor het haar visites rond te rijden met de victoria of de coupé. En hij gaat haar paarden showen. Bij het debuut van de stal in 1911 op het concours hippique in Zwolle gaat het even mis: “De bruinbonte ruin van den heer Bartels (8) sloeg in galop en men zag, dat zijn bestuurder hem niet meer meester was. Plotseling vliegt het paard tegen het elegante rijtuigje van de douairière Drory de Perez (4) aan. Beide rijtuigen en paarden vallen, de bestuurders worden er uit geslingerd. Men kan zich den schrik voorstellen. De schrik bleek erger dan het onheil. De heer Bartels stond het eerst weer op de been, totaal ongedeerd, de koetsier van het andere rijtuig ook. Het paard van den heer Bartels had een onbeteekenende wonde aan den achterpoot en zijn rijtuig kreeg ook een klein malheur. Van het andere rijtuig was een veer wat losgeraakt. Juist voor het ongeval was no. 4 al met den 4en prijs bedacht, zoodat met behulp van een paar glazen spuitwater, alles goed eindigde. De heer Bartels, die in ’t vorige nummer ook al een vurig ros gemend had, verklaarde, dat plotseling zijn armspieren totaal verdoofden en allen dienst weigerden. Hij moest het paard laten gaan, daar helaas zijn leidsels geen knoopen hadden.”
Maar het succes blijft niet uit. Mevrouw leert al snel hoe de handel met Engeland werkt en ze doet in de jaren die volgen een lucratieve handel: ze importeert tientallen Hackney’s om ze even gemakkelijk op hun best te verkopen. Alleen Fire Lass en Winmoor King krijgen een streepje voor.
Spaanse griep
Buurvrouw Aleida van Hasselt-Houwink van Huize Empe schrijft op 27 oktober 1918 in haar dagboek over de Spaanse griep die in dat jaar wereldwijd toeslaat en ook Voorst niet overslaat: “Op de Beele groote treurigheid, Jacob de koetsier is gestorven en ook de stalknecht, beide aan de griep met longontsteking. Wat mogen wij toch blij zijn dat Hendrik en de meisjes er zo goed vanaf zijn gekomen.”
In de winter van 1919 op 1920 komt het personeel van De Beele voor nog een probleem te staan, als de IJssel tot gevaarlijke hoogte stijgt en hier en daar de dijk doorbreekt. Vóór de grintweg naar Empe geheel is ondergelopen zijn in alle haast de paarden en rijtuigen van Huize de Beele naar het droger gelegen Huize Empe, in vogelvlucht een kilometer verderop, overgebracht. Op De Beele lopen de stallen vol water.
Beter nieuws is dat er een trainer-koetsier voor de Hackney’s aangetrokken: Hein Diekman of zoals hij officieel heet, Heimen Dieckmann (1891-1965). Hein, die in 1920 trouwde met Ella Bröner en vervolgens de koetsierswoning op De Beele betrekt, heeft de kunst geleerd bij Baron van Voorst tot Voorst in Elden. Hij en zijn nieuwe werkgeefster zullen tien jaar lang geen enkel concours van enig belang over gaan slaan. Het moet echter voor Hein een heel gedoe zijn om de Hackney’s telkens per treinwagon door het land te laten vervoeren, want dat is de enige mogelijkheid om de dieren in goede conditie te houden en zeker om de afstanden van Leeuwarden tot Den Haag af te leggen. Het laden en lossen gebeurt bij het kleine stationnetje Empe, op twaalf minuten loopafstand van De Beele, op de lijn Apeldoorn-Zutphen.
Als Hein met de paarden vertrekt, volgt mevrouw Drory de Perez steevast een dag later met het automobiel. Ze is modern als we de ene foto mogen geloven waarop ze naast Hein gezeten, een ererondje meerijdt: in voor de jaren ’20 hippe kleren en allesbehalve als een mottige ‘freule in bontjas’. Stal De Beele gaat sowieso mee met zijn tijd: Hein mag in tegenstelling tot zijn in livrei geklede voorganger Jacob, ‘als een heer’ in de ring verschijnen en de klassieke rijtuigen maken plaats voor showwagens op luchtbandjes.
Hoogtepunt op het laatst
Op het concours in Wageningen in 1928 is de tweespanrubriek een prachtig voorbeeld van hoe de rol van het koetspaard veranderde in een showpaard en hoe de koetsier daarmee zijn werk zag veranderen. In de ring komen een span van Adèle Drory de Perez en dat van een andere keurige dame die haar hart verpande aan de Hackney, Charlotte Dentz van Schaick. Paard en Paardenwereld doet verslag: “Eene keuze was hier moeilijk, daar deze paarden onderling, als bespanning, nogal verschillen. De paarden van Douaire Drory de Perez waren ingespannen voor concours-rijtuig met concourstuigen en vormden dus een concours-geheel. Het span van Mevrouw Dentz van Schaick kon dienen als voorbeeld van een equipage, waar verschil in kleur en vorm van de paarden minder zwaar telt dan bij een concours-hippique, en ging in de richting van het gebruik voor dagelijkschen dienst. Een palfrenier, behalve een koetsier, op het rijtuig zoude aan het ensemble geen afbreuk hebben gedaan.”
Niet altijd weet de jury de paarden van De Beele op waarde te schatten, wat de redacteur van Paard en Paardenwereld (11-12-1930) als voorbeeld gebruikt voor een kritische noot over jureren: “Laat ik maar eens een sprekend voorbeeld geven. De bekende paardenliefhebster mevrouw Drory de Perez kocht Fata Morgana, een mooi jong paard dat zijn entree op concoursgebied in ons land te Wageningen deed. Daar moest het kampen tegen de geroutineerde Donnybrook Squire. Hoewel het goede momenten had, werd het toch door zijn jeugdigen leeftijd en castratie finaal verslagen, want het was dien dag uit den vorm. Het kreeg een zeer slechte pers, werd totaal afgekamd, er bleef bijna geen goeds van over en ’t had het etiket onbruikbaar. Was mevrouw Drory een beginneling in de paardensport geweest, dan zou het paard zeker direct van de hand zijn gedaan en de liefhebberij zou geëindigd zijn geweest. Deze dame hield echter vol en aan ’t eind van ’t seizoen werd het paard voor hoogen prijs naar Engeland verkocht en kort er op voor ƒ 36.000 naar Amerika.” Het zijn discussies van alle tijden. Overigens maakt Fata Morgana zijn naam als ‘wonderpaard’ voor W.P. Roth in San Francisco niet waar en eindigt op shows in de jaren dertig vooral onderaan.
Afscheid van De Beele
Op 18 mei 1929 verkoopt de douairière De Beele onderhands aan jonkheer mr. De Jonge, misschien toevallig weer een oud-gouverneur-generaal van Nederlands Indië en minister van oorlog en wonend in het Engelse Surrey. “Zeer waarschijnlijk blijft mevr. De Perez in Nederland wonen, en naar ons medegedeeld werd zal zij haar paarden welke op alle concoursen van enige betekenis zo veel belangstelling trekken, niet afschaffen. Haar keuze van vestiging is nog niet bepaald, of dit in Nederland of in België zal zijn, doch het eerste is het meest waarschijnlijk”, schrijft de krant. Maar Adèle en haar huishouding vertrekken nog niet gelijk, in het tegendeel, want ze importeert nog twee paarden.
Met de komst van Capenor Hawaian Minister is er eindelijk een spangenoot gevonden die een beetje kan tippen aan ongekroonde koning Winmoor King. Als span halen ze in 1929 en 1930 de ene zege na de ander. Het zijn voor Adèle hoogtepunten, juist aan het einde van het verhaal. Op Houtrust in Den Haag krijgt ze als eigenaresse nog hoogstpersoonlijk de bronzen medaille van Prins Hendrik uitgereikt voor de overwinning. Het laatste jaar is sowieso een climax: ze reist met alle vijf paarden die in training staan af naar Hoofddorp. Maar aan het einde van het seizoen verkoopt Adèle Philipinna alvast aan Van der Koppel in Zeist, en die klopt prompt in Assen King in het enkelspan. Het is een teken aan de wand.
Het concours in Brummen 1930 is de laatste voor De Beele, het daaropvolgende jaar is de stal in Voorst opgeheven en vindt een verkoping plaats waarvoor zelfs liefhebbers uit Amerika komen. Winmoor King en Capenor Hawaian Minister gaan naar een handelaar in Epe en vervolgens naar Parijs, om drie jaar later terug te keren naar Nederland en nog één seizoen succesvol uit te komen voor Gebroeders van de Haar in Zeist.
De douairière maakt die Nederlandse come-back van King en Minister niet meer mee. Na de verkoping verhuist ze naar Huize Heidehorst aan de Teylingerhorstlaan 2 in Wassenaar. Daar woont ze pal naast haar laatste en dichtstbijzijnde familie: twee weduwes, nichten Sloet van Oldruitenborgh. Ze overlijdt er op 1 maart 1933 op 81-jarige leeftijd.
Hein (‘Rooie Hein’ vanwege zijn rossige haar) Dieckmann gaat nog tot in de jaren ’50 door als befaamde trainer van Hackney’s voor eigenaren als C.A. Petrie in Bennebroek en J.H. Alta in Oudemirdum. Hij, Ella en hun zonen Jacob en Dirk Jan verhuizen na het overlijden van de douairière naar Deventer en daarna naar manege Kleinvoorde aan de Bikkenweg in Twello, waarvan een gedeelte tot woning is verbouwd. In 1964 vindt hier een grote verkoping plaats van rijtuigen, tuigen en allerlei koetsiersspullen. De manege is inmiddels monumentaal en bestaat nog steeds.
Dat geldt niet voor De Beele. Het huis met zijn zeventien kamers en kleine klokkentoren is in 1942 opnieuw verkocht als tehuis voor ‘Nederlandse en Duitse’ kinderen. Het is in 1971 afgebroken. Alleen de monumentale toegangspoort is blijven staan.
Uitgebrachte Hackney’s van De Beele
1911: debuut in Zwolle nog een brave derde klassering met Norton Fire Lass in de kleine maat (tot 1,45 m), een volgend concours gaat Carmen Sita mee.
1913: Carmen Sita
1914: Eerste overwinningen met Melbourne Nipper en Heaton Aquila. Aquila gaat afwisselend met Bobby en Walsoken Rosette in het span.
1915: Miss Lofty
1916: Miss Lofty draait nog een keer mee en daarna verkocht aan de andere dame in Hackney-land, mevrouw Van Nievelt in Wassenaar; Norton Fire-Lass mag opnieuw in de ring komen.
1917: Chesnut Billy, het span Black Princess en Black Lady. In dat jaar wint Van Dorsser op het concours in Zeist een zilveren voorwerp als prijs die door mevrouw is uitgeloofd, iets dat ze vanaf 1914 regelmatig doet.
1918: Phyllis in enkel-, de vossen Erin en Billy in tweespan
1919: Phyllis, de isabel-kleurige Doe Skin, Jeannie Shipton, Norton Fire Lass mag weer mee, de vossen Erin en Billy in tweespan
1920: donkerbruine ruin King of the Air, in de kleine maat Hockwold Durbar en Lightning
1921: Polly Helmsly, Lightning, Gay Lad, zesjarige vosmerrie Hockwold Juno in het span met Capenor Flirting Girl. Mevrouw looft een ‘zwaar zilveren voorwerp’ uit als prijs in de tandemrubriek in Hoofddorp; haar paarden lopen alleen in enkel- en tweespan.
1922: Little Thick, Lightning, Newton Victor (Nederlands kampioen) en Fair View Leader in het span
1923: Newton Victor en Fair View Leader, Suzan, Phryné
1924: nieuwe importmerrie Capenor Adenda Squirrel uitgebracht een doorverkocht aan gebroeders Van der Haar in Zeist
1925: Glenavone Salute, Ebons Kings Chancellor, Sunshine
1926: Leaderette, Witcham Sunrise, en brengt vooral nieuwkomer Winmoor King de oranje lintjes in de categorie 1,50-1,55 m mee naar huis.
1927: Habrough Ideal, Gentlemen Quality, Lochardil Duchess
1928: Haddon Philipina, Loekardi Dutchess en de onbetwistbare King, nieuweling Fata Morgana.
1929: Capenor Hawaian Minister debuteert met Winmoor King
1930: Habrough Night, Haddon Philipina, Scottish Radiant, Capenor Hawaian Minister, Winmoor King
Foto boven: douairière Drory inspecteert de paarden, met in het midden steun en toeverlaat Hein Diekman.
Fairview Leader in handen van Hein Diekman.
De Beele is kaal nadat het grootste deel van de houtopstanden zijn gekapt.
Winmoor King is de koning van de stal, in 1928.