Een model van een glêzen weintsje met als opschrift ‘JF Piso’ herinnert aan een Friese wagenmaker. Hij maakte het als een meesterproef in het jaar van zijn huwelijk. Jacob Frederik Piso stamde uit een geslacht dat in de tweede helft van de 19e eeuw, in driehoek Bolsward-Wommels-Sneek werkte aan glazenwagentjes, sjezen en tilbury’s. Het was lastige tijd van hard werken en slechte betaling. Maar Jacob pakte het anders aan en stapte over naar de horeca. Het schenken van een borreltje leverde meer op dan het schaven van een houten spaak.
Wanneer meesterwagenmaker Monsma uit Bolsward in 1840 overlijdt heeft hij geen zonen die hem opvolgen, terwijl zijn vrouw in een slechte gezondheid verkeert – zij overlijdt amper een half jaar later in het Sint Anthony Gasthuis. Vandaar dat de twee dochters en hun echtgenoten, een schoenmaker en een kleermaker-stadsomroeper, de wagenmakerij verkopen aan Jacob Jans Piso (1795-1854).
“Ondergeteekende berigt door deze, dat hij eigenaar geworden is, van de wagenmakerij van wijlen Marten Reins Monsma, staande bij de Blaauwpoort te Bolsward, en van heden af, de wagenmakerij in dezelve zal voortzetten; nemende de vrijheid zich door deze aan te bevelen, zoo tot herstelling van oude, als tot het maken van alle soorten van nieuwe rijtuigen; belovende eene prompte en civiele bediening. Bolsward, den 26 april 1840. Jacob J. Piso.” Dat Jacob dit kan mag best een kleine wondertje heten, want zijn vader, veldwachter van beroep, stierf tien jaar eerder en liet zijn kinderen niets na, terwijl de rest van het gezin de kost bijeenschraapte in het turf. Waarschijnlijk was Jacob als knecht in de leer geweest bij Monsma.
Vuige laster
In het stadje gaan echter geruchten rond over Geesje, de vrouw waar de wagenmaker in 1816 mee was getrouwd: “De ondergetekende zal dengene de som van ƒ 50 vrij vereeren, zoo hij zich bekwaam vindt te maken, om aan mij of aan de policie te betuigen, wie zich het eerst durfde te verstouten, mijne echtgenoote met de ommegaande geruchten te besmetten, hetwelk volkomen niets anders dan vuige laster en valsche aantijgingen zijn. Bolsward, den 28 Julij 1850. J.J. Piso.” Het is te hopen dat hij de naam van zijn vrouw voldoende heeft kunnen zuiveren, want vier jaar later overlijdt Jacob Jans. Zoon Frederik (1828-1873) zet de affaire voort, terwijl zijn jongere broer Johan naar Wommels vertrekt om daar als wagenmaker aan de slag te gaan.
Frederik maakt tijden van welvaart mee in wat de ‘champagnejaren’ van Friesland zijn gaan heten, dankzij de export van roomboter rechtstreeks van Harlingen naar Londen, zonder de tussenkomst van Hollandse handelaren gleed het geld in de zakken van de Friese boeren. Hij heeft één knecht, een ongehuwde, op een contract dat telkenmale op 12 mei van kracht gaat en tegen de winter afloopt: in de winter heeft de wagenmaker het minst te doen en bestaat het werk uit reparaties en het slijpen van schaatsen.
Na het overlijden van ook Frederik komen de welbeklante wagenmakerij en een nieuw gebouwd woonhuis aan de dijk bij de, dan voormalige, Blaauwpoort te koop. De weduwe Jantje van der Veer laat per boelgoed verfkopen wat er in voorraad is aan nieuwe en gebruikte glaswagens, kapchaisen, hooi- en kruiwagens, iepen-, essen-, eikenhout en gereedschappen tot en met haar persoonlijke bezittingen aan goud- en zilverwerken toe. Zij was namelijk Frederiks tweede echtgenote en is genoodzaakt om alles te gelde te maken nu ook de zoon uit het eerste huwelijk, Jacob die naar Wommels is vertrokken, zijn erfdeel komt opeisen. De relatie met zijn stiefmoeder zal toch niet al te goed zijn geweest, aangezien hij naar zijn oom in Wommels vertrok en niet in de ouderlijke wagenmakerij bleef werken. Die oude wagenmakerij gaat voor ƒ 2.781,- over in handen van de dertigjarige Jan Dirks Kramer, die dit kan betalen door in het huwelijk te treden met Fimkje Kingma, de twaalf jaar oudere weduwe van zijn neef.
Wommels
Op 19 augustus 1858 start een broer van Frederik, Johan J. Piso (1834-1903) als wagenmaker in Wommels. Een jaar later (1859) trouwt deze met Akke F. Wijnia. Ook hij heeft de hulp van één knecht en werkt in opdracht aan nieuwe chaisen, tilbury’s, wagens ‘in olieverf’, met andere woorden, hij heeft geen rijtuigen in voorraad te verkopen. Een enkele keer is het ‘bij toeval’, wanneer Johan een tweedehands kapsjees ‘in olieverf’ of glazenwagen te koop aanbiedt. Hij spreekt ook over een ‘glazenmatwagen’ of ‘matwagen’.
Belangrijkste verdienste van Johan is het in huis nemen en opleiden van zijn neefje Jacob, uit het eerste huwelijk van Frederik. “Meestal werd er in het eerste jaar geen beloning gegeven ofwel op zaterdag een paar kwartjes of minder. Het tweede jaar ging het loon iets omhoog, om ongeveer op 22- of 23-jarige leeftijd de top te bereiken”, schrijft oud-wagenmaker Hendrik Fokkens in ‘Het Wagenmakersbedrijf in Friesland’ (1967) over een vergelijkbare situatie van een leerjongen in de kost. Voor een werkweek van plusminus zeventig uur krijgt een 22-jarige gezel in de Friese wagenmakerij acht of tien cent per uur, waar een leerjongen in Amsterdam zestien à zeventien cent ontvangt. “De nimmer aflatende vrees, zonder werk te geraken, belette in veel gevallen, de ontplooiing van de kwaliteiten van de mens. (…) Vele jonge wagenmakers zullen het in die tijd wel eens heel moeilijk hebben gehad. Vaak misschien ook, dat de lichamelijke verzorging te wensen overliet”, vertelt Fokkens over jongens die in een uur 180 wiggen moesten maken, “dan volgde het maken van drevels in de velgen. Een 7/4 duims steekbeitel werd je in de hand gedrukt en dan maar beginnen. Aan het einde van de dagtaak had men meestal het bloed in de boezeroen zitten en een open schouder. Men moest leren harden.” Jacob Fr. (1856-1912) heeft het niet beter. Hij leert het vak ten tijde van een diepe recessie op het Friese platteland.
Botermalaise
Na decennia van overvloed door de boterexport, komt in de jaren 1870 de klad in de economie, nadat de kwaliteit van de boter terugloopt en Engeland de import uit Friesland terugdraait. Vette winst had de boeren lui gemaakt. Denemarken springt hier, met een beter geïndustrialiseerde zuivelindustrie, gelijk op in door de markt over te nemen. Neem daarbij de invoer van goedkoop uit Amerika, wat de gehele Nederlandse landbouw raakt, en de recessie is ook in het weidegebied van Wommels compleet. Het zet in ieder geval de boeren aan om in sneltreinvaart aan de oprichting van zuivelcoöperaties en melkfabrieken te gaan werken. Maar daar heeft de meesterwagenmaker Johan J. Piso om dat moment niets aan, want zijn klantenkring heeft niets meer te besteden en hij zal in 1888 met het gezin terugkeren naar zijn geboorteplaats Bolsward in de hoop daar meer wagenwerk te vinden.
Glazenwagentje
Neef Jacob Fr. trouwt in 1880 in Wommels met Jetske Boersma. Hij mag zich volleerd wagenmaker noemen, na het afleggen van de meesterproef die bestond uit het vervaardigen van een schaalmodel. Niet dat Jacob verantwoording heeft af te leggen aan een gilde, want die beroepsverenigingen waren al een eeuw geleden afgeschaft, het is eerder om de goedkeuring van zijn oom te krijgen en daarmee de officieuze titel ‘meester’ te verdienen. Hij maakt het model van een zogeheten glêzen weintsje, hetgeen Fries is voor glazenwagentje. Op normale grootte een rijtuig van vijf- tot zeshonderd gulden. Het is een sierlijke wagen, waarvan de vorm golvend oploopt naar achteren. Het bakje veert en wiegelt op twee lange riemen die bij de riemsteunen aan de achterzijde met spanschroeven op spanning blijven. De vering met riemen is nogal ouderwets, want al in de eerste helft van de 19e eeuw hadden rijtuigfabrikanten de veerkracht van staal ontdekt en daarmee bladveren ontwikkeld die het comfort van de reizigers aanzienlijk verbeterden. Toch maakt Jacob nog een glazenwagentje op riemen en hij is niet de enige, want alle goede wagenmakers in de drie noordelijke provincies doen dat nog. En dat heeft niet alleen te maken met slechte wegen of de eigenwijsheid van de boeren, eerder met zuinigheid, want tot 1894 heffen de provinciale staten belasting op nieuwerwetse vering. Pas wanneer die heffing er eenmaal af is, wil iedere boer zijn ‘ouderwetse’ glazenwagen inruilen tegen een nieuwe op ellipsveren. Illustratief hiervoor is Jacob’s model dat hij in 1908 laat zien op een expositie ‘Voorheen en Thans’ en waarover de Leeuwarder Courant (25-8-1908) schrijft: “…., terwijl door Jacob Piso Fz. te Sneek dat miniatuur Friesch rijtuig op vier wielen van 1880 werd vervaardigd, en dat nu wel haast tot Fryslan fen forhinne kan worden gerekend; wel een bewijs, dat in dezen de vooruitgang in smaak en comfort al bijzonder snel is geschied.” Maar zo ver is het nog niet.
Smederij erbij
Met te weinig werk voor twee wagenmakers die er de volledige kost mee verdienen, verhuizen Jacob en Jetske na hun huwelijk naar Workum. Hij bouwt er gelijk een nieuwe sjees om indruk te maken op de potentiële klantenkring. In 1886 heeft hij zelfs een ‘antieke Hindeloper harddravers-chais’ te koop, waarbij het waarschijnlijk gaat om een krompanelensjees met Hindeloper beschildering, iets bijzonders dus. Een jaar later neemt Jacob de smederij van Pelsma over, om vervolgens op zoek te gaan naar een meestersmidsknecht. Alles wijst op een klein en florerend bedrijf, groot genoeg om met een eigen draaibank, handmatig aangedreven weliswaar, wielnaven te maken.
Vanaf augustus 1893 biedt Jacob iedere dinsdag nieuwe en gebruikte rijtuigen te koop aan op de Oosterdijk in Sneek. Hij heeft dan glaswagens op patentassen, met twee jaar garantie, en daarmee zijn de ouderwetse riemen uit de gratie. Net als de harddraverssjezen, wanneer Jacob in 1896 adverteert met sulky’s, maar de grootste omzet komt nu van de melkwagens, die “bij de meeste zuivelfabrieken in Friesland in gebruik, zijn steeds voorradig en worden direct in iedere gewenschte afmeting, met garantie, overal geleverd. Photographieën en prijsopgaaf franco en gratis”, zo adverteert Jacob in de landelijke krant Het Nieuws van den Dag.
Gehele inventaris
Tot mei 1899, waarin Jacob wegens ‘verandering van affaire’, bij boelgoed tegen contante betaling laat verkopen: “5 Melkwagens van onderscheidene afmetingen, 2 gebruikte glaswagens, chais met losse kap en collingsassen, nieuwe hooiwagen, beste rolwagen, bewerkt en onbewerkt hout, ongeveer 100 goed bewaterde, meerendeels iepen, eiken, esschen en beuken posten van 1 tot 10 cm dikte en 75 cm breedte , prachtige tilbury-panelen, gewaterd tul- en rondhout, breede vuren wagenplanken, dissels, droge spaken, eiken en iepen hooiwagen- en melkwagenvellingen, schamels, stellen, rongen, 30 seinestokken, veeren, assen, rijtuigschroeven, kussens, kast met spijkers, ongeveer 50 gedraaide tullen, bokkewagen met gereid, kaplinnen, bussen, kistjes, wagen- en ledersmeer; wagenmakersgereedschappen w.o. houtboormachine met cirkelzaag, draaibank, tul- en slangboren, paneel- en andere zagen, slijpsteen, beitels, schaven en hamers. Voorts: 2 vierk. kachels, hok met kippen, piekestelp, band- en oud ijzer, oud hout en wat meer zal worden aangeboden.”
Dit geeft een aardig beeld van wat een doorsnee dorpswagenmaker, zonder smederij, aan gereedschap en materiaal nodig heeft en welke investering een jonge wagenmaker bijeen moest werken om voor zichzelf te beginnen. “Het rijk van de wagenmaker, beperkt in zijn omvang, maar groot door de opvatting van zijn taak. Waar hij zijn leven doorbracht van zijn twaalfde jaar tot het einde, wanneer hij geroepen werd rekenschap af te leggen aan de grote bouwmeester van alles wat is in de wereld”, zoals Hendrik Fokkens zo fraai omschrijft, en uitlegt over het hout: “Het iepenhout werd in Friesland alleen gewaterd gebruikt. Dit wateren gebeurde om het zgn. kiezelzuur uit te logen. Het beste kon men dit doen in stromend water met het worteleinde naar de stroom gericht. (..) Gebeurde dit wateren niet of niet voldoende, dan is iepenhout zeer gevoelig voor wormaantasting, althans het Friese.”
Tilburypanelen
Interessant in de verkooplijst zijn de tilburypanelen, panelen die in de golvende vorm van gevlochten riet zijn gevreesd of geperst. Een wagenmaker maakt die panelen niet zelf, hij koopt ze van een fabriek. Het is een noviteit aan het einde van de 19e eeuw en komt af en toe voor in de panelen van Friese tilbury’s. ‘Chais met losse kap’ geeft aan wat de wagenmaker als doorsnee aflevert: sjezen met een schepvormig bakje al dan niet met kap, niet te verwarren met de krompanelensjees die een veel groter vakmanschap van de wagenmaker vraagt.
Misschien stopt Jacob net te vroeg met het bouwen van melkwagens, want een jaar later vindt de oprichting plaats van een coöperatieve zuivelcoöperatie in Workum, de basis voor wat uit zal groeien tot de grootste kaasfabriek van Europa. Maar hij gooit de handdoek in de ring omdat de wagenmakerij domweg geen vetpot is. “De boer betaalde vijftig gulden als aanbetaling en dan ieder jaar vijftig gulden tot de laatste betaling. Dat was usance”, vertelt een kleinzoon die dan het café-restaurant in Sneek bestiert, in de Leeuwarder Courant in 1967. Het beeld past in wat ook Hendrik Fokkens schetst over de situatie rond de eeuwwisseling: “Men werkte in Friesland op jaarrekening, alleen het nieuwe werk werd contant verrekend. Begin januari ging de patroon dan op stap naar de buitengemeenten om af te rekenen. Soms bij nacht en ontij kwam hij weer thuis. En hij was nog gelukkig wanneer hij zijn klanten thuis trof.”
Glaasje schenken
Jacobs verandering van affaire, waar zelfs het kippenhok voor moet wijken, houdt in dat hij als kastelein een glaasje gaat schenken: te beginnen in Wommels, waar in 1899 de leden en obligatiehouders van notabene de coöperatieve Stoomzuivelfabriek Wommels e.o. in het café van Piso vergaderen. Hier vinden keuringen voor stieren en harddraverijen voor de deur plaats, terwijl de lokale stalhouder er vrijwel dagelijks vertrekt om passagiers mee te namen naar Bozum. Het café brengt niet gelijk gouden bergen. Zo schrijft Jacob in 1902 een geldwissel uit aan L. IJpma, die hij niet kon betalen, met daaronder de tekst ‘Matth. XVIII, vs.26’, de Bijbeltekst die zegt ‘Heere, wees lankmoedig over mij en ik zal u alles betalen’. Omdat zijn oom al in 1888 was vertrokken en Wommels zonder noemenswaardige rijtuigmaker zit, pakt Jacob gelijk zijn oude vak enigszins op door wat te handelen in tilbury’s, glaswagens en omnibusbrikjes.
Zijn handel aan de dijk leidde Jacob al eerder naar Sneek, en nu opnieuw om er in 1904 de Stadsherberg over te nemen van Klaas Wierstra aan de Lemsterweg, waarbij het in Wommels op gelijke voet doorgaat. Volgens de burgemeester en wethouders die Jacob de drankvergunning afgeven wordt op die plek ‘sinds onheuglijke tijden het tappersbedrijf uitgeoefend’ en heeft dat logement een belangrijke rol op marktdagen, wanneer het ‘reizend publiek’ er aanschuift. Jacob steekt zich met de herberg aanvankelijk stevig in de schulden en laat na zijn overlijden, zijn vrouw achter met een stevige hypotheek van 20.000,- gulden achter, maar tegelijkertijd is het de opmaat naar een beter bestaan voor zijn kinderen en kleinkinderen. Het model van het glêzen weintsje uit 1880 krijgt een plaatsje in de entreehal van de herberg als eerbetoon voor het ambacht dat Jacob als jongen onder de knie kreeg. Café-restaurant Piso, inmiddels verhuisd naar de Parkstraat, sluit drie generaties later in 1978 zijn deuren. Daar, op de hoek met de Dr. Boumaweg, houdt een bronzen beeld van een ober de herinnering levend, met op de voet het opschrift “Hier stond restaurant Piso. Drie generaties van dit geslacht waren van 1911-1978 de gastheren.”
Naar het westen
Met de ‘verandering van affaire’ van Jacob Frederik hield het verhaal van de wagenmakers Piso nog niet helemaal op. Was oom Johannes in 1888 met zijn gezin naar Bolsward teruggekeert om er onder andere melkwagens bouwen, waar met de komst van de melkfabrieken een nieuwe behoefte aan ontstaat. Diens zoon Jacob (1876-1940) heeft het vak ook geleerd en gaat in Workum verder, waar zijn oudere neef ophoudt. Jacob (Johanszoon) maakt van 1902 tot zijn overlijden melk- en venterswagens in een kleine werkplaats aan de Noard 28, naast de smederij van Siebren Graafsma. De buurmannen trekken met elkaar op en wonen zo half bij elkaar in. Deze Jacob heeft af en toe een omnibusbrikje, glaswagen of tilbury te koop, nieuw of tweedehands. Bijvoorbeeld de negenpersoonswagen die hij aanbeveelt als ‘kerkewagen voor een roomkatholieke boer’. Op de landbouwtentoonstelling van Workum in 1908 levert een nieuwe tilbury hem een bekroning op, maar dat doet de tilbury van concurrent en plaatsgenoot Obe IJntema ook. En er is een klein kansje dat er een krompanelensjees uit de werkplaats is gerold, het is toch vooral de melkwagenbouwer. In hoofdzaak bouwt hij echter wagens voor melkkannen, later voor maximaal dertig bussen van veertig liter, bij elkaar anderhalve ton gewicht om door paarden te laten trekken. Ondanks de melkfabriek is het vooralsnog geen weelde: in 1911 volgt een tijdelijk faillissement. Aan de Friese wagenmakerstraditie komt pas een einde als de laatste drie die nog in Bolsward als wagenmaker werkten naar het westen vertrekken.
Het model van het glêzen weintsje uit 1880 staat nu bij de 74-jarige Siep van der Meij in Sint Annaparochie, een nazaat van de familie Piso die het koestert.
Bronnen: o.a. Rijtuigen en Sleden in het Nationaal Rijtuigmuseum, drs. H.B. Vos, 1994, mededelingen Siep van der Meij, Oudheidkundige Vereniging Warkums Erfskip, Allefriezen.nl, Het Wagenmakersbedrijf in Friesland, H.G. Fokkens (1967).
Foto boven: het schaalmodel van een glazenwagentje dat Jacob Frederik in 1880 als proeve van bekwaamheid maakte.
Het bakje hangt in leren riemen. Met stelschroeven
aan de achterzijde zijn die op de juiste spanning te
brengen.
Vergelijkbaar Fries glazenwagentje op ware grootte
in het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek. De maker
van dit exemplaar is onbekend. Een andere naam
voor dit type is verdekwagen (Gronings); het is de
opvolger van de kiereboe.
Voorbeeld in het Nationaal Rijtuigmuseum van een
glazenwagen op comfortabele ellipsveren, zoals ook
Jacob Fr. Piso die na 1894 bouwde.
Het Nieuws van den Dag 25-10-1897.
Dit omnibusbrikje is het eerste rijtuig dat de laatste
wagenmaker van de Piso’s in Workum, Jacob
(Janszoon 1876-1940) maakte in 1902 na zijn
huwelijk met Johanna Faber.
Friese tilbury gebouwd door Jacob (Janszoon 1876-
1940) op de landbouwshow van 1908.
Nwsbl. van Friesland: Hepkema’s Courant 13-7-1904.
In het midden: de kleine werkplaats van Jacob
(Janszoon 1876-1940) aan de Noard 28 in Workum.
Krompanelensjees, toegeschreven aan een Piso,
alhoewel onduidelijk, want het onderstel is jonger
dan het kuipje en het is de vraag of de Piso’s
daadwerkelijk dit type hebben gebouwd.
Op de hoek van de Dr. Boumaweg-Parkstraat in
Sneek staat nog een bronzen beeld van een ober,
met als opschrift “Hier stond restaurant Piso. Drie
generaties van dit geslacht waren van 1911-1978
de gastheren.”