Een chique glaslandauer in het Nationaal Rijtuigmuseum is afkomstig van Schoonhoven-Buitendyk in Utrecht. Dat brengt ons bij een stokoude stalhouderij die tot 1982 zijn paarden aanspande in de smalle Keukenstraat, een zijstraat van de Nieuwe Gracht, en waar menig Utrechtenaar nog levendige herinneringen aan heeft.
Wanneer in 1956 de laatste Amsterdamse stalhouderij van Van Delden op omvallen staat, neemt de krant De Tijd op 16 juli een kijkje in de domstad: “Het recente bericht over de crisis in het Amsterdamse stalhouderijwezen heeft de Utrechters zoal niet met leedvermaak dan toch wel met trots vervuld. ‘Dat noemt zich nu de hoofdstad des lands’, schamperde een paardenminnend Utrechter aan de leestafel van een etablissement, dat wij in Utrecht plegen te frequenteren. ‘Kan niet eens een stel paarden onderhouden. Ze moeten daar nodig wat van ons zeggen.’ Het nieuws over de Amsterdamse stalhouderij, waarvan het bestaan op het spel staat, past geheel in het kader van vergefelijke stadsverheffing en Utrechtse op-de-borstklopperij. Nu moet gezegd worden, dat Utrecht inderdaad nog een stalhouderij heeft, waarop het trots kan gaan. Men heeft zich dit nog eens duidelijk gerealiseerd toen zaterdag de heer A. Schoonhoven zijn zilveren jubileum vierde als stalhouder. Als laatste der Mohikanen houdt hij stal in de Keukenstraat, waar de penetrante geur hangt van veertien zwarte volbloeds, die voor een niet gering deel de standing en alom geprezen distinctie van Utrecht hooghouden. De echte Utrechter — niet de overvloedige import, die sedert jaren de buitenwijken beheerst — zou niet graag het verrukkelijke schouwspel missen van een trouwtje per koets, dat honderden belangstellenden doet samenstromen op de Stadhuisbrug. Zeker, zelfs voor het bordes van het Utrechtse stadhuis glijden soms trouwauto’s aan en af, maar vooral in een stad als Utrecht heeft deze verschijningsvorm van de moderne techniek iets decadents. Voor de hardstenen stoep met de rode loper en de boden in zwart livrei hoort een koets te staan, hoog op ranke wielen.”
Kroeghouder
Dit verhaal begint met een flinke stap terug in de tijd. Hendrik Johannes Buytendijk (1795-1846) treedt in 1819 in Utrecht het huwelijk met schippersdochter Hilligje Ebink. Volgens de huwelijksakte is hij dan koetsier van beroep. Toch kiest hij als kersverse echtgenoot in aanvang een ander vak, want als ze zich vestigen aan de Nieuwe Gracht op de hoek van de Groenestraat, is Hendrik daar van 1819-1824 winkelier en kroeghouder. Buytendijk schenkt zijn klanten graag een borreltje. In het tweede kwartaal van 1825 komt daar het ‘verhuur van rijtuigen’ bij en daarmee is de geboorte van de stalhouderij een feit. In de Utrechtsche Courant van juni 1836 heeft Buytendijk: “de eer te verwittigen, dat hij voor eigen rekening eene deftige lijkkoets heeft doen vervaardigen; beveelt zich in de gunst van het geëerde publiek, en belooft eene prompte en civiele bediening.” Later dat jaar verhuist de stalhouderij naar de Nieuwe Gracht 129.
Na zijn overlijden in 1846 zetten de weduwe en haar zoon de affaire voort op dezelfde voet, zoals dat heet. In 1857 verhuist zij naar de overzijde van de gracht, thans nummer 72, en staat dan ingeschreven als verhuurster van paarden, rijtuigen ‘op veeren of riemen’ en twee lijkkoetsen. Een jaar na die verhuizing overlijdt ook Hilligje, of beter Hilletje, en laat de stalhouderij na aan zoon Simon Hendrik. Die had weliswaar zijn vader van kinds af aan in de zaak geholpen, maar staat op het punt zijn proponentsexamen te gaan doen.
In zijn ‘Bladen uit mijn levensboek’ (1911) noemt de latere predikant als bijzondere gebeurtenis in zijn leven een gesprek dat hij als zeventienjarige in 1837, tijdens het omspannen van paarden in Woerden, voerde met Koning Willem I. Het hof van de koning keerde van Het Loo terug naar Den Haag en had verse paarden nodig. Die paarden zouden komen van de postmeester van koffiehuis-uitspanning de Zwarte Arend in de Wittevrouwen Poort. Hij verzorgde de diligences van en naar de stad. Maar had niet genoeg paarden voor de koninklijke stoet en dus mocht Buytendijk die leveren. Simon reed met zijn vader mee op het rijtuig met vier paarden er voor. Het gesprekje met de koning zal overigens inhoudelijk niet zo interessant zijn geweest, althans niet genoeg om op te schrijven. Voor diezelfde Simon staat echter na het overlijden van zijn moeder vast ‘nooit meer stalhouder’ te worden. Hij vindt het werk te ruw.
Twee jaar lang zijn de stallingen, het koetshuis en de rijtuigen in handen van de erven, oftewel de drie kinderen. Degene die er daadwerkelijk mee verder wil is de man waarmee Simon’s zus Wilhelmina Buytendijk in 1860 trouwt: de weduwnaar en koopman Aart Schoonhoven. Wilhelmina is godsdienstlerares en voelt niets voor de paarden, Aart wel. Ze krijgen geen kinderen. In 1867 komt er een neef uit Kampen in beeld, ook een Aart Schoonhoven (1849-1907), en die neemt de boedel van zijn oom en tante over. En dat betekent voorspoed. Tien jaar later trouwt deze Aart met Maria van Woudenberg en ze krijgen elf kinderen, waarvan Jacobus (1878-1936), Lubertus (1879-1927) en Aart Marinus (1881-1933) in de zaak komen. Die drie zijn respectievelijk kantoorbediende, rijksklerk en stalhouder als zij in 1908 een vennootschap onder de naam Firma A. Schoonhoven-Buytendijk aangaan.
Ambulancewerk
Het is de gouden tijd voor de stalhouder, wanneer de dokter nog een eigen rijtuig heeft en van tien tot half één moet worden rondgereden voor het afleggen van visites. ’s Morgens om drie uur, om negen uur en om een uur maakt de postwagen een rondrit om de brievenbussen te legen, terwijl in de nacht de postwagen van Utrecht, Jutphaas, IJsselstein naar Vianen rijdt. Ambulancewerk doet Schoonhoven-Buytendijk ook. Wie de vleeswagen wil laten rijden betaalt bij Schoonhoven 75 cent voor een half varken, en om de zes weken rijdt een cellenwagen naar de rechtbank aan de Nieuwe Gracht; de koetsier draagt hiervoor een hoge hoed.
Over ‘beurtrijders’ en ‘achterrijders’ hebben ze het dan om de functies van de koetsiers te omschrijven. Zo’n koetsier heeft eens in de vijf dagen nachtdienst: hij slaapt op een brits bij de paarden. Soms gaat de telefoon en dan zijn het veelal studenten die op stap willen gaan. Die studenten blijven lange tijd een voorname klant. Bij ontgroeningen is de stalhouderij aan de beurt, en op zondagmiddag gaan de jonge heren naar Hotel Nas in De Bilt. Met drie paarden voor het rijtuig, kan een koetsier rekenen op drie sigaren en drie borrels. Minstens zo bijzonder is het als in Delft, Amsterdam of Leiden iets te vieren is, dan gaat het senaatsrijtuig waar Schoonhoven-Buytendijk de zorg voor heeft, wel een hele week op transport. Bij zulke gelegenheden dragen de paarden pluimen op hun hoofd. Voor het rijden van aanstaande tandartsen groene pluimen, dominees de paarse, juristen de rode, tonelisten rood-witte, artsen gele en voor letterkundigen blauwe. In het wagenpark zijn zelfs oudhollandse sjezen, waarvan de bekendste de Vlaardingse haringsjees is, te huur door studenten voor festiviteiten.
De firma bezit dan stalling en koetshuizen aan de Domsteeg, aan de noordzijde van de Keukenstraat, een remise in de Schalkwijkstraat, huizen aan de Nieuwe Gracht 72 en 68 en een boerderij in Maartensdijk. Een van de vaste koetsiers is Kobus Berkhof (1897-1976), wiens vader voor hem al 42 jaar in de stalhouderij werkte. Hij kan in zijn tijd zo aanwijzen waar de paarden in de Keukenstraat staan: acht in de ‘spoorstal’, zes in de ‘kippenstal’, elf in de ‘achterstal’, in de ‘tussenstal’ zes en in de ‘voorstal’ twaalf. Totaal 43, terwijl in de Herenstraat twaalf en in de Domsteeg tien dieren staan. Kostpaarden zijn er welkom, evenals rijtuigen van derden om te stallen.
De oorlog in
De drie vennoten zijn overigens niet de enige van de broers die voor het vak kiezen: Christiaan Gerardus en Paulus Quirin zetten in Hilversum de stalhouderij Van den Brink voort.
Na het overlijden van de laatste van de drie vennoten in 1936 gaat Aart junior, zoon van Aart Marinus, als laatste verder. Met auto’s en immer paarden. Een taxiritje levert dan een dubbeltje op. Bij de mobilisatie heeft Aart (1912-1989) nog twintig paarden, waarvan de helft wordt gevorderd, net als twee auto’s. “Zo sukkelden we de oorlog in. Er werden af en toe wel paarden bijgekocht, maar de prijzen lagen erg hoog”, vertelt hij in een jubileumboekje. Van 1942 tot 1945 zijn de stallen bezet door de Duitsers. In maart 1943 neemt Schoonhoven de stalhouderij van Brom in de Nobeldwarsstraat over, wat uitloopt in een grote strop: een paar dagen voor de verkoop zijn de briefjes van duizend en vijfhonderd gulden ongeldig verklaard, en is het kapitaal goeddeels vervlogen. Toch blijft Schoonhoven ook na de oorlog stukjes van de markt overnemen: de laatste drie schimmels en een sigarettenbrik van Van Gend & Loos, in 1951 de stal van de firma Ouwekerk op het Veemarktplein, ook de statieberline van de adellijke familie Van Loon uit Amsterdam komt in bezit. Een halve eeuw lang gaat het prima en geleidelijk gaat het paardenbedrijf over naar een taxionderneming aan de Koningsweg.
Logge duikboot
Terug naar het artikel in De Tijd, van juli 1956: “Nooit is een bruidje, in een wolk van witte tule, zo aanbiddelijk charmant als wanneer zij afdaalt uit het kleine glazen paleisje, terwijl haar voetje het smalle stepje zoekt. De meest uitbundige chroom-slee is een logge duikboot, waaruit een bruidje slechts met gekromde rug en opeengepakte rokken kan stappen. Dit moet de heer Schoonhoven begrepen hebben toen hij 25 jaar geleden in het bedrijf van zijn vader stapte. Hij wist wat Utrecht past. Hij is het, die het feestelijk schouwspel op de Stadhuisbrug in ere houdt. Utrecht mag hem er dankbaar voor zijn. In dit opzicht is er in Utrecht nog niet veel veranderd: distinctie Is een begrip, dat men er nog in ere houdt. Vandaar, dat de heer Schoonhoven er niet aan denkt zijn paarden op te ruimen. Hij handelt hiermede in de geest van duizenden Utrechters, die zijn glimmend zwartgelakte koetsjes nog vele jaren voor het stadhuis hopen te zien. Dat de stalhouderij ook diensten verleent bij universitaire promoties, behoeft voor een stad als Utrecht nauwelijks betoogd te worden.”
Mooie woorden en op dat moment gepaste trots, die echter niet voorkomen dat de ‘penetrante geur’ van de stallen in de Keukenstraat verdween en zelfs zonder paarden in 2014 het doek valt voor het Utrechtse taxibedrijf Schoonhoven-Buytendijk, dat daarmee na 189 jaar ter ziele gaat. “Gevloerd door de uitgeknepen prijzen als gevolg van de aanbestedingen. De taxisector is al jaren geen markt meer voor ondernemers die oog hebben voor hun klanten én voor hun personeel”, beklaagt Paul Schoonhoven zich, als laatste in een lange rij van vervoerders.
Naast de foto’s en verhalen in het Utrechts Archief is er gelukkig nog iets dat is overgebleven, want na verkoping van de rijtuigen in 1982 komt één landauer terecht in het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek. Dat voertuig heeft al een heel leven achter zich: ooit door Tattersall in Bussum is het geleverd aan een onbekende, maar rijke familie in de omgeving, later ‘voor weinig’ opgekocht door de stalhouderij en nadien hebben al ontelbare bruidsparen, lachende en huilende mensen er in plaatsgenomen. Met de kap naar beneden of omhoog, de koetsier -personeel tenslotte- zat altijd in weer en wind. Op de bok van die landauer is zeker een eeuw lang kou geleden, is fluitend in het zonnetje gereden, genoten en gekeken: naar de paardenkonten en de meisjes langs de gracht. Het is het verhaal van Schoonhoven-Buitendyk dat dit rijtuig levend houdt.
Beelden: Utrechts Archief
foto boven: de glaslandauer in het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek, geleverd door Tattersal Bussum en later opgekocht door Schoonhoven-Buitendyk.
In de Keukenstraat in 1976 met wagenmaker A. Kemp die voor de stalhouderij de paarden aanspant.
Utrechtsche Courant van juni 1836.
De ‘neef’ Aart Schoonhoven (1849-1907)
wiens nazaten het bedrijf voortzetten.
Het publiek loopt uit als de studenten met een tienspan ‘vanuit het zadel gereden’
van Schoonhoven-Buitendyk voor het Utrechtse café Buitenlust staan. Ergens rond 1890.
Trouwcoupés en een auto van Stalhouderij Schoonhoven-Buytendijk in de jaren ’30
op de Johan van Oldenbarneveltlaan te Utrecht, met rechts op de achtergrond de
voormalige tramremise bij het Maliebaanstation, hier in gebruik bij het Comité voor Werkverschaffing.
Keukenstraat, 1959, met rijtuigen van Schoonhoven-Buytendijk.
Links staat ‘de laatste’ Aart Schoonhoven.
1952: het gezelschap rond kinderarts prof. Veeneklaas op het
Stationsplein te Utrecht. De hoogleraar is juist teruggekeerd
uit Leiden waar hij zijn inaugurele rede hield en wordt hier
bij het station opgewacht door een mailcoach van stalhouderij
Schoonhoven-Buytendijk, met een orkestje en op de bok
koetsier Kobus Berkhof.
Winterse toestanden voor de stalhouderij op het Pieterskerkhof in Utrecht, 1978.