Uit het Gelders Archief komt een serie foto’s van ‘Harm de Jong, koetsier van de familie Quintus.’ Meer is er niet over bekend. Op de foto’s zien we deze Harm ijverig aan het poetsen, bezig op klompen in een keurig onderhouden stal. Alles straalt een ouderwetse degelijkheid uit. Reden genoeg om op zoek te gaan naar het verhaal hierachter.

Harmen Hendriks de Jong (1829-1908) krijgt bij zijn inschrijving in de burgerlijke stand de achternaam van zijn moeder. Zij is ongetrouwd arbeidster in het Friese Oostermeer. Het ongehuwd zwanger zijn is in die tijd nog een zware schande, en niet zelden aanleiding dat een jonge vrouw uit beeld raakt. Maar zij, Froukje de Jong, slaagt er in om haar zoon groot te brengen. Goed ook.

Harmen staat aanvankelijk te boek als arbeider en boerenknecht, en in 1857 is hij stalknecht bij herbergier Atze Kuipers in Bergum. Later, tot zijn vertrek in 1863, werkt hij er als dienstbode, want in het café vinden om de haverklap verkopingen van hout, gronden en boedels plaats. Er is altijd wel een belangrijke boodschap die naar elders moest. Of het er iets mee te maken heeft is onbekend, maar in die periode slaan tyfus, pokken en difterie flink om zich heen in dit deel van Friesland en in september 1866 vertrekt Harm naar Groningen. Harm heeft in de herberg van Kuipers goed over weg leren gaan met paarden en in Groningen zoekt het jonge echtpaar Quintus een koetsier. Hij vindt er naast werk ook een echtgenote, twee zelfs. Een jaar nadat Harm’s eerste vrouw Hindrikje Roffel sterft, hertrouwt hij in 1881 in Groningen met de tien jaar jongere Klasina Roelfsema. Aardig detail: haar vader is korenmeter van beroep, een ambtenaar die er op toe ziet dat de graanhandel eerlijk verloopt.

Als zijn werkgever naar Arnhem verhuist, gaan Harm en Klasina mee en breekt een nieuwe tijd aan. Die werkgever is advocaat en jonkheer Willem Jan Quintus (1841-1905), telg uit een voorname Groningse familie en wiens vader advocaat en politicus is. Hij trouwt in 1863 in Groningen met Catharina Helena van Boneval Faure. Zijn schoonvader doet in hypotheken. Het stel strijkt ergens in de jaren ’80 van de 19e eeuw neer in Villa de Raaphorst aan de Velperweg 69 in Arnhem, waar familie van beide kanten woont.

Aan de Velperweg is het een aaneenschakeling van kapitale huizen en achter iedere villa is wel een deftig koetshuis te vinden. Arnhem kwam in het begin van de eeuw in de belangstelling te staan van de rijke westerlingen vanwege het ‘gunstige belastingklimaat’ en dat is te zien aan de huizen waarin ze gingen wonen. Het kinderloze echtpaar Quintus past er feilloos tussen met hun immense huis en tropisch aandoende tuinen. Mevrouw Quintus heeft een huishoudelijke staf, en hij heeft de zorg over de tuinlieden, een koetsier en de stalknecht. In het koetshuis staan een coupé voor de winter, een landauer voor meer bemeten uitstapjes en een victoria voor haar in de zomer. Voor gezelschapjes die op bezoek komen of het halen en brengen van gasten is er een open break. En wanneer mijnheer of koetsier Harm het nodig vindt komt er iets nieuws in het koetshuis, al is het geen snobistische vertoning. De tuigen zijn ingetogen met zwart leer omklede beugels, de rijtuigen niks te uitbundig en de paarden van het klassieke slag. Het is belangrijker dat alles keurig is verzorgd. Aan de volle baard van de koetsier is te zien dat hij en zijn werkgever nog van de oude stempel zijn; personeel met gezichtsbeharing is echt uit de tijd.

Als Willem Jan in 1905 overlijdt moet het stil zijn geworden voor de douairière, wat zo veel wil zeggen als welgestelde weduwe, Quintus. Zo langzamerhand zijn haar zus, schoonzus en broer in de directe omgeving weggevallen, veel familie heeft ze niet over. Misschien is dat de reden dat er op een goed moment sprake is van de ‘dames’ Quintus die op De Raaphorst wonen, en haar zus er bij introk.
Hendrik Berendsen, de huisknecht van Huize Empe, geeft in zijn memoires (1968) een goede omschrijving van de sfeer op De Raaphorst, als zijn werkgeefster in de winter van 1913-1914 tijdelijk naar het buitenland vertrekt en hij een baantje zoekt: “Mevrouw vond dat uitstekend en al gauw had ik een baantje als huisknecht voor twee maanden in Arnhem, bij twee bejaarde dames Quintus aan de Velperweg, wonende in een grote riante villa, ‘de Raaphorst’ geheten. Alles was daar vreselijk deftig, de dames, het huis, het personeel, het mooie span paarden met koetsier; er was een tuin met broeikassen. Ik moest daar een zieke huisknecht vervangen. De dames waren erg vriendelijk, ik vroeg me echter wel vaak af, waarom men mij nodig had. De verwarming stoken, een grote volière die in de hal stond, dagelijks verzorgen en tafeldienen, dat was zo ongeveer alles. Na het drukke leven op Empe wist ik me eigenlijk geen raad van verveling. Ik mocht zo veel uitgaan en bijvoorbeeld schaatsrijden als ik maar wilde en werd schandalig verwend. Toch was ik blij, toen de tijd daar was en ik weer naar Empe terug kon.”

Koetsier Harm is op dat moment al overleden en zijn vrouw Klasina teruggekeerd naar het noorden, om daar in 1912 in Veendam te overlijden.
De douairière verkoopt in 1920 De Raaphorst aan de katholieke zorginstelling Insula Dei en verhuist naar Velp. De villa is uiteindelijk gesloopt en wie de plek aan de Velperweg terug wil zoeken: links tegenover het oude AKZO-gebouw, in de richting van de ING, ongeveer op de hoek met de Raapopseweg.

Foto boven: De beugels van de garelen zijn met zwart bekleed: dat was sober en gemakkelijker in onderhoud. Harm de Jong reed deze open break om gasten op te halen of voor pleziertochtjes met gasten.

Het is een klassieke, degelijke stal bij Villa de Raaphorst: de paarden staan er keurig bij, niets is overdreven.

Onder andere een tweewielige cart, een landauer, een coupé, het is een compleet koetshuis waarin Harm de Jong en een hulpje aan het werk zijn.

Uit alles blijkt dat Harm de Jong (1829-1908) zijn geluk in het leven wel heeft gevonden. Zijn jeugd zal niet gemakkelijk zijn geweest, hij verloor zijn eerste vrouw en kinderen zijn er ook met zijn tweede echtgenote Klasina nooit gekomen. Maar het leven op De Raaphorst was goed en het kwam hem aan niets te kort: dat is wat Harm uitstraalt..

 

Andere open break van de familie Quintus, gereden door Harm de Jong.

Villa de Raaphorst in 1963, toen al als onderdeel van de katholieke zorginstelling Insula Dei. De villa bestaat niet meer, maar op deze foto is goed te zien dat het een enorm ‘paleis’ was voor het kinderloze echtpaar Quintus.

Vacature bij mevrouw in 1901.

Nu ondenkbaar, maar in 1902 was het nog gebruikelijk dat vrouwen hun dienstbetrekking opgaven als ze trouwden.

De tropisch aandoende tuin van Villa de Raaphorst in 1897.

Harmen Hendrik de Jong (1829-1908) kreeg bij de inschrijving bij de burgerlijke stand de achternaam van zijn moeder. Zij was ongetrouwd arbeidster in het Friese Oostermeer.