Jacqueline van Soest-Snippe heeft haar opa niet bewust meegemaakt. Vier was ze, toen hij in 1960 overleed. Maar uit verhalen kreeg ze mee: “Hij was heel gedreven en secuur. Vlak voor zijn overlijden kon hij niet meer uit bed komen, maar hij wilde wel afscheid nemen van zijn pony’s. Die zijn toen door het huis in de slaapkamer gebracht.” Op tafel ligt een groot fotoalbum dat het verhaal beschrijft van Gerrit Derk Snippe (1893-1960), koetsier in dienst van Baron van Brakell te Doorwerth.
Het album opent met een paginagrootte foto van de Hackney-hengst Alethorpe Admiral, een voshengst met veel ‘wit’ en een stevige speknek. Het is zonder twijfel één van de belangrijkste paarden die voorbij zijn gekomen in het leven van een koetsier in dienst van de baron. Admiral (Lord Randolph x Lady Blood) is in 1895 gefokt in het Engelse Norfolk. Van 1901 tot 1922 stelt de baron dit kostbare vaderdier ter dekking, al is het niet altijd op de eigen stal. Zo staat Admiral twee seizoenen op de boerderij Den Noordberg van Jac. van Maanen in Doorwerth. Het blijkt een taai paard: als achttienjarige wint hij in het tuig nog een zilveren medaille op het concours in Wageningen. Of dat in handen is van Gerrit Snippe weten we niet, maar hij heeft beslist voor de hengst gezorgd.
De naam van Gerrit Snippe duikt voor het eerst op in de verhalen van oud-jockey Reinier van der Meulen in Het Paard (1938). Na zijn militaire dienst kon de jockey in 1911 aan de slag op Stal Doorwerth en hij vertelt over de veertig tot vijftig paarden die hij, wanneer de baron en diens chef-koetsier op reis waren om paarden te kopen in het buitenland, met twee knechten onder de man reden. Alle paarden maakten zo dagelijks een rondje van tien tot vijftien minuten in draf, met een simpel gevouwen dekentje en een losse singel als ‘zadel’, zonder beugels. Als Van der Meulen het voor elkaar krijgt om toch een echt zadel te mogen gebruiken, geeft hij zijn paard op een goede dag flink de sporen, zijn twee hulpjes te paard achter hem aan hobbelend op hun dekentje. “Op het laatst kon geen van beiden het meer houden en ik deed net alsof ik nergens van af wist. Toen wij thuiskwamen, kwam de jongste knecht, Gerrit Snippe, naar mij toe, Jan zou je mij niet vanuit het zadel willen leren rijden?” Een half jaar later rijden de drie allen vanuit het zadel. “Men ziet hieruit wel hoe achterlijk men in dien tijd nog in verschillende bedrijven was. Wat het aanrijden der tuigpaarden betreft was dit in bovenste beste handen van den chef-koetsier Bluckshoff, een kunstenaar in zijn vak. Dit heeft stal Doorwerth wel bewezen op de concoursen hier te lande.”
Zondagschen dienst
Die chef-koetsier waar de oud-jockey over schrijft is Albertus Johannes Blijkshof (1866-1926). Geboren in Boxtel, heeft Blijkshof zijn eerste koetsiersbetrekking op de Amsterdamse Keizersgracht, vertrekt dan naar een buiten in Rheden en werkt vier jaar als koetsier op Kasteel Ampsen bij Lochem. Blijkshof komt op Stal Doorwerth na het overlijden van Gerrit’s vader, Hendrikus Johannes Snippe (1858-1909). Gerrit is dan nog te jong om zijn vader als koetsier in de stal op te volgen. Zijn kans komt later.
Van der Meulen omschrijft het stalregime op Stal Doorwerth in die tijd: “Elken morgen was ik om zes uur in den stal en werkte dan vrijwel zonder tusschenpoozen door tot des avonds half acht, met alleen des middags een uur schafttijd. Zondags hadden wij om de beurt een vrijen dag. Als men den Zondagschen dienst had werd om zeven uur begonnen met alle paarden te laten drinken. Dat waren er als regel veertig à vijf-en-veertig; elk paard kreeg een emmer water, zodat men hier anderhalf uur mede bezig was. Was dit klaar, dan de paarden voeren. Elk paard kreeg twee kilo beste haver en een half kilo gemalen bonen. Daarna vakken uitmesten, nieuw stroo inbrengen, alle dekens goed recht leggen, stallen aanvegen. Zelf een beetje wasschen en aankleeden en dan was het zoo onder den hand elf uur geworden. Weer laten drinken, maar de paarden hebben nu veel minder haver nodig, zoodat men in een half uurtje hiermede klaar was, nu hooi voeren en daarna om half één weer haver. Om een uur komt de chef-koetsier controleren of alles in orde is. Dan werd -zoo gebeurde het in dien tijd nog in alle ouderwetsche stallen- met eenige plechtigheid de karaf met oude klare gehaald en een Zondagsche borrel geschonken en dan ging je naar je kosthuis om te gaan eten. Om vier uur ging men weer naar de stallen.”
Het zijn de gouden tijden van de stal, zeker als in de Eerste Wereldoorlog de paardenhandel met Duitsland op stoom komt: de Nederlandse handel vaart er wel bij. Maar de kleine, dikke baron met zijn snorretje is pas echt gelukkig met de tuigpaarden.
Tegen het lijf gelopen
Gerrit trouwt in 1923 met Jentje Over de Linde (1899-1970) uit Zwartsluis. Jentje was als achttienjarig meisje naar Den Haag gestuurd om er te gaan werken. Tot ze Gerrit ontmoet. De kans is best groot dat elkaar tegen het lijf lopen in de wereld van Baron van Brakell die uiteraard vrienden en zakelijke contacten heeft in het Haagse. Dat een koetsier-in-spé en een dienstmeid elkaar achter de schermen treffen lag voor de hand, alhoewel een broodheer dat niet altijd op prijs stelt; toen jockey Jan van der Meulen met zijn meisje wilde trouwen kreeg hij zijn ontslag aangezegd door de baron. Maar Gerrit niet. Het jonge stel komt te wonen aan de Annaweg 12 in Doorwerth, in een huis dat in 1875 als koetsierswoning is gebouwd en dus Gerrit’s ouderlijke woning. Het is niet helemaal helder, maar de kans is groot dat Blijkshof te oud en versleten simpelweg plaats moet maken voor de jonge opvolger. Blijkshof zal drie jaar later ‘zonder beroep’ sterven, zoals oudere mensen toen werden afgeschreven.
De promotie tot koetsier en het huwelijk van Gerrit en Jentje zijn redenen voor de baron om verder te investeren in de bouw van een manege, eentje die het decor is op de foto’s. Het is een opleving van korte duur. Het Paard brengt in 1931 een artikel over de stand van zaken: “De tijden, die sinds 1926 nog steeds in het nadeel van het luxe-tuigpaard gingen werken, hebben aan het mooie bedrijf, ja een der mooiste inrichtingen op hippisch gebied in ons land, een einde gemaakt. Slechts een tweetal, de bekende bonte Punch en een ander oud en trouw dienstpaard, zijn thans nog aanwezig.”
Het is interessant om te lezen dat, ondanks twee geplande verkopingen in 1926 en 1930, de schrijver van het artikel opmerkt dat in feite alles nog op zijn plaats staat: coaches, afrijbrikken, tuigen en zadels. Maar op die twee paarden na is het dus gedaan met de handelsstal. Wat er voor in de plaats is gekomen zijn Shetlanders, pony’s die dan ‘erg in de mode zijn gekomen’. “Aardige diertjes, die geen groote moeite veroorzaken. Door zelf te fokken en verdere aankopen is de collectie reeds tot een flink koppel uitgegroeid. De pony’s op Doorwerth geven als vergoeding voor wat eens geweest is aan Baron van Brakell en aan G.D. Snippe, die van kindsbeen af aan den stal verbonden is en bekend door zijn rijden op concoursen, een aangename afleiding.” De koetsier spant de pony’s in het vierspan en laat ze op concoursen zien. The show went on.
Ambulant werkzaam
Met de komst van dochter Geertje in 1924 en twee jaar later zoon Henk is het overlijden van de baron in 1939 een serieus probleem. Gerrit, Jentje en de kinderen mogen blijven wonen aan de Annaweg, maar als koetsier moet hij op zoek naar een nieuwe betrekking. Vast koetsierswerk is niet meer te vinden, wel als freelancer. Zo maakt Jacques Rijks uit Nijmegen dankbaar gebruik van zijn kundigheid in de tuigpaardensport. Rijks is een echte Hackney-liefhebber en zet niet alleen Gerrit aan het werk om de transporten naar de concoursen te regelen, ook brengt hij hem in contact met iemand als mevrouw J.J. Stakenburg uit Amsterdam. Die mevrouw is de eigenaresse van Broompark Firelash en Broompark Spotlight, die de eerste en tweede plaatsen op menig concours afwisselen met de Hackney’s van Rijks. Gerrit Snippe rijdt Firelash en Spotlight van 1944 tot in de jaren vijftig in het tweespan en als tandem. Het freelancewerk moet voor Gerrit een onzekere bron van inkomen zijn, maar hij krijgt er grote waardering voor in de tuigpaardenwereld.
Jacques Rijks omschrijft het later als: “Gerrit Snippe was ambulant werkzaam en vele jaren naar vele concoursen ook in het buitenland, is hij een kundige medewerker voor mij geweest, die men alles wat moest worden voorbereid voor ’n groot transport kon overlaten. Tandem- en vierspanrijden was zijn grootste liefde en veel hebben we van elkaar geleerd door het uitwisselen van ervaringen en ‘kunstgrepen’ en ook dikwijls hebben we in die nummers als mededingers tegenover elkaar gereden.”
Een vroeger tijdperk
Rijks vraagt hem mee als hulp voor de ontmoetingen van de Dutch Driving Club, een exclusief gezelschap met leden als levensgenieter Daan Modderman, Johan van Doorninck, de illustere landheer van Groot-Spriel, steenfabrikant Carel Derks en Nutricia-directeur Bert Bolsius. Zo rijdt Gerrit tussen de leden van de Driving Club een showtje Stadion de Goffert in Nijmegen, met twee schimmels van Van Doorninck als voorspan en twee vossen van Derks achterop.
In de jaren die volgen laat Gerrit zich ook door stalhouders in de omgeving inhuren, zoals Albers in Wageningen en Hooijer in Renkum. Riet Hooijer rijdt anno 2019 als stalhouderdochter nog steeds met haar twee zwartblessen voor bruiloften en uitvaarten, en kent Gerrit Snippe uit de verhalen: “Mijn vader heeft van hem geleerd om met drie of vier paarden te rijden. En hij is begraven in onze lijkkoets met daarvoor schimmels zonder rouwkleden.”
In mei 1960 nodigt Jacques Rijks hem uit om mee te rijden bij de Driving Club, tevergeefs, Gerrit is dan al ziek: “Ik heb hem die dag vele malen gemist in de momenten dat het er juist op aankwam tijdig en kundig in te grijpen. Een bekwame, trouwe en toegewijde paardenman en koetsier is ontvallen aan de kleine groep die nog overblijft uit een vroeger tijdperk.”
Foto boven: Het fotoalbum met daarin het verhaal van koetsier Gerrit Snippe. Op de voorgrond een foto van zijn vader met een klassieke dresseerkar voor het beleren van een paard.