In 1978 verscheen Jan van Peet in het tv-programma Van Gewest tot Gewest. Maar de laatste wagenmaker van Nederland kreeg pas echte bekendheid drie jaar later in de reclamecampagne Vakmanschap is Meesterschap van bierbrouwer Grolsch. Een hele generatie groeide op met het deuntje van die tv-reclame. En het is een feit: Van Peet verhief de boerenwagen tot kunstwerk. Hij hield van het rijkelijk versieren met houtsnijwerk en bladgoud, geheel in de traditie van de Alblasserwaard.

De eerste wagenmaker in het geslacht Van Peet moet een Spaanse officier zijn geweest die aan het einde van de Tachtigjarige Oorlog kiest om in Holland te blijven. Deze Pedro verdient zijn geld als wagenmaker en zijn nazaten vestigen zich in Oudewater. De familienaam verandert door de tijd van ‘Van Pedro’ in Van Peet. Een andere belangrijke stap in driehonderd jaar wagenmakers-geschiedenis is dat Arie van Peet in 1834 van Oudewater naar Meerkerk verhuist. Daar volgen vier generaties elkaar op als wagenmaker aan de Gorinchemsestraat in Meerkerk: Arie van Peet (1809-1874), Adriaan van Peet (1846-1919), Jan van Peet (1891-1960) en Jan van Peet jr (1913-1986). Die laatste is de ‘Grolsch-man’.
Hij krijgt als kind na schooltijd tekenles en maakt als twaalfjarige al zijn eerste model van een boerenwagen. In 1930, hij is dan zestien, bouwt Jan junior zelfstandig zijn eerste boerenwagen: eentje waar het rivierengebied bekend om stond, hoog op hoge wielen, met sierlijk houtsnijwerk en vrolijke kleuren. Dit pronkstuk bouwt hij voor plaatsgenoot Van Iperen. Een jaar later werkt hij aan een boerenwagen voor Isak Verhaar uit Nieuwland. Maar het is dan crisistijd en het geld ligt niet voor het oprapen. En alhoewel vader Jan senior nog doorgaat als wagenmaker, gooit junior het roer om als carrosseriebouwer.
Als in 1948 de Boerenwagenclub een bijeenkomst houdt is duidelijk: “Het oude ambacht is uitgestorven. Wie behalve dan misschien Jongkind en Jan van Peet in Meerkerk, verstaat thans nog het wagenmakersvak zoals eens Renier, Monshouwer en de gebroeders Gerrit Jan en Dirk van Tussenbroek in Beesd? Jaren geleden had de naam van deze eenvoudige lieden een uitstekende klank in de ganse streek tussen de grote rivieren; jaren geleden schiepen zij hier gebruiksvoorwerpen, die niet alleen uiterst doelmatig waren, doch ook getuigden van een hoog ontwikkeld gevoel voor schoonheid.” (uit De Locomotief 21-7-1948)
In januari 1951 sterft Jacob Jongkind en blijft Jan van Peet senior als enige over. In het Vrije Volk: “Jacob Jongkind is dood. Vorige maand is hij, gestorven, 86 jaar oud, in Meerkerk, dat in de verre oosthoek van Zuid-Holland ligt, achter in de waard, zoals ze er zelf heggen. Een paar boeren uit de streek, die dat lazen in de plaatselijke krant hebben toen teruggedacht aan vroeger. Boerenwagenmaker was Jongkind geweest. Ladderwagens had hij in zijn jonge jaren gemaakt, boerenkarren met veel ornamenten, rijkelijk bestoken, zoals ze dat noemden. Mooi, oud handwerk en nu met Jongkind is het ter ziele, dachten er velen. Maar niet ver van het huis van Jongkind is de zaak van Van Peet. Ze bouwen er carrosserieën en luxe-woonwagens, caravans heten die nu, maar Jan van Peet senior bemoeit er zich niet zo mee. Ook hij is altijd boerenwagenmaker geweest. En daarnaar, al zijn er dan geen opdrachten, gaat zijn hart toch uit.”

Het jonge geslacht
De schrijver van het Vrije Volk vervolgt: “Het jonge geslacht kan zich niet meer warm maken voor dat oude stiel. Bij Jongkind junior staan autobussen in de werkplaats. Bij Jan van Peet junior bussen en auto’s: maar zijn vader bemoeit zich daar nu nauwelijks mee. Auto’s, bussen, kampeerwagens, daarmee houden de zoons van Jongkind en Van Peet zich nu bezig. Die hebben geen tijd voor een praatje over de romantiek van weleer. De oude Van Peet is nooit ten volle opgegaan in het nieuwe bedrijf. Het oude ambacht is hem liever. Hij is ook al zestig. Maar die leeftijd is het niet alleen. Het boerenwagenmaken zit ‘m in het bloed: zijn vader deed het al. Zijn grootvader ook. De familie Van Peet, dat waren de wagenmakers voor de hele grote polder die hier tussen de rivieren ligt. Rijk zijn ze er nooit van geworden, maar naam hebben ze er mee gemaakt. Daarom vertelt hij er graag van. Daarom is hij ook bestuurslid van de Boerenwagenclub. De enige boerenwagenmaker in ’t ganse land, die er lid van is. Verder zijn het allemaal heren uit de stad die speuren naar overblijfselen van dit vak, eens per jaar een excursie maken en wagens van vroeger die dan overal worden te voorschijn gehaald uit stoffige stallen, bekijken gaan. Voor de mooiste loven ze dan prijzen uit. Het is die trots van Jan van Peet sr., dat hun wagens bij zulke wedstrijden onderscheiden zijn. Zo omstreeks 1900 kwam hij in de winkel. Die winkel is nu een soort pakhuis, maar er staat nog een wagen, die in het jaar 1861 werd gemaakt. Door een Van Peet gemaakt natuurlijk. Een hechte kar, maar dat is niet het enige. Het snijwerk er van is het bijzondere. Het achterschamel, het hout dat op de achteras is aangebracht, is een schilderij. Een staande leeuw en daaromheen krullen en bloemen. Met de hand werd het gezaagd en dan met de beitel bewerkt. Zo maakten, ze ook het voorschamel, en het kortwagen, het verbindingsstuk onder de wagen tussen de beide assen. De traditie wilde dat daarin meestal een paardenlijf werd uitgestoken. En op de zijleren kwamen dan nog ter versiering de steekleren. Drie voet en acht duim waren de voorwielen, vier voet en acht duim de achterwielen. Van Peet kent die maten nog uit het hoofd. In die jaren dat hij bij zijn vader het vak leerde, was de boerenwagen nog wel in ere. Dat was de tijd, dat er hier nog een diligence reed. Op elke maandag ging volk uit Ameide en Meerkerk toen met de trekschuit door het kanaal, dat Lek en Merwede verbindt naar de weekmarkt van Gorkum. Maar de grootste drukte, de periode, dat ze per jaar wel zeventien boerenwagens bouwden, hebben Arie van Peet, de grootvader, in 1809 geboren en diens zoon Adriaan van 1846, gekend. Er waren boeren die de andere de ogen wilden uitsteken met de mooiste wagen. De wagenmakers voelden er voor. Die wilden daaraan wel meedoen. De speelwagentjes, hetzelfde model als de boerenwagens, maar lichter en met nog meer versierselen, kwamen toen in zwang. Voor de hooibouw werden ze niet gebruikt, alleen voor de pronk. Maar of de boeren nu zo tegen elkaar opboden en er maar geld tegen aansmeten om in een nog rijkere wagen te kunnen rijden… Jan van Peet gelooft er niet zo in. Een flink vakman had zes weken werk aan een wagen en hij leverde hem zo omstreeks 1900 voor een honderd guldens. Grootvader Van Peet maakte ze voor tachtig! Maar in 1853 stond er ook in de boeken: ‘van February is gekoomen om te leeren waagemaake W. van Dokkum, op kost en inwooning, daarbij toe bedonge 75 cent per week”. De leerling moest dus nog geld toegeven. En uit dat zelfde wagenmakerskasboek: “9 Maart, verschooten aan de leerling ƒ 1,- voor rijsgeld naar Haarlem en ƒ 2,- voor een paar schoenen’.” Toen kon je voor tachtig gulden nog wat doen.

Platen aluminium
“Door de gehele waard ging de roep dat ze bij Van Peet in Meerkerk zulke stevige en-fraai bestoken wagens maakten. Boeren uit het verre Oud-Alblas kwamen toen zelfs naar ze toe. Leerlingen waren er ook genoeg en zo hebben de Van Peet’s het vak doorgegeven en de wagenmakers, die later gingen werken in Noordeloos, Bleskensgraaf, en Giessendam waren hun pupillen geweest. De zoons van Adriaan van Peet? Vijf zoons, vijf wagenmakers. Jan in Meerkerk in de oude winkel, de andere in Vianen, Arkel, Schoonrewoerd en Lekkerkerk. Twee zijn er gestorven en boerenwagens bouwen doen de anderen ook niet meer. De laatste ouderwetse boerenkar, met snijwerk en al is gemaakt in 1944. Jan van Peet junior heeft hem vervaardigd voor Teun Boom, een boer uit Meerkerk. Het was een mooie wagen, precies zoals ze een eeuw geleden waren, en helemaal met de hand gemaakt. Let wel, Jan Junior heeft hem gemaakt. Juist daarom is vader Jan zo ingenomen met dit stuk werk. Hij heeft de kennis van dat zo oude vak ook doorgegeven. En al zit er geen brood in, het is een mooi iets, dat er toch nog mensen zijn die het kunnen. Maar in de werkplaats is Jan junior in de weer met platen aluminium die op een grote aanhangwagen van een auto moeten worden gemonteerd. “Als je over de boerenwagens wil praten, moet je bij vader zijn”, heeft hij gezegd. De wagen van boer Boom, dat was voor hem maar een aardigheidje, een voorbijgaand iets, waarmee je de tijd vulde in een oorlogs-winter. Heb je nou goed gezien, hoe fier de leeuw in ’t achterschamel stond? Dat vraagt Van Peet nog bij het afscheid. Ouwe Van Peet natuurlijk.”

Lastige man
Maar het kan verkeren. Als de ‘ouwe Van Peet’ en de daarmee voorlopig laatste wagenmaker in 1960 overlijdt is er weer behoefte aan rijtuigwerk. Liefhebbers kopen oude rijtuigen op en daar zit reparatiewerk aan. En liefhebbers van Friese paarden zijn op zoek naar Friese sjezen en die zijn inmiddels zeldzaam. En concoursrijders willen betalen voor nieuwe spiders. Een nieuwe markt ontstaat. In de jaren die volgen, en na een ziekbed van Jan Junior, pakt deze het werk van zijn vader weer op. Terug van de carrosseriebouw naar houten wielen als -opnieuw- de laatste wagenmaker van Nederland. Zowaar in 1971 krijgt Van Peet junior de opdracht van George Verhoeven uit Amsterdam, later bekend als de ‘koetsenman’ uit Diever, de opdracht om weer een boerenwagen te maken zoals alleen een rijke boer die vroeger kon bestellen. De smid Krijn van der Zee uit Meerkerk doet daarvoor het smeedwerk en beiden leveren zo een ouderwets staaltje vakmanschap. Van Peet junior houdt van houtsnijden en dat is te zien aan de sjezen die hij bouwt, zoals in 1978 voor Atze en Baukje Veldhuis. Evengoed knapt hij voor George Verhoeven een Engels taxirijtuig op of bouwt een grote jachtbreak: rijtuigen die niet echt de stiel van een Hollandse wagenmaker zijn. In 1974 komen er zes kant-en-klare spiders uit de werkplaats, nagebouwd als hij een originele Engelse uit de collectie van De Nerée uit Wassenaar ter reparatie krijgt aangeboden. “Ik maak het zo goed als ik kan. Als ze zeggen, maak er maar wat van, moeten ze mijn deur maar voorbij gaan. Ook na vijftig of honderd jaar moet het werk nog goed zijn”, zegt Van Peet in een interview in De Boerderij van juni 1975.
In die tijd leert ook Piet Stolk, de latere rijtuigrestaurator, hem kennen. Hij typeert: “Lastige man, niet mee samen te werken. Daar stond hij om bekend. Ik snap het ook wel. Hij werd gek van al de leerlingen die bij hem wilden leren. Dat bracht zoveel ergernis en stress. Want je kunt niet zomaar even een poosje meelopen en dergelijk vak leren.” Toch krijgt Stolk de kans om zijn wagenmakerij voort te zetten, al gaat dat niet zonder slag of stoot. “Als we dan met een grote vrachtwagen voor het pand stonden, zei hij ineens ‘nee, dat en dat wil ik toch niet kwijt. Ik weet dat je het gekocht hebt, maar als je het oplaadt hoef je nooit meer terug te komen. Vervolgens werd er nauwelijks iets van de verkoopsom afgetrokken. Tja, je moet maar graag wagenmaker willen worden”, verzucht Stolk die het vak daadwerkelijk voort is gaan zetten in Balkbrug. Meer verheugend is dat daarmee een deel van Van Peet’s erfenis bewaard is gebleven.
Als liefhebber van de boerenwagens in het rivierengebied, heeft Jan van Asperen uit Alblasserdam precies uitgezocht welke wagens van Van Peet nog bestaan. Jan van Peet junior heeft vier ‘gebeeldhouwde’ wagens gemaakt: in 1930, 1931, 1944 en 1971. “Die uit 1944 is hoogstwaarschijnlijk door de Duitsers gevorderd, het was een nieuwe wagen, dus die was goed genoeg voor hen om te gebruiken. De andere drie bestaan nog, waarvan de wagen uit Nieuwland zelfs nog in de oorspronkelijke boerderij staat”, aldus Van Asperen, die bovendien zelf wagens bezit die door eerdere Van Peets zijn gebouwd. En minstens zo bijzonder is het dat Jan van Asperen zelf de beitel en guts heeft gepakt om zich bezig te houden met het oude ambacht. Hij heeft het dan weliswaar niet direct van Van Peet meegekregen, ook hier blijft iets bewaard wat de ‘laatste wagenmaker van Nederland’ heeft nagelaten: liefde voor de rijkversierde wagens in de Alblasserwaard.

Foto boven: de Grolsch-reclame, gefotografeerd door Paul Huf.


De ‘Grolsch-man’ Jan van Peet bij de
werkplaats in 1975.


De tweede generatie: Adriaan van Peet
(1846-1919). Foto collectie Stolk, Balkbrug


In 1860 zocht de grondlegger een knecht.


In 1886 was Arie van Peet voorbereid
op een strenge winter.


Jan van Peet (1918-1986), de vierde
generatie in Meerkerk.


De rijtuigen stonden voor de werkplaats aan de
Gorinchemsestraat.


In de werkplaats stond het vol en lag alles onder
een laagje zaagsel.