Het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek bezit een ezelwagonette, met aan weerszijden een rond etiketje en daarop ‘M. Oostwoud Stoomrijtuigfabriek Franeker’. Het wagentje is gebouwd in de periode na 1908. Oostwoud in Franeker is tegenwoordig de specialist in medisch meubilair. Dit moderne bedrijf dankt zijn bestaan aan een rijtuigbouwer die ziekenvervoer als gat in de markt zag. Het is een onstuimige geschiedenis die iets leert over arbeidsverhoudingen en economische veranderingen.

Het verhaal van Oostwoud als onderneming begint op twee plaatsen. Bij Franke Oostwoud (1844-1899) die in Giekerk begint als wagenmaker. Als hij trouwt met een nicht van moederszijde, Froukje Koksma, is het na een jaar gelijk raak: in 1874 komt degene ter wereld die vaders bedrijf zou gaan uitbouwen tot een heuse fabriek, Marten (1874-1936). Maar voor het zo ver is neemt vader Franke alvast een grote stap door in 1879 de wagenmakerij in Giekerk te koop te zetten. “Uit de hand te koop of te huur: eene welbeklante wagenmakerij, gebouwd in 1871, alles ruim en goed onderhouden. Door het steeds toenemend debiet is er in 1878 nog een bergplaats bij gebouwd voor 12 rijtuigen. De werkplaats met de twee woonkamers beslaan eene oppervlakte van 12 meter breedte en 14 meter lengte. Desverkiezende kan tegen goeden borg drie-vierde der koopsom er onder blijven. Te bevragen en te bezigtigen bij den eigenaar.” Het kost een jaar om een klant te vinden en dat zal best wat hoofdbrekens hebben opgeleverd, want er was al een bod gedaan op een grotere wagenmakerij in een stad met nog meer klandizie.

Verwerij en grofsmederij
Franke heeft zijn zinnen gezet op ‘t Noord in Franeker, waar Fekke Johannes Monsma (1822-1889) aan de kost komt als koopman, winkelier in touwwerken en vanaf 1845 als rijtuigmaker. Dat laatste doet Monsma perfect, met wel zeven tot tien knechten aan het werk. Fekke adverteert met rijtuigen ‘voor welker deugd en ligte loop wordt ingestaan’.
Maar Fekke wil op zijn beurt in 1876 naar Leeuwarden om daar een winkel te openen. Na een vergeefse poging om de rijtuigmakerij onderhands te verkopen, vindt er in december een veiling plaats van de opstallen en de grond: “Vier gebouwen, zoo goed als nieuw, met erve en grond, zeer gunstig staande en gelegen aan het Noord te Franeker, waarin sedert meer dan 30 jaren met het meeste succes eene rijtuigmakerij, smederij en daaraanverwante zadelmakerij en verwerij wordt uitgeoefend, welke affaire thans in vollen bloei is.” Er is sprake van een ‘grofsmederij’, een wagenhuis met ‘massale steeg’ en ‘regenbak’.
Drie maand later gaat de inventaris als boelgoed weg: “2 nieuwe viermans barouchettes met Lantaarns, 10 nieuwe chaisen met losse kappen en met Berlijn zilver afgelegd, alle net bekleed en geverfd, 1 tweemans wagen , zoo goed als nieuw, 1 nieuwe Tilbury, alle voorzien van Collingsassen, 1 krompaneelen chais en eenige gebruikte rijtuigen, een partij nieuw hout; voorts wagenmakers-, smids-, zadelmakers- en verwersgereedschappen.”
J.A. Smit neemt het hele boeltje op die locatie over, hij beslaat ook paarden. Maar dat is blijkbaar geen succes, want in 1879 staat de wagenmakerij opnieuw in de aanbieding, te huur ditmaal en nog steeds in eigendom van F.J. Monsma die dan aan de Baljeéstraat in Leeuwarden woont en in de Friese hoofdstad in ijzerwaren is gaan handelen. Wie meer wil weten kan ook aankloppen bij zijn zoon Dirk Monsma die als winkelier in Franeker is achtergebleven.

Socialisten
Als Oostwoud op zijn beurt de wagenmakerij in Giekerk over kan doen aan S.H. van der Wal is de koop gesloten. Franke Oostwoud komt op ‘t Noord in Franeker en bouwt daar verder aan een heuse stoomrijtuigfabriek. Hij zal het nog in zijn laatste levensjaar meemaken hoe het werkvolk in opstand komt voor beter rechten, wanneer in november 1888 in het sociaaldemocratisch tijdschrift ‘Recht voor Allen’ dit verschijnt: “Van eenige werklieden uit de rijtuigfabriek van Oostwoud te Franeker: arme Postma, beroofd van zijn vrijheid. Bezorgd voor het lot van vrouw en van kroost. De socialisten willen en zullen helpen. Bekommer u niet en wees maar getroost.” Het gaat onder de arbeiders hoe langer hoe meer steken dat een werkgever een knecht zonder enige reden of vergoeding kan ontslaan. En waar ook beweging in komt is de discussie over een schadevergoeding na een bedrijfsongeval. De oude Franke Oostwoud zal het allemaal niet meer meemaken, het is zoon Marten die handschoen pakt door in 1903 zitting te nemen in de plaatselijke commissie voor de uitvoering van de Ongevallenwet. Die commissie van uiteenlopende mensen bepaalt wie schadevergoeding en hoeveel krijgt na een ongeval. Niet dat de 29-jarige Marten zo sociaal betrokken is, hij doet het vooral om de financiële schade voor de werkgevers zo beperkt mogelijk te houden. Marten, of zoals iedereen zegt Martin, en zijn zwager Koenraad Zomer zetten de rijtuigfabriek voort na het overlijden van Franke. Van 1905-1908 heet de fabriek ‘Oostwoud & Zomer’. Maar de samenwerking tussen Martin en Koenraad is geen lang leven beschoren: de naam van het bedrijf wordt aangepast in ‘M. Oostwoud’ en Koenraad keert terug naar zijn oude vak van boekhandelaar. Martin Oostwoud gaat alleen verder.

Besmettelijke ziekten
Het Franeker bedrijf verwerft een naam in rolstoelen, brengt een nieuwe rader-brancard op de markt en levert in 1906 haar eerste ziekenrijtuig af. Die primeur is voor het Groene Kruis in Friesland om te stationeren in Leeuwarden. Het voertuig van Oostwoud kost ƒ 1.350,- in aanschaf en wordt van in de eerste vier maanden van 1907 vijftien maal gebruikt voor het transport van zieken, over een totale afstand van 474 km. Het Groene Kruis stelt: “In ’t algemeen bevalt het rijtuig goed” en neemt als bepaling op “zoolang er slechts één rijtuig is, daarin geen lijders aan besmettelijke ziekten te vervoeren.” In der jaren die volgen nemen de bestellingen voor ambulances toe; in 1910 is de levertijd drie maanden. Om aan de vraag te voldoen groeit de fabriek en investeert Oostwoud flink door. In 1909 is het één van de zeven bedrijven in Nederland die een klompenmakers-machine hebben, een apparaat van zo’n tienduizend gulden, niet voor het maken van klompen, maar voor het maken van spaken. Oostwoud wint landelijk en tot in Brussel toe gouden medailles voor ‘ziekenramen’, invalidewagens en brancards, en dan met name voor de typische brancard op hoge wielen. Maar dat zijn uiteraard geen dingen waar een paard voor loopt.
Ondanks het succes van het ziekenvervoer bleef Oostwoud een breed scala leveren: in het briefhoofd staat ‘smederij – zadelmakerij – rijtuigschilder’. Voor wie een paar bellen van een arrentuig te kort komt gaat naar Oostwoud, een oud rijtuig opnieuw schilderen kan bij Oostwoud en het bedrijf heeft een ruime sortering zwepen, leidsels en rijtuiglantaarns. Oostwoud bouwt ook ‘ouderwetse’ rijtuiglantaarns om van kaarsen naar ‘moderne’ acetyleenbranders. Dat laatste is een leuke noviteit, voor ƒ 9,- per stuk. Enige probleem: je kunt zo’n brander niet zo gemakkelijk doven als een kaars. Al het messingbeslag als gespen en beugels voor tilbury’s laat Oostwoud maken bij kopergieterij Keverling in Joure. Tot 1930 gemaakt, exclusief ziekenvervoer: 312 hondenkarren, 679 handkarren, 312 bedrijfswagens, 25 lijkkoetsen, 64 volgwagens, 98 ‘omnibusjes’, 9 tentwagens, 56 barouchettes, 16 barouchettes met zijdeuren, 3 landauers, 8 coupés, 12 krompanelensjezen, 17 tilbury’s en 24 unieke rijtuigen. De briefkaarten die het bedrijf voor eigen correspondentie laat drukken geven een leuk beeld van de populairste modellen: 1915 is het een barouchette met zijdeur, in 1917 een ‘omnibusje’. Die laatste stond die in tijd beter bekend als ‘glazen wagentje’ en tegenwoordig noemen we het een kerkbrik.

Meer schafttijd
Met de groei en de toenemende werkdruk neemt ook de onvrede bij het personeel toe. In zo’n fabriek ging het er een stuk minder persoonlijk aan toe als in de tijd van Franke Oostwoud en Fekke Monsma. De werkdagen moeten terug naar tien uur en de betaling moet omhoog. Op 23 maart 1914, nog voor het uitbreken van de oorlog, gaan 24 van de 34 werknemers in staking voor langere schafttijd. In De Metaalbewerker, het orgaan van de Metaalbewerkersbond, het waarom: “Volgens een nieuw in te voeren arbeidsregeling kregen de werklieden des morgens om negen uur en des namiddags om vier uur telkens een kwartier schafttijd. De werklieden eischen nu, dat het loon ook over dien schafttijd zal worden uitbetaald, wat de heer Oostwoud weigert. Tot dusverre had men op genoemde tijdstippen telkens vijf minuten schafttijd en werd het loon over dien tijd uitbetaald.” Overleg tussen Martin en zijn werknemers loopt op niets uit en hij dreigt stakers met ontslag, wat ook prompt gebeurt. Na een week staken mogen de werkers zich opnieuw aanmelden bij hun patroon: “Teneinde op de voorwaarden van dezen weer in dienst te treden, ’t Gevolg van deze staking zal echter zijn, dat enkelen uitgesloten zullen worden.”
Achteraf gezien hebben de twee partijen nog geluk, want als een paar maand later de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, breekt voor veel rijtuigbouwers een tijd aan van schaarste en weinig werk, behalve bij Oostwoud die nu juist de goede specialisatie heeft in tijden van oorlog. De nodige orders komen voor brancards voor de Nederlandse marine en een ziekenwagen voor Frankrijk. Het is niet bepaald een oorlogsindustrie maar het werk loopt prettig door.
Ook hij kan het terugbrengen van het aantal arbeidsuren, -dagen en opschroeven van de rechtsbescherming van de werknemers uiteindelijk niet tegenhouden, maar het onbegrip van zijn personeel voor hem brengt Martin juist als ondernemer op de barricade: in 1918 is Marten één van de medeoprichters van de landelijke bond van rijtuig- en wagenmakers. Hij zit in het bestuur van de Christelijke werkgeversvereniging, de Kamer van Koophandel, is -onpartijdig- voorzitter van een arbitragecommissie voor de bouw. Zijn hoogste bijbaantje is als, antirevolutionair, lid van de Provinciale Staten van Friesland.
Tot het Friesch Dagblad op de elfde november 1936 kopt: “Heden overleed in het Diaconessenhuis te Leeuwarden, tengevolge van de bekomen verkondingen bij een auto-ongeval voor enkele weken hem overkomen, de heer Marten Oostwoud, lid van Gedeputeerde Staten van Friesland. De jonge Marten, die de opgaande tijden meemaakte, wist ook het bedrijf daarvan te doen profiteren. Daaruit blijkt wel, dat hij als zakenman een goede kijk op de tijd had.”
In zijn tijd al is de productie van ziekenhuismeubilair gestart en dat is wat de firma Oostwoud nog altijd springlevend en onderscheidend maakt.

foto boven: ezelwagonette in het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek, gebouwd door Stoomrijtuigfabriek M. Oostwoud in Franeker, na 1908.


‘Omnibusje’ of glazen wagen. Vanaf 1903 werkt de fabriek van Oostwoud
op stoom, Franke is dan al overleden, maar de weduwe zet de zaak een
paar jaar voort met hulp van zoon en schoonzoon.


Leeuwarder Courant 23 mei 1851.


Leeuwarder Courant 1872.


Leeuwarder Courant 1876.


Leeuwarder Courant 1879.


Leeuwarder Courant 1880.


Ziekenrijtuig klaar voor gebruik.


Barouchette-met-zijdeur op briefkaart van 1915.


‘Omnibusje’ op de briefkaarten van 1917.