Eigenlijk is het zaadje voor de Dordtse stalhouderij Raaijmakers al geplant voor 1839, het jaar waarin Willem van Ballegooijen (1800-1870) een landaulet te koop aanbiedt. Dat moet in die tijd een indrukwekkend reisrijtuig zijn geweest.
Als postmeester der paardenposterijen in Dordrecht verhuurt hij dit soort reiswagens, stuurt postiljons er op uit om boodschappen en de post rond te brengen en hij handelt in afgeschreven materiaal. Dat duurde tot 1854 als er bij koninklijk besluit een einde komt aan de paardenposterij. Door uitvinding van de telegraafverbinding was de estafettedienst met postiljons uit de gratie geraakt en door aanleg van de spoorwegen verloor de reiskoets voorgoed haar bestaansrecht. Dan krijgt Willem eervol ontslag, net als zijn broer Arij die als postiljon bij de posterijen werkte. Van Arij weten we dat hij vanaf dat moment ƒ 75,- per jaar als pensioen krijgt en al na vijf jaar, op 59-jarige leeftijd overlijdt. Als postiljon zal hij niet veel ‘spek op zijn botten’ hebben gehad en in die tijd heerst er met name roodvonk in Zeeland. Maar het is een gok naar wat hem daadwerkelijk vloerde.
Willem gaat in ieder geval verder als stalhouder en rijtuighandelaar en diens zoon Cornelis (1828-1884) neemt in 1860 een handeltje in ‘duigen, brandhout en hoepen’ over van plaatsgenoot Van Overbeek. De vatenhandel duurt tot 1865, een jaar nadat zijn moeder is overleden en zijn vader er als stalhouder geen zin meer in heeft. Cornelis gaat dan in zee met de Utrechtenaar Jacob van Beest om onder de naam ‘Van Ballegooijen & Van Beest’ een eigen stalhouderij te beginnen. Zij huren een stal en koetshuis aan de Doelstraat, van de erven Roodenburg, voor de som van ƒ 400,- per jaar.
Misschien bracht de Utrechtenaar geld in, maar in elk houdt de samenwerking na zeven jaar op en gaat Cornelis alleen verder. Hij zit dan blijkbaar zo goed bij kas, dat hij zelf een aandeel neemt in een nieuw op te richten fabriek in passementwerk; decoratief borduurwerk voor bijvoorbeeld kostuums en de bekleding van rijtuigen. Bovendien levert de zwarte merrie ‘De Freule’ hem in 1879 nog een paar leuke centen op in harddraverijen. Cornelis is een actief mens: door de aanleg van de spoorlijn verliest hij wat grond in Dordrecht door onteigening, maar hij koopt even zo snel een ander perceel terug op een veiling, hij schrijft, tevergeefs weliswaar, voor een de enorme soms van negenduizend gulden in op het postvervoer van Dordrecht naar Den Haag, en hij participeert in een maatschappij voor transportverzekering.
Als Cornelis in 1884 overlijdt komt de zaak officieel op naam van de dan vijftienjarige zoon Willem, maar in feite draait de weduwe Adriaantje Elizabeth van Wijk (1839-1919) de stalhouderij verder. Ondanks zijn jonge leeftijd is Willem evengoed bezig met de paarden en als de Dordrechtsche Sneeuw- en IJsclub een wedstrijd schoonrijden houdt wint hij de hoofdprijs van ƒ 50,- met de oude, vertrouwde merrie Freule. Nicolaas Roodenburg, eigenaar van een opvallende Hansom Cab en de vroegere huisbaas aan de Doelstraat, eindigt als tweede.
Of moeder en zoon het niet konden bolwerken is onbekend, maar tien jaar in 1894 later vindt een vrijwillige veiling plaats van de ‘florissante stalhouderij’ met koetshuizen, stallen en woningen, plus het recht om de bekende firmanaam Van Ballegooijen te blijven voeren. De gebroeders Jacob en Dirk Kooijman doen het definitieve bod van ƒ 12.250,- voor stalhouderij en huis aan de singel. De huizen aan de Doelstraat 20 (1.680,-) en 32 (1.200,-). De paarden zijn ‘uit de hand’ verkocht. Over de periode ‘Kooijman’ is niet bijster veel te melden, behalve dat in 1906 vijf ton oud hooi in vlammen opgaat als gevolg van een brandend petroleumstel. Het hooi was verzekerd. En als de Eerste Wereldoorlog is uitgebroken maakt Dirk reclame voor de Eerste Nederlandsche Onderlinge Paarden- en Vee-verzekeringsmaatschappij als zijnde ‘zeer tevreden over de spoedige en loyale vergoeding voor mijn gestorven paard’. In 1921 komt er een luxe autostalling bij.
De belangrijkste verandering is echter in 1923, als Johannes Wouter Raaijmakers (1891-) met zijn gezin van Breda naar Dordrecht verhuist om daar zijn werk als koetsier verder te zetten bij Van Ballegooijen. En hij neemt in 1933, als geen van de kinderen van Dirk Kooijman dat kan, de stalhouderij over. Dat gaat eventjes voortvarend: terwijl stalhouderij Van Twist-voorheen Ponsen al het rouwwerk in Dordrecht verzorgt is Raaijmakers het adres voor bruiloften en partijen. Het binnenhalen van Sinterklaas, een jubileum of optocht met een heuse ‘gouden’ koets zijn de leuke klussen. Op een foto uit die tijd is een bijzonder detail te zien: tijdens een sinterklaasintocht liggen op de rug van de paarden exclusieve kleedjes: van hermelijn en met grote zilveren bellen. Uit overlevering weten we dat deze kleedjes en mogelijk net als het verfijnde tuig uit het koetshuis komen van De Roo van Westmaas, oud-burgemeester van Dubbeldam.
Tot in 1943 en daarmee bijna tachtig jaar staan er paarden in de stallen aan de Doelstraat. Dan verhuist Raaijmakers met zijn zonen Jan en Piet, die uitblonk in het repareren van de rijtuigen, de boel naar de Blekersdijk 22. Het tij is echter niet meer te keren: het tijdperk van de stalhouderijen is na de oorlog gebeurd en in 1959 volgt na een langdurig faillissement de opheffing van de zaak.
Bron: o.a. Regionaal Archief Dordrecht
Foto boven: Johannes Wouter Raaijmakers in het begin van zijn loopbaan als koetsier van de trouwcoupé in het Oranjepark (met de HBS op de achtergrond) in Dordrecht.