“Ons carrosseriebedrijf is al 179 jaar in dezelfde familie”, laat Mark van den Born weten. Alhoewel de geschiedenis van het bedrijf al goed in beeld is gebracht, zoekt hij naar meer details. De naam Van den Born is als wagenmaker vooral te linken aan een typische boerenwagen in de collectie van het Nederland Openluchtmuseum in Arnhem: de Waspikse hooiwagen.
Waspik ligt in de Langstraat, een streek in Noord-Brabant. De polders in de Langstraat liepen in voorgaande eeuwen onder door het water van de Biesbosch en de Oude Maas. Wat het terugtrekkende water achterliet aan slib gaf vruchtbare graslanden. Zo vruchtbaar dat het beste hooi van Nederland uit de Langstraat kwam. Schraal, hard en geurend als geen ander.
Dat hooi ging van het land op een hooiwagen naar een hooipers. Waspik telde drie van die persen. De bekendste daarvan was die van Boezer in 1779 opgericht aan ‘t Vaartje. Van de pers ging het hooi per trein of per tjalk over de Hogevaart naar de eindbestemming: steden als Dordrecht, Schiedam, Delft en Den Haag en die hadden een hooikade om de schuiten te lossen. Wie zich afvraagt, hoe kwamen die kazernes, privéstallen en stalhouderijen in de stad aan hun hooi? Dat kwam uit Waspik en omstreken. De landelijke kranten volgden de voortgang van de hooioogst in de Langstraat als ware het de beursberichten: de prijzen daalden als er veel hooi van het land kwam, maar ze stegen rap als er bijvoorbeeld in 1859 door een droge zomer geen gras meer groeide. In die tijd bracht het hooi twintig tot dertig gulden voor een halve ton op, dat was ter vergelijking grofweg een half maandsalaris van een landarbeider in die tijd.
De hooibouw was een periode van hard werken en niet altijd zonder gevaren. Zo schreef het Rotterdamsch Nieuwsblad op 29 juli 1882 in: “Dinsdag wilden een paar boerenmeiden te Waspik een ledigen hooiwagen verrijden; de wagen, die op een helling stond, reed, nauwelijks in beweging, in vaart achteruit, met het ongelukkig gevolg dat een der meiden in den klem geraakte tusschen den wagen en een hooimijt; het meisje, 18 jaar oud, bleef op de plaats dood.”
Wat in die dagen minder nieuwswaarde had was de hooiwagen zelf. “Een uitzonderlijke wagen was de Waspikse hooiwagen, die als onderstel een ongebroken langboom had en een speciale constructie van de bovenbouw. De voorste helft van de zijleren had een soort ladder, gelijk zoals we die ook in Zuid-Duitsland en Limburg zien. Deze wagen kwam uitsluitend in de streek rondom Waspik voor en de vorm van de wagen had veel weg van de Zeeuwse wagen”, schrijft G. Koster van de Boerenwagenclub, in het tijdschrift Mensport (1990). Het unieke onderschrijven ook andere kenners.
De oud-conservator van het Nederlands Openluchtmuseum Wouter Renaud stipt in ‘Wagens & Karren’ aan hoe een deel van de wagen bijeen is gebonden met een touw: “Deze constructie is ook op de schilderijen en tekeningen van Rubens te zien. Waarschijnlijk was deze Waspikse wagen een archaïsch overblijfsel van het model dat in de zestiende en zeventien eeuw in Vlaanderen bestond. Het is niet onmogelijk dat dit wagenmodel in die tijd als gevolg van Vlaamse invloed in dit gebied is ingevoerd. De Langstraat is in de vijftiende en zestiende eeuw niet of nauwelijks ondergelopen, zodat herstructurering en herbevolking na de herdijkingen in het zuidwestelijk kleigebed daar geen invloed heeft gehad.” Renaud noemt ook dat later de akkerbouw zijn opmars maakte in de rest van West-Brabant, terwijl de Langstraat het bij de veeteelt hield en daarom misschien een ‘oud’ model boerenwagen bleef gebruiken. Handig voor de hooibouw was de Waspikse wagen in ieder geval. De meesten waren Pruisisch blauw geschilderd, met zwart ijzerwerk, en voor festiviteiten werden de vellingkanten van de wielen wit geschilderd.
Het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem heeft een Waspikse hooiwagen die is gebouwd door de gebroeders Van den Born. De geschiedenis van die wagenmakers begon aan hetzelfde Vaartje als waar de loods van de Stoomhooi- en Stroo-perserij van Roon-Boezer nog altijd staat. Hooiwagen en hooipers stonden in alle opzichten naast elkaar.
Frans van Spreeuwel gaat ergens rond 1840 in de leer bij timmerman Adriaan de Jong aan de Nieuwevaart in Sprang-Capelle. In 1858 trouwt hij met Anna Pols. Zij woont in een eigen huis met schuur en erf aan het Vaartje nabij de Vrouwkensvaartse haven in Waspik en dit biedt hem de kans voor zichzelf te beginnen. Zijn werk bestaat vooral uit reparaties aan boerenwagens, aard- en melkkarren, staarten en bomen van ploegen, eggen en schopstelen. Maar vakmanschap ontstaat door werkervaring, en gaandeweg bouwt Frans nieuwe karren en ongetwijfeld hooiwagens. Omstreeks 1870 komt neef Andreas van den Born (Andries) in beeld. Na zijn militaire dienst komt Andries bij zijn oom en tante in huis wonen en bekwaamt zich, net als zijn oom, in het ambacht van wagenmaker. Hij volgt het bedrijf in 1882 op, omdat het echtpaar Van Spreeuwel-Pols kinderloos bleef. Na het overlijden van zijn oom leidt Andries het bedrijf op zodanige wijze dat het nodig is hulpkrachten in dienst te nemen.
In 1880 trouwt Andries van den Born met Elisabeth Maria Langerwerf en stichten zij een gezin, dat uiteindelijk bestaat uit drie zonen, Frans, Jan en Antoon, en een dochter Adriana. Gaandeweg bekwamen ook de zonen zich onder leiding van hun ijzersterke vader Andries tot ambachtelijke wagenmakers. Ze werken samen met onder andere de dorpssmeden Van Ommeren en Kommers, zagerij Roovers en houtbedrijf Oerlemans. De klantenkring beperkte zich niet tot Waspik en de agrarische sector. Zo laat bierbrouwer Vermeulen een bierwagen en een rijtuig bouwen en komen de tilbury’s van de notarissen Middelkoop uit Capelle en De Jong uit Raamsdonk in de werkplaats voor reparaties. De opdrachten komen uit Made, Sprang, Kaatsheuvel en Land van Heusden en Altena.
Van den Born maakt onder andere dus hooiwagens en die zijn bewerkelijk. Ter vergelijking: een nieuwe tweewielige aardkar kost, afhankelijk van de houtsoort, tussen de ƒ 36,- en ƒ 49,-, een Waspikse hooiwagen kost na 1900 zelfs iets meer dan honderd gulden. De boeren betalen het graag, want het gaat de wagenmakerij voor de wind, ondanks de Eerste Wereldoorlog. Andries ziet daarom geen reden om mee te gaan met de technische vooruitgang. Hij behoort tot de twintig hoogst aangeslagenen in Waspik en laat na zijn overlijden in 1918 een geschat vermogen van ƒ 11.890,- na. De wagenmakerij komt dan in handen van zijn zonen Jan en Antoon. Uit die tijd dateert de Waspikse hooiwagen in het Openluchtmuseum.
Met Jan en Antoon staat de firma ingeschreven als Gebroeders van den Born, Wagen- en Carrosseriebouw. Zij stappen in 1920 over op een 6PK-motor die een schaaf- en zaagmachine plus een draaibank aandrijft. Daarmee behoort het lichamelijk zware werk uit de tijd van vader Andries grotendeels tot het verleden en neemt de productie toe. Jan legt zich vooral toe op de reparatiewerken en heeft zijn handen daaraan vol. Antoon, een zeer begenadigd tekenaar, volgt tekenopleidingen en legt zich toe op de model- en mallenbouw. Met die kennis en vaardigheden ligt de weg open voor de opbouw van (vracht)automobielen. En dat is wat de vierde generatie Van den Born nog altijd doet. Maar hooiwagens? Die maken ze niet meer, net zo min als er nog hooipersen aan het werk zijn in Labbegat, Capelle of Waspik.
Meer lezen: kijk op de website van Van den Born
Foto boven: De Waspikse hooiwagen valt gelijk op door zijn lage, golvende zijleren die aan de voorzijde uit spijlen bestaan.