Pakweg duizend keer komt de term ‘drowsky’ of een variant hierop voor in advertenties in de Nederlandse kranten in een eeuw tijd van 1814-1914. De drowsky is een van oorsprong Russisch rijtuig en blijkbaar een fenomeen geweest in Nederland. Toch is in geen enkel Nederlands museum een drowsky te vinden, alleen kasteel Twickel heeft een Russische ‘parkwagen’ en Schelfhout schilderde een trojka op paleis Het Loo. Of zien we iets over het hoofd?

“Men adverteert aan het geëerde publiek dezer stad, dat de heer Van Aken, voor zijn vertrek op heden woensdag den 19den dezer, des namiddags ten een uur, zullen lopen de twee Russische harte-beesten, met deszelfs Russische wagen, die gedresseerd zijn als een span paarden; daar tot nog toe van deze beesten nooit geen weerga hier in ons Nederland is gezien. De vertoonplaats is op de plaats der kazerne, achter het tuchthuis op de Prinsengracht”, trommelt de ’s-Gravenhaagse Courant op 19 november 1817 het publiek bijeen voor een bijzondere vertoning. De bedoelde dieren zijn naar alle waarschijnlijkheid rendieren geweest. Een bijzonderheid, maar het is misschien ook wel de eerste keer dat de inwoners van Den Haag een Russisch rijtuig te zien krijgen. De aanwezigheid van die rariteiten is aannemelijk te danken aan de opmars van het Russische bevrijdingsleger dat vier jaar eerder via Amsterdam naar het zuiden doortrok om deel uit te maken van de alliantie die Napoleon zou verslaan – de Russische troepen keren pas in 1818 per schip vanuit Duinkerken terug naar het eigen land, daarbij de paarden en bespanningen in Frankrijk achterlatend.

Met lijfeigene
Zeker na Waterloo zijn Koning Willem I en de Prins van Oranje een goede bondgenoot van de Russische tsaar, met een huwelijk van de prins en tsarendochter Anna Pavlovna als gevolg. Een trojka is wel het minste cadeau dat tsaar Alexander I zijn zwager en vriend schenkt voor in Brussel, vergezeld van een koetsier als lijfeigene, een fenomeen dat in Rusland bestaat tot de afschaffing in 1861. “Donderdag heeft men in het dok van Antwerpen vijf uitstekende schone paarden ontscheept, door Z.M. den Keizer van Rusland aan Z.K.H. den Prins van Oranje ten geschenke gezonden, tegelijk met vele kisten met voortbrengselen van Russische nijverheid. De paarden waren vergezeld door eenen jonge kozak, wiens reusachtige gestalte en lange zware baard ieders aandacht wekten”, schijft de ’s-Gravenhaagsche Courant op 26 juli 1826 en lijkt de Russische trend echt gezet, terwijl in januari daaropvolgend een sledepartij in Brussel plaatsvindt, waar de Prins en Prinses van Oranje en hun vier kinderen aan deelnemen. “De paarden en arren of sleden waren op Russische wijs opgetooid en werden bestierd door de Russische koetsiers van Z.K.H. den Prins van Oranje.” (Dagblad van ’s Gravenhage 26-1-1827).
Onlosmakelijk verbonden met de Russische wijs en op een zomerdag is een licht rijtuig, de drowksy, droski of hoe de naam ook is vertaald. Niet alleen de prins en prinses rijden er in. Ook Koningin Frederika Louise Wilhelmina, prinses van Pruissen en echtgenote van Willem I, gebruikt een drowsky voor informele ritten in Berlijn. Het speelt een niet onbelangrijke rol in de verslagen die de Nederlandse hofhouding maakt na bezoeken aan Berlijn. Bij de Russisch aanspanning hoort de doega, letterlijk ‘boog’, die de beide uiteinden van de lamoenbomen met elkaar verbindt. Het paard trekt aan die bomen in plaats van, de in het westen gebruikelijke strengen, en de bomen lopen door tot aan de vooras. De doega en extra riemen naar de uiteinden van de vooras voorkomen dat de bomen naar elkaar toetrekken.

Thuis in het koetshuis
“Uit de hand te koop een Russische drowsky, te bevragen bij den boekhandelaar”, verschuilt de eigenaar die voor de eerste maal een dergelijke, exotische rijtuigje te koop zet in de krant, het Dagblad van ’s Gravenhage van 18 mei 1829, zich in de anonimiteit. Dat is een paar jaar later anders, wanneer de rijtuig- en zadelmaker J.S. Lehman op de Hoogstraat in Rotterdam een nieuwe drowsky ‘naar den laatsten smaak bewerkt’ aanbiedt in de Rotterdamsche Courant (17-8-1837). Dezelfde rijtuigmaker heeft er vaker één in de werkplaats staan, met geel koper ‘gemonteerd’, zoals dat heet, en dat is anders dan bijvoorbeeld een ‘caricle’ die hij met ‘wit chinees koper’ afwerkt.
In alle opzichten is Lehmann een adres voor luxeproducten, want de bedoelde ‘caricle’ is een tweewielig rijtuig volgens de laatste modetrend van die tijd en alleen bereikbaar voor de allerrijkste heren. Een drowsky is eerder iets voor een welgestelde dame. Om meerdere redenen. Een drowsky heeft een klein koetsiersbokje en een luxe zetel voor de passagier; met een crinoline kom je er gemakkelijk in. Als ‘influencer’ van haar tijd zet Anna Paulowna de toon in hoe een dame zich voortbeweegt in het park, zoals te zien met trojka op het paneel ‘Het Witte Loo vanuit het park gezien’ door Andreas Schelhout uit 1838. Verkopingen van herenstallen, zoals aan de Regulierdwarsstraat in Amsterdam (1839), tonen aan dat de drowsky een plaatsje in het koetshuis krijgt naast de gebruikelijke stads- en reisrijtuigen. Na de berline en calèche komt het gekke Russische ding-zonder-kap.

Als zwaarder reisrijtuig
Lehmann is niet de enige Rotterdammer die ze levert, al dan niet voor een deel zelf gebouwd, ook mr.zadelmaker J.C. Dolk in de Karresteeg: “Te koop, een nieuw assortiment rijtuigen, bestaande in barouchetten, drowsky’s, charetten, phaëtons en meer andere soorten, alle geschikt voor een en twee paarden.” (Rotterdamsche Courant 24-9-1839). De gilden zijn weliswaar afgeschaft, maar de meestertitel is nog altijd in zwang en van degenen die de titel voeren staan in het begin van de 19e eeuw de mr.zadelmakers boven die van de wagenmakers. Het is de zadelmaker die van alle ambachtslieden de laatste hand aan een rijtuig legt en de verkoop doet. Een van de eerste rijtuigfabrikanten die een totaalproduct kan maken is Anthonie Landaal in de Amstelstraat, bij de Botermarkt, in Amsterdam en wanneer hij in 1841 overlijdt, en zijn zoon Anthonie junior het overneemt, staat daar onder andere een nieuwe ‘landower-drowsky’ klaar van smids- en wagenmakerwerk (Handelsbl. 19-4-1841). Bepaald zo ‘petit’ als aan het einde van de 19e eeuw zijn de eerste drowsky’s nog niet. Bij een eerdere verkoping in Amsterdam was al sprake van een ‘landower drowsky voor 4 personen, op knijpveren, met supra fijn laken bekleed, knechtzitting en koetsiersbank’ (Handelsbl. 17-3-1841) en dat duidt op een groter rijtuig, dat volkomen is af te sluiten. Bij andere drowsky’s is sprake van ‘inzakkende glazen’ of geschikt voor reis- en stadsgebruik met losse voorkap, vallende glazen en tabellier. De befaamde Pieter Fromberg maakt ze zo. Voor wat betreft zijn inspiratie bij het maken van een drowsky zit deze Amsterdamse rijtuigfabrikant wel goed: hij levert een galaberline als cadeau van de gemeente Amsterdam aan prinses Sophie, de enige dochter van Willem II en Anna Paulowna, ter gelegenheid van haar huwelijk in 1842. Waarna ook Koning Willem II een coupé bij hem bestelt. Met andere woorden Anna Paulowna is voor Fromberg redelijk dichtbij.

Barouchette-drowksy
Tegen 1841 is de Rotterdamse Lehmann verhuisd naar de Oostsingel en bouwt nog steeds nieuwe drowsky’s, nu voor vier tot zes personen. En de patent-as doet zijn intrede bij dit model. “Een geheel nieuwe, naar den laatsten smaak bewerkte stadskoets of drowsky, voor vier personen, morellenkleur beschilderd”, (Handelsbl. 14-2-1842) roept zelfs de gedachte op dat de aanbieders eerder een gewone landauer bedoelen, maar blijkbaar is het toch echt een afwijkend model, getuige de term ‘drowsky’ en ‘landower-drowsky’ die naast landauer, calèche, britska en barouchette wordt gebruikt. Helemaal eenduidig is het niet, zeker wanneer op een vrijwillige veiling in Rotterdam (Rotterd.Cour. 2-6-1842) een barouchette-drowsky op drukveren en een ‘faux drowsky’ op de verkooplijst staan. De toevoeging ‘barouchette’ komt nog tot in 1884 voor, evenals ‘Russische’ dat in ieder geval de herkomst bevestigt en ‘veritable’ (echte) dat duidt op het valselijke gebruik van de term ‘drowsky’. Mogelijk hebben de Nederlandse bouwers en handelaren ook niet zo heel scherp op het netvlies wat een ‘drowsky’ precies is, anders dan in de mode. De indruk ontstaat dat zo ongeveer ieder rijtuig in het gevolg van Anna Paulowna een ‘drowsky’ is; menig exemplaar is geschikt als reisrijtuig en dat strookt niet met de afbeeldingen van de lichte drowsky’s uit die periode.

Het laatste spoor
Anna Paulowna blijft een leven lang de ‘echte’ drowsky gebruiken: “Den 30sten augustus is het geschenk van Z.M. den Keizer van Rusland aan H.M. de Koninginweduwe te ’s-Gravenhage aangebragt. Het bestaat uit eene drowsky, voorzien van twee paarden van een schoon ras. Het zijn bruine langstaart hengsten”, meldt het Algemeen Handelsblad op 1 september 1853. En in 1864 heeft Anna Paulowna het voorrecht om haar neef, tsaar Alexander II, op Soestdijk te ontvangen en brengt met hem, elk in een drowsky met één paard, naast elkaar rijdend, een bezoek aan de gedenknaald. Het is de laatste keer dat zij op Soestdijk komt, op 1 maart 1865 overlijdt Anna Paulowna op Buitenrust aan de Scheveningse-weg in Den Haag. Het laatste spoor van de drowsky’s van Oranje is op de Oranje-tentoonstelling in het Rijksmuseum ter gelegenheid van de kroningsfeesten in 1898. Daar staan twee rijtuigen tentoongesteld die vroeger toebehoorden aan Willem I. Een galacoupé uit de collectie van het Rijksmuseum en een Russische drowsky in het bezit van de heer Van de Bogaert uit Vreeswijk.

Plank op wielen
Reizigers die in Sint Petersburg zijn geweest, maken overigens kennis met een geheel ander type drowsky, dan de luxe rijtuigen die de tsaar weggeeft bij zijn trojka’s of waar Anna Paulowna in rondrijdt. Hofdame Marie Cornélie van Wassenaer Obdam, die prinses Anna Paulowna in september 1824 begeleidt naar Sint Petersburg, omschrijft de drowsky daar als een “heel laag door twee paarden getrokken wagentje, waarin je van alle kanten sneeuw en modder over je heen krijgt.” In ‘Het Leeskabinet; mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen’ (1836) staat het aardig beschreven: “De droski is echter een meer gewoon rijtuig; het is de huurkoets van Rusland. Dit werktuig bestaat uit eene met laken of leder overtrokkene plank, die tusschen twee paar wielen inhangt; op deze plank gaat de reiziger schrijlings zitten, en bevindt zich zeer op zijn gemak, daar er voor eene rustplaats voor zijne voeten gezorgd is, totdat de droski voortrijdt. Nu begint de ellende: de veren zijn slecht, de bestrating ellendig, en de nieuweling in deze manier van rijden verwenscht binnen ’s monds de helse machine, die hem tot pijnbank strekt.”
Deze ‘plank op wielen’ ontwikkelt zich aan het einde van de 19e eeuw tot de Russische versie van de sulky, waar Graaf Orloff zijn befaamde dravers voor laat lopen. Tegelijkertijd is er de drowsky als huurrijtuig en die verandert in de tweede helft van de 19e eeuw onder invloed van de Franse mode in een lichte victoria.
Tegen 1844 duikt het fenomeen ‘vigilante drowsky’ in Nederland op, wanneer een nieuw fenomeen uit Parijs komt overwaaien, namelijk die van de lichtgebouwde huurrijtuigjes die bij het station komen te staan. De eerste taxi’s dus. Die vigilantes zijn dan als nieuwtje nog interessant voor de modebewuste clientèle. J. Sleumer, rijtuigfabrikant uit de Amsterdamse Kerkstraat, biedt aan “Twee vigilanten, een drowsky voor ƒ 450,- en een ordinaire net bewerkt voor ƒ 400,-, beide van smids- en wagenmakerwerk en naar keuze geheel klaar, de drowsky voor ƒ 850,- en de ordinaire voor ƒ 650,-” (Handelsbl. 24-10-1846), waarbij de generaties later in het ongewisse blijven over wat de drowsky zo veel duurder maakte en typeert. De relatie tussen vigilante en drowsky is niet zo vreemd, gelet op het beginsel dat een ‘vigilante’ een huurkoets is bij het station, en pas in tweede instantie de associatie krijgt met een lichtgebouwde berline.

Als huurrijtuig
Door de komst van de stoomtrein veranderen er twee belangrijke zaken in de rijtuigfabricage. De zware reisrijtuigen zijn uit de tijd en er is alleen nog behoefte aan lichte rijtuigen voor de stad en korte ritten, en op de stations ontstaat de behoefte aan huurrijtuigen. Vigilantes of drowsky’s. “Reeds sedert langen tijd heeft zich te Amsterdam de behoefte doen gevoelen aan het bestaan eener maatschappij, welke zich ten doel stelt een geregeld vervoer van personen op groote schaal, gelijk men dit in de meeste groote steden van het buitenland aantreft. Naar wij vernemen, hebben de heeren Hendrik Brack en A.M.E. Tromp, het voornemen opgevat, om eene naamlooze vennootschap tot stand te brengen, onder de benaming van Amsterdamsche Drowsky-Maatschappij, welke zich speciaal ten doel stelt, om tegen een matigen vrachtprijs eene hoeveelheid van gemakkelijk ingerigte rijtuigen aan de stations van spoorwegen, op de pleinen en meest bezochte plaatsen der stad beschikbaar te stellen.” (Handelsbl. 31-3-1868). Zo langzamerhand wordt het type drowsky ondergeschikt aan het gebruiksdoel. Sterker nog, als de Frans-Duitse oorlog van 1870 uitbreekt rekent Frankrijk de 1.500 koetsiers van omnibussen en ‘drowsky’s’ tot de nationale mobiele garde. ‘Drowksy’ is daarmee verworden tot aanduiding van huurrijtuig, los van het type.

Kleine victoria
Op de wereldtentoonstelling in Parijs in 1878 zijn twee Russische rijtuigen te zien: de egoïste, een drafwagentje voor één persoon en de drowsky. Het toonaangevende Franse vakblad Le Guide du Carrossier publiceert in 1883 het ontwerp van een drowsky, geleverd door de gebroeders Markoff uit Moskou. De uitgever legt uit dat het in feite een ordinaire milord is met als bijzonderheid de bevestiging van de lamoenbomen en trekpunten aan de uiteinden van de vooras. Het rijden met een zogenaamde ‘duga’ maakt het Russisch. Dit is ook hoe moderne schrijvers als Jean Louis Libourel (2005) en Andres Furger (2003) van latere boeken over rijtuigen een drowsky zien, als een kleine milord of victoria, eigenlijk te smal voor twee personen.
Die omschrijving sluit aan bij twee overgeleverde Nederlandse rijtuigen die als ‘parkwagen’ bekend staan, maar beter als drowsky zijn te typeren. Van kasteel Heeze komt een kleine victoria, gebouwd door Mijnhardt in Arnhem. Op een oude foto van de buitenplaats Belmonte bij Wageningen is een vrijwel identiek model te zien. Bij beide ontbreken de kenmerkende trekpunten aan de vooras. Zijn het dan nog drowsky’s of is ‘kleine victoria’ beter op zijn plaats? Dat de drowsky als rijtuigtype algemeen in Nederland is ingeburgerd bewijst wel een advertentie in het Gelderse Dieren uit 1889, waarbij een droski zonder enige toelichting staat vermeld tussen drachtige koeien, een ploeg en haverbreker, tentwagen en tilbury. Een boer wist wat het is. Maar geen boer kende het systeem met de doega, hetgeen niet dezelfde inburgering kreeg als het rijtuig. Het model van Mijnhardt wijkt af van een ‘gewone’ victoria door het ontbreken van een kap en de smalle bokzitting, die alleen plaats biedt aan de koetsier, en komt daarmee in de buurt van de Russische rijtuigen.

Geen parkwagens
In het koetshuis van kasteel Twickel in Delden staat een kleine victoria, inclusief doega en het bijbehorende Russische tuig. Het tuig bestaat vrijwel uitsluitend uit vast te knopen riempjes, zonder gespen. De laatste baron van het kasteel, Rodolphe Frédeéric van Heeckeren, maakte tijdens zijn studie lange reizen en trok in 1894 met zijn huisbediende naar Rusland. Vandaar liet hij het, met voor die tijd moderne ijzeren spaakwielen uitgevoerde, rijtuigje overkomen vanuit Sint Petersburg. De vrachtbrief vermeldt dat de ‘equipage’ op 25 april is verzonden naar Hannover, waar deze op 25 april aankwam om door te reizen naar Delden. Rijtuig en tuig zaten in een kist die totaal 442,26 kilo (27 Russian pounds) woog, zo’n tien kilo extra gewicht kan zijn toegerekend voor de tuigage. Meer dan dat is niet bekend.
Het Russische wagentje van Twickel (‘Met Twickel op reis’, 2003) en het rijtuig van Heeze (mondelinge mededeling) staan tegenwoordig bekend als ‘parkwagen’. De term parkwagen verwijst naar het gebruik in een park, maar is voor de Tweede Wereldoorlog geen rijtuigbenaming, ook niet in de spreektaal. Het Militair Woordenboek van 1861 omschrijft een parkwagen als: “Een wagen bij onze artillerie in gebruik tot vervoer van verschillende behoeften en gereedschappen. Vroeger waren zij onder den naam van prolongewagens, later onder dien van ladderwagens bekend. De wagen kan eene lading van 4.000 pond vervoeren.” Parkwagens zijn het dus niet. Maar alle kanttekeningen op een rijtje mogen we best concluderen dat Baron van Heeckeren een drowsky mee naar huis nam, zoals hij die in Sint Petersburg als huurrijtuigje of in particulier bezit zag rondrijden, en dat de kleine victoria van Mijnhardt genoeg heeft van een ‘Russisch’ rijtuig volgens Hollandse maatstaven. Drowsky’s dus.

Lees verder onder de afbeeldingen!

Met dank aan Marinelle Veli, Irina Bredikhina, Hans-Bert Paggen, Redmer Alma, Erik Eshuis, Gerard Engbers, Lieven De Zitter

Foto boven: de drowsky op kasteel Twickel, Delden (collectie Twickel).

 
Paneel ‘Het Witte Loo vanuit het park gezien’ door Andreas Schelhout uit 1838 (beeld Paleis Het Loo, Apeldoorn, bruikleen van Geschiedkundige Vereniging Oranje-Nassau).

 
Dagblad van ’s Gravenhage 27-6-1836; Rotterdamsche Courant 4-8-1836.

 
Algemeen Handelsblad 22-5-1837; Dagblad van ’s Gravenhage 10-5-1837.


Algemeen Handelsblad 1-6-1839; De Graafschap-Bode 16-3-1889.


Drowsky, klaar voor de verhuur in Sint Petersburg,
rond 1880.


Voorbeeld van een drowsky in de jaren 1820. Major
General Norcliffe of Dalton Hall in een Russian
drowsky (door David Dalry, Scarborough Collections).


‘Verwesterde’ drowsky in de jaren 1840.


Het drafwagentje (boven) en de kleine victoria zijn
de drowsky’s van het einde van de 19e eeuw; uit
het vakblad ‘La Carrosserie Française’
(collectie Lieven De Zitter).


Russisch met een snufje Frans: de kleine victoria/
milord naar Frans voorbeeld. Trojka in particulier
bezit, poserend voor het paleis in Moskou.

 
De kleine victoria van kasteel Heeze, gebouwd door Mijnhardt, Arnhem; kleine victoria op Belmonte, Wageningen.


De drowsky van kasteel Twickel is een toonbeeld van elegantie, waarbij te zien is hoe de lamoenboom is ondersteunt met een riem, die naar het uiteinde van de vooras loopt (foto’s Meike Merks).

 
De vrachtbrief vermeldt dat de ‘equipage’ van Twickel op 25 april is verzonden
naar Hannover, waar deze op 25 april aankwam; het tuig van Twickel laat
zien hoe de trekkracht van het paard via de bomen wordt overgebracht, en hoe
de doega voorkomt dat de lamoenbomen naar elkaar toetrekken.
(klik op de foto’s om te vergroten)

“We rijden met de trojka door ’t eindeloze woud
Het vriest een graad of dertig, het is winter en vrij koud
De paardenhoeven knersen in de pasgevallen sneeuw
’t Is avond in Siberië en nergens is een leeuw”
(uit het lied de Dodenrit door Drs. P.)

De Duitse keizer en zijn trojka

Een trojka is een Russisch driespan van drie paarden naast elkaar, waarbij het middelste onder de doega draaft, en de buitenste scherp gesteld in een linker- en rechtergalop gaan. Een trojka is een geliefd geschenk voor een tsaar om weg te geven, aan de Engelse Koningin Victoria bijvoorbeeld of de Duitse Keizer. Over die laatste zijn een paar anekdotes die te aardig beeld geven van het belang van zo’n cadeau.

“Toen Keizer Wilhelm en Prins Heinrich tijdens hun verblijf te St.Petersburg een bezoek brachten aan Grootvorst Michael Nikolajewitsch, reden zij naar diens landgoed met een keizerlijke trojka, waarvoor drie paarden waren gespannen. Bij het afgaan zette de jamschtschik (koetsier) de drie prachtige schimmels dadelijk in flinken gang; als gebruikelijk liep het middelste in scherpen draf, terwijl de beide andere paarden gestrekt galoppeerden. De keizer sloeg staande met aandacht den forschen en edelen gang van de prachtige paarden gade en de uitroep ‘ganz famos’ kwam onwillekeurig van zijne lippen. De jamschtschik, die de beteekenis van dezen uitroep vatte, spoorde zijne paarden met vriendelijke woorden tot grooteren spoed aan en de ongeveer vijf kilometer lange weg werd dan ook in een minimum van tijd afgelegd. Toen Keizer Wilhelm den czaar zijn compliment maakte over den vluggen en edelen gang van deze paarden, gaf de czaar de troika en de drie schimmels aan zijn gast ten geschenke met de woorden: mijn grootvader schonk indertijd uwen grootvader eene trojka, met een jamschtschik; aangezien dit laatste eene onmogelijkheid is geworden, zoo zijt gij wel genoodzaakt een koetsier aan te schaffen.” (Dgbl v Zuidh en ’s-Gravenh. 21-8-1888). Met dat laatste geeft de vorst, die feitelijk de broer is van tsaar Alexander II, een knipoog naar de afschaffing van het lijfeigenschap in zijn land.

Fluwelen baret
Twee jaar later schenkt ook tsaar Alexander II een troika aan de Duitse keizer. In 1890 wonen beide in alle vroegte legeroefeningen bij in Berlijn en brengt de tsaar na afloop, tijdens het ontbijt, een proost uit op zijn gastheer en geeft hem drie paarden en rijtuig. De koetsier die de paarden begeleidt komt in Duitse dienst. Eind september verschijnt de keizer voor het eerst met zijn cadeautje in de hoofdstad, waarbij het de pers opvalt dat het middelste paard aanmerkelijk groter is dan de gallopeurs aan weerszijden. De Russische koetsier draagt dan zijn nationale klederdracht met fluwelen baret en blouse.
“Zoals men weet heeft de czaar aan keizer Wilhelm eene prachtige trojka geschonken met drie hengsten bespannen, zonder zelfs den moscovie’schen koetsier te vergeten; volgens Russisch gebruik waren de tuigen geheel met zilver versierd. Men schatte het geheel op 20.000 roebels. De keizer heeft zich dezen winter herhaaldelijk van dit span bediend om uitstapjes te doen. Onlangs bemerkte de koetsier met schrik, bij het schoonmaken der tuigen , dat de zilveren versierselen eene zeer verdachte gele tint begonnen te vertoonen. Na een oplettend onderzoek was er geen twijfel meer; de metalen versierselen waren van verzilverd koper. De keizer lachte hartelijk over het avontuur en spotte niet weinig met den Russischen gezant, graaf Schovaloff. Bij zijne laatste reis naar St.Petersburg verhaalde de gezant de geschiedenis aan den csaar, maar deze nam de zaak zo vroolijk niet op. Hij beval een onderzoek en men ontdekte den schuldige, een hoogen ambtenaar der keizerlijke stallen. Hij is aanstonds met verscheidene mindere beambten, zijne medeplichtigen, op pensioen gesteld.” (Delftsche Courant 19-4-1891).

Tegen een boom
Een jaar later: “Toen Keizer Wilhelm, hedenmiddag in een Russische trojka van Potsdam naar het Westend reed om het bloemencorso te bezoeken, schrikten de paarden voor een voorbijgaande troepenafdeeling en renden tegen een boom, waardoor de dissel beschadigd werd. De keizer en zijn adjudant kregen geen letsel; zij verlieten de trojka en zetten na korten tijd den tocht met een ander rijtuig voort.” (Dgbl van Zuidh en ’s-Gravenh. 19-5-1891) Vier dagen later komt de krant met details: “De koetsier van de trojka, waarin den keizer zaterdag bijna een ernstig ongeluk overkomen ware, Menzel genaamd, heeft, bij het onderzoek, dat naar het voorgevallene ingesteld werd, verklaard, dat de paarden, tengevolge van het steken der vele muggen, reeds zeer onrustig geweest waren, toen zij langen tijd voor het paleis op den keizer hadden moeten wachten, en dat zij, vooral toen de wacht in het geweer kwam, teekenen van onrust gegeven hadden. De Russische koetsier, door wien Menzel in het besturen van een troika onderricht was, had hem gewaarschuwd er vooral voor te waken, dat het middelste paard niet in galop oversloeg, omdat het span anders spoedig niet meer te houden zou zijn. Menzel had, om onberekenbare gevolgen te verhoeden, het span, dat nog eenigszins aan den teugel gehoorzaamde, opzettelijk tegen een boom aangedreven en daardoor het rijtuig tot stilstaan gebracht.” Daarmee is het einde van het trojka van de keizer bezegeld, alhoewel de krant Het Vaderland op 14 januari 1896 nog een nabrandertje geeft: “Een Transvaalsche firma zond aan Keizer Wilhelm drie zebra’s, gedresseerd als trekdieren. De vreemdsoortige rossen zijn nader zorgvuldig afgericht door een bekwaam koetsier in het park van het nieuwe paleis te Potsdam; het moet in de bedoeling van den keizer liggen ze te gebruiken op zijn veelvuldige tochten tusschen Potsdam en Berlijn, en wel voor een Russische troika, die door wijlen Czaar Alexander aan Keizer Wilhelm ten geschenke is gegeven.”

Of, zoals het liedje de Dodenrit van Drs. P., eindigt: “Leve onze goede tsaar!”


Tot 1861 hoorde de koetsier
als lijfeigene bij het weg
te geven geschenk.