Nederland telt in de 19e eeuw honderden vaklieden die een luxe rijtuig konden maken, menig noemde zich fabrikant of ‘fabriek’, slechts een handvol groeide uit tot een bedrijf van meer dan vijftig werknemers. Ingenhoes & Buitenweg in De Bilt was daar een van. Deze fabrikanten speelden in op de vraag naar rijtuigen op de talrijke buitenplaatsen in de strook die liep van de Loenense Vecht over de Utrechtse Heuvelrug en Veluwezoom tot aan Zutphen. Ze waren bekwaam in hun vak en bogen het raamwerk voor een tilbury, van boomeind tot boomeind, uit één stuk.
Adrianus Hendrikus Ingenhoes (1813-1905) en David Buitenweg (1811-1894) richten in 1837 een rijtuigfabriek op aan de Dorpsstraat in De Bilt. Ze maken en verhandelen alle luxe rijtuigen voor dienst- of sportief gebruik, van calèche tot napoleon. De Utrechtsche Provinciale en Stadscourant van 2 augustus 1858 doet verslag van een expositie voor kunstnijverheid: “Thans komen hier aan de beurt de modellen van de heeren A.H. Ingenhoes en D. Buitenweg van de Bilt, die hier in soorten aanwezig zijn, en met een vaste hand zijn gesneden, even als de tilbury-lemoen uit één stuk met een ferme hand moet gebogen zijn. Dit laatste stuk is, met het daarbijzijnde wiel, zeer te bewonderen, en beide verdienen evenzeer ieders opmerkzaamheid als de ijzeren modelstellen en een rijtuigstel, die allen met de uiterste netheid zijn behandeld, gelijk ook een schoone break voor zes personen en de coupé-vigilante.” Met name voor het buigen van twee lamoenbomen uit één stuk hout is een vakmanschap nodig, dat slechts een enkele rijtuigfabrikant verstaat.
Met name Ingenhoes komt over als sociaal mens als hij een advertentie zet om een zoekgeraakt hondje op te sporen, gekleurde landkaartjes verkoopt ten behoeve van de slachtoffers van de watersnoodramp die het Gelderse rivierengebied in 1861 treft en zitting neemt in de gemeenteraad. In 1872 trekt Ingenhoes zich terug uit het bedrijf en vertrekt naar Rotterdam. Zijn aandeel in de vennootschap doet hij over aan de jeugdige Johannes Copijn (1850-1898), die hiervoor echter nog een ‘handlichting’ nodig heeft van zijn vader, de boomkweker Jan Copijn en de man die een goede ingang had op de buitenplaatsen in de omgeving. De nieuwe naam werd Ingenhoes, Buitenweg en Compaan. Bovendien komt een zoon van David, namelijk Teunis Adrianus, de zaak versterken als mede-directielid. In 1876 werken er 65 mannen en twintig leerjongens. Met regelmaat blijft de firma inzenden naar tentoonstellingen, zoals in 1879 in Arnhem, met drie rijtuigen, waaronder een coupé à huit-ressorts – oftewel een achtvoudig geveerd – waarvan het onderstel uit één stuk ijzerwerk is vervaardigd zonder schroefverbindingen. Opnieuw een kunststukje van het hoogste niveau. Het levert lovende recensies op en een bekroning, hoger nog dan de ‘kokette arrenslede’ die de firma Veth inzendt en voor wie het thuiswedstrijd is.
Koninklijke leveranties
Een andere geduchte concurrent waar ze het tegen opnemen is Beynes uit Haarlem, de marktleider in treinstellen en trams. Het Utrechtsch Dagblad doet op 30 juni 1880 verslag: “Gistermorgen werden op de baan der Stichtsche Tramway maatschappij drie tramwagens beproefd, afkomstig uit het bekende atelier der heeren Buitenweg en Co. (firma Ingenhoes Buitenweg en Co.) aan de Bilt en bestemd voor de eerste Groninger tramwegmaatschappij. Deze rijtuigen zijn voortreffelijk gebouwd, en de proeven zijn, naar we vernamen, zeer goed geslaagd. Het ijzerwerk is degelijk uitgevoerd. Bepaaldelijk de remtoestellen zijn ’t werk van een kundigen constructeur. Van ’t houtwerk trekken de zijpaneelen terstond de aandacht; deze zijn van zeldzaam fraai notenhout”, waarbij ook de nodige kritiek is op de wagens. De luchttoevoer naar de kaarslantaarns is te beperkt, klinkt de signaalbel slecht en zijn de schuivers voor de wielen, die stenen en dergelijke moeten wegschuiven, te ‘onbeduidend’. Dit is echter nog in de tijd dat de fabriek ‘onvoorwaardelijke garantie’ geeft en het kan niet anders of de trams voldoen na aflevering in Groningen naar volle tevredenheid.
Drie jaar later op de wereldtentoonstelling in Amsterdam gaat de firma de concurrentie aan met zo’n beetje iedere rijtuigfabrikant van naam, waarover het Algemeen Dagblad (10-6) opmerkt: “De heeren Ingenhoes, Buitenweg en Co., te De Bilt, leveren insgelijks goed werk. Hun coupé, dogcar, victoria en landauer strekken daarvoor weer ten bewijze. De hooge zitbanken van den landauer zijn natuurlijk een zaak van verkiezing, de smalle bok wellicht ook; de minder fraaie bevestiging van het penijzer behoorde echter anders te zijn.” Het is goed voor een eervolle vermelding.
In november 1886 volgt de toekenning van het predicaat ‘Koninklijk’ voor het bedrijf ‘onder leiding van den nog wakkeren 75-jarigen chef, den heer Buitenweg’. En dit levert gelijk een concrete bestelling op, aldus de Haagsche Courant (28-2-1887): “Door de firma Ingenhoes, Buitenweg en Co. is voor Z.M. den Koning een rijtuig vervaardigd. Het is een reis-omnibus op breed spoor en voorzien van een rem, die ter zijde van den bok door een wiel in beweging wordt gebracht, waardoor het rijtuig ook in bergachtige streken kan worden gebruikt. Het rijtuig heeft een zeer forsch en vorstelijk uiterlijk, is voorzien van de nieuwste vindingen, rijk maar sober versierd en in alle opzichten een pronkstuk van rijtuigbouw, dat ongetwijfeld de reeds zoo gunstig bekende fabriek, dat reeds het koninklijk wapen voert, tot eer zal strekken.” Daar zal het niet bij blijven, want het haalt opnieuw de kranten als de koning een nieuwe order plaatst op 21 december 1888: “Z.M. de Koning, die onze nijverheid steunt telkens wanneer zich daartoe slechts de gelegenheid aanbiedt, heeft daarvan dezer dagen opnieuw een bewijs gegeven door de bestelling van een kleine ‘duc’ bij de firma Ingenhoes, Buitenweg & Cie., Koninklijke Nederlandsche Rjjtuigfabriek, te de Bildt. Deze ‘duc’ is bestemd voor H.K.H. prinses Wilhelmina.” Deze kleine duc staat als ‘Poney-Phaëton no 104’ te boek bij het Koninklijk Staldepartement en is tegenwoordig te bewonderen in het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek.
Een jaar later volgt een victoria voor de prinses, waarbij de knechtenbank een remhandel heeft voor het uitvoeren van een noodstop. Dat rijtuig is niet meer in de koninklijk stallen, nog wel een dresseerkar gemaakt door Ingenhoes & Buitenweg. Het zijn ook zeker niet alleen koninklijke rijtuigen die uit De Bilt komen, ook Utrechtse tentwagens en vooral tientallen ‘gewone’ luxe rijtuigen.
‘Zeebeschadigd gelost’
In 1893 haalt een inzending op een tentoonstelling in Batavia in de categorie ‘uitheemse nijverheid’ een zilveren medaille, hetzelfde resultaat als concurrent Spijker en Zoon mag ontvangen. Al vanaf de jaren ‘60 gaat er namelijk jaarlijks een tiental rijtuigen naar Nederlands Indië, waar H.L. de Lyon uit Semarang het agentschap heeft voor midden-Java. In de hoofdstad Batavia is het agentschap voor Van Vleuten & Cox, het veilinghuis van de betovergrootvader waar de cabaretier Diederik van Vleuten naar is vernoemd. Ze werken in commissie. Landauers, coupés, victoria’s, tentwagens, voor alle modellen die de ambtenaren en plantagehouders in Nederland gewoon waren, is markt in het verre oosten. De rijtuigen komen aan met stoomschepen als de President Rijckevorssel en de Prinses Anna Elizabeth en na het lossen plaatste zo’n agent een advertentie met de term ‘ontpakt’, waarmee is aangegeven dat een rijtuig in zijn geheel aankwam, mits dat goed ging. Soms is er sprake van ‘zeebeschadigd gelost’, waarbij Van Vleuten & Cox er in het geval van een landauer in 1875 niet nalaat om het schip en de kapitein er met naam bij te vermelden, als blijk van weinig waardering. Wat blijkbaar niet lukt is om, waar Hermans, Spijker en Veth wel in slaagden, rijtuigen te slijten aan de Javaanse vorstenhoven, en dat zet de firma op achterstand in de koloniën. In 1881 verkoopt Van Vleuten & Cox de laatste vijf rijtuigen voor Ingenhoes & Buitenweg, ‘ter afsluiting van rekening’ zoals ze dat zelf noemen. Ook aan de relatie De Lyon komt een eind. Wie dan nog op Java een rijtuig van dit fabricaat wil bestellen kan terecht bij de Amsterdamse Schmülling & Sassen, de exportfirma die ook zorgdraagt voor het drinkwater op de passagiersschepen. Tekeningen en prijscouranten van de rijtuigen zijn in te zien bij Van Muijden & Co te Soerabaja. Door geen rijtuigen meer op commissie naar Java te sturen is Ingenhoes & Buitenweg ongetwijfeld een financiële ramp bespaard, wanneer twee jaar later op 4 september 1883 de vulkaan Krakatau tot een uitbarsting komt en een enorme tsunami ook Java treft, waarbij complete dorpen wegspoelden.
Adellijke aandeelhouders
Maar ook de rijtuigfabriek in De Bilt ontkomt niet aan enige rampspoed. Dat de opslag van grote partijen droog hout en verfwaren, zeker als dat gebeurt in houten bedrijfsgebouwen waar met vuur wordt gewerkt, brandgevoelig is meldt de Provinciale Overijsselsche Courant op 2 juli 1895: “In de Koninklijke Nederlandsche Rijtuigfabriek in De Bilt, firma Ingenhoes Buitenweg en Co., is zaterdag brand ontstaan. De schilderswerkplaats brandde geheel uit. De 4 aanwezige spuiten konden, hoewel met moeite, de nabijzijnde gebouwen sparen. De oorzaak van den brand is onbekend.” Andere kranten weten te vertellen dat daarbij twintig rijtuigen zijn verbrand, waaronder ‘eenige’ die de volgende dag naar Oost-Indië zouden gaan. Maar de schade is verzekerd.
Wel komen er ingrijpende veranderingen in de verhoudingen binnen het bedrijf. De familie Buitenweg verliest het eigendom van het bedrijf omdat de notaris niet gewezen had op lacunes in de afspraken bij de oprichting. Het geheel komt in handen van een drietal leden van de familie Copijn. In 1899 verkopen zij het bedrijf aan bankier Jan Kol en de 27-jarige Harry Spencer Elce, waarbij die laatste als directeur aantreedt van wat verder zal heten de NV Biltsche Rijtuigfabriek, voorheen Ingenhoes, Buitenweg en Co. Op de wieldoppen korten ze dat af tot het begrip in de markt ‘Ingenhoes De Bilt’. De twee geven ƒ 200.000,- aan aandelen uit die op naam komen van onder andere de houthandelaren Tromp, de familie Van Boetzelaer, de burgemeester van Woudenberg De Beaufort, jonkheer Louis van Loon, Baron van Hardenbroek, Stephanie baronesse van Zuylen Nijevelt en opnieuw de familie Copijn. De adellijke aandeelhouders zijn klanten van de zaak: de assen van de galaberline van Van Loon zijn gemerkt ‘Ingenhoes’, net als de napoleon van de Van Zuylens op kasteel De Haar, terwijl baron Van Boetzelaer op Houdringe er minstens een open brikje had gekocht. Nieuwbakken directeur Harry Spencer Elce (1872-1940) had het rijtuigvak geleerd als chef werkplaats bij concurrent Spijker, en maakt vooral snel carrière dankzij het vermogen van zijn vader, van de Hilversumse Stoomspinnerij en -Weverij. Harry neemt een plaatsje in het bestuur van de Vereniging van Rijtuigfabrikanten en mag opdraven als de rechtbank een deskundige zoekt om de snelheid te bepalen bij een autocrash. Want van auto’s heeft hij verstand.
In 1904 is de NV Biltsche Rijtuigfabriek, meegaand met de ontwikkeling van de techniek, bezig met het bouwen van carrosserieën voor automobielen en dat gaat eventjes goed, al is de concurrentie op dit vlak groot. Te groot, want op 21 april 1926 gaat, na een publieke verkoping van de gehele inventaris, de deur op slot. Het fabriekspand aan de Dorpsstraat komt in handen van Olland, een fabriek van weeg- en meetapparatuur.
Succesvolle broers
Met de geschiedenis van het ‘moederbedrijf’ is het verhaal nog niet af, want medeoprichter David Buitenweg had van zijn tweede vrouw Cornelia Nielsen drie zonen die hem opvolgen in de rijtuigen. Adrianus (1852-1927) handelt tenminste van 1888-1894 in tweedehands rijtuigen van voornamelijk het fabricaat Ingenhoes & Buitenweg, op de hoek Nobelstraat-Jufferstraat in Utrecht. Zijn oudere broer Teunis (1845-1922) is in 1890 benoemd als directeur in loondienst van een filiaal van Ingenhoes & Buitenweg aan de Velperweg in Arnhem. Dit filiaal met magazijn en werkplaats is knap brutaal gevestigd onder de neus van de grote concurrent Bastiaan Veth. Het loopt best aardig en na vijf jaar gaat Teunis op persoonlijke titel verder onder de naam ‘Velpsche rijtuigfabriek’, en zal dat tot 1906 blijven doen, om vervolgens te verhuizen naar de Justus van Effenstraat 48, respectievelijk Nachtegaalstraat 59-61 in Utrecht. Zijn leven eindigt in het krankzinnigengesticht te Amsterdam.
Het meest succesvol zijn echter Jan (1831-1913) en Stephanus (1859-1905) die ‘halfweg Utrecht de Bilt aan de Stichtsche Tramweg’ starten onder de naam Carrosserie- en Rijtuigenfabriek Gebr. Buitenweg. Amper opgericht adverteren ze in 1896 al volop met tweedehandsrijtuigen, goeddeels doorsnee rijtuigen zoals kerkbrikken, tentwagens en stalhoudergerij. Een paar jaar later kondigen ze per advertentie aan dat ze bezig zijn met het daadwerkelijk zelf bouwen van ook meer ‘ingewikkelde’ rijtuigen zoals coupé en landauer. De broers handelen ook in de tweedehandsjes van andere fabrikanten, die op de wieldoppen het plaatje van ‘Gebr. Buitenweg’ kregen geplakt, net zoals autodealers tegenwoordig hun naam onder een kentekenplaathouder zetten. Als reclame. Wat op de wieldop of het merkplaatje staat is dus geen garantie over de bouwer. Maar gebouwd hebben de gebroeders zeker, getuige de catalogus en een reeks foto’s van gloednieuwe rijtuigen die ze in 1910 aan hun clientèle wilden laten zien. Tentwagens, een kerkbrik, twee- en vierwielige dogcarts, een spider, een tonneau, allemaal even mooi glimmend in de lak. Hun bedrijf bestaat tot op de dag van vandaag als autodealer en koestert niet alleen het gietijzeren wapen van het koninklijk predicaat uit 1886, maar heeft recent een dogcart aangeschaft met op de doppen de naam ‘Buitenweg De Bilt’, het model dat in de eigen catalogus stond beschreven als nummer 46. Het rijtuigje krijgt een plek in de showroom. Het Nationaal Rijtuigmuseum heeft in haar collectie rijtuigen die gemerkt zijn met ‘A.H. Ingenhoes & D. Buitenweg’, ‘Ingenhoes, Buitenweg & Co’, ‘T.A. Buitenweg Velp’, en ‘Ingenhoes De Bilt’, terwijl nog enkele tientallen rijtuigen in particulier bezit zijn overgebleven.
Mede aan de firmanaam is een rijtuig te dateren:
A.H. Ingenhoes & D. Buitenweg 1837-1872
Ingenhoes, Buitenweg & Co. 1872-1899
Ingenhoes De Bilt (Biltsche Rijtuigfabriek, vh Ingenhoes, Buitenweg & Co) 1899-1926
T.A. Buitenweg, Velp (Velpsche Rijtuigfabriek) 1890-1906
Buitenweg De Bilt (Gebroeders Buitenweg) 1895-1920
Beeld Historische vereniging D’Oude School, gemeentearchief Utrecht, Harm Huisjes, Gerard Engbers, Nationaal Rijtuigmuseum, Gebroeders Buitenweg.
Rijtuigfabriek van Ingenhoes en Buitenweg aan de Dorpstraat in De Bilt.
Gietijzeren hofleverancierswapen uit 1886, dat boven de poort van de fabriek hing, is nog bewaard.
Duc of panier (Ingenhoes, Buitenweg & Co) van kasteel Rijnhuizen in Jutphaas, nu in Nationaal Rijtuigenmuseum.
Utrechtse tentwagen (Ingenhoes, Buitenweg & Co) van landgoed Reuversweerd in Brummen, nu in Nationaal Rijtuigenmuseum.
Napoleon van Kasteel de Haar in Haarzuilens,
van het merk Ingenhoes De Bilt,
nu in Nationaal Rijtuigenmuseum.
Glazen brik uit Kockengen van T.A. Buitenweg in Velp.
Het pand van de Gebroeders Buitenweg aan de Utrechtseweg,
in de jaren ’30 toen de gebroeders al de carrosserie van auto’s bouwden.
Kerkbrik van de Gebroeders Buitenweg.
Utrechtse tentwagen met zij-instap, van de Gebroeders Buitenweg.
Utrechtse tentwagen met portieren, van de Gebroeders Buitenweg.
Spider van de Gebroeders Buitenweg.
Vierwielige dogcart op modieus wit rubber, Spider van de Gebroeders Buitenweg.
Tonneau van de Gebroeders Buitenweg.
Let op de voorbeeldtekeningen aan de wand in het koetshuis.
Dogcart van de Gebroeders Buitenweg.
Rally cart van de Gebroeders Buitenweg.
Ponyjachtwagen op het Twentse landhuis
Zonnebeek, gemerkt Buitenweg De Bilt.