“De bruine ezel en de chees werden in 1839 verruild met een nieuw wagentje met twee banken dat te Bennebroek gemaakt is bij den wagenmaker Stam en de smid Ludestras, en de tuigen bij Wakker, schoonzoon van den behanger Rijfkogel”, aldus een citaat uit Christaan van Lennep’s jeugdherinneringen (1905). Stam in Bennebroek is een kleinere fabrikant die evenwel prachtige rijtuigen maakte. Maar het verhaal begint met een gierkar en de inpoldering van de Haarlemmermeer.
Frederik Stam (1805-1891) komt uit Nigtevecht-Loenen aan de Vegt, waar zijn vader Gerrit als mr.wagenmaker werkt aan ‘moderne’ landauers en bijvoorbeeld in 1826 te koop aanbiedt: “Een zeer solide calèche, heel ruim voor vier personen, en hebbende glazen op de zijden en uitspringende zwaanhalzen, alles naar den laatsten smaak.” Frederiks jongere broer Cornelis (1810-) volgt hun vader op, terwijl Frederik in Bennebroek een wagenmakerij kan overnemen van Johannes van Es, na diens overlijden in 1837.
De familie Stam bestaat niet uit domme jongens. Zo maakt een neefje Gerrit Jan, zoon van Cornelis, zich in 1878 druk over het alternatief voor guano, de vogelmest uit Peru die zo kwistig over de akkers wordt gestrooid. Dat spul is een keer op, waarschuwt deze Stam, en dan is het beter om stadsafval tot een hoogwaardige meststof te verwerken dan, zoals de Engelsen blijkbaar doen, de geraamten van de doden op te graven.
Een nederig begin
Toch is het werk van de Bennebroekse wagenmaker nog niet bepaald ambitieus. Wie een steel aan zijn schop wil, de zijschotten van de kruiwagen zijn gevallen of het wiel van zijn mestkar kapot heeft is aangewezen op de wagenmaker. Verreweg zijn grootste kunst is het maken van een houten wiel. De wagenmaker uit Bennebroek is ook een ‘handig mannetje’ voor de bezitters van de buitenplaatsen in het duingebied en herenboeren die af en toe wat reparatiewerk aan hun luxe rijtuigen hebben of een bokkenkar voor hun kinderen zoeken. Frederik heeft het gebruik van de luxere houtsoorten, het buigen van hout met stoom, het fijne stoffeerwerk tenslotte van huis-uit meegekregen.
In 1850 staat Stam ingeschreven aan de Binnenweg, waar hij woont met zijn vrouw Johanna van den Berg (1816-1855) en de kinderen Gerrit (6), Apolonia (3) en Jan Albert (2); zoontje Cornelis komt een jaar later ter wereld. Het gezin woont er niet alleen, want in die jaren staan op dat adres ook ingeschreven een dienstbode om haar te helpen en een wagenmakerknecht om zijn werk te verlichten. Die dienstbodes zijn achtereenvolgens Elisabeth Tuininga, Johanna Tempelman en Niesje Harre, terwijl Dirk Scholten, Simon Jansen Zonneveld en Aart Schuurman zich het ambacht van de wagenmaker eigen mogen maken bij Stam. Ook timmerknecht Gerardus Dreiskens mag bij de wagenmaker inwonen in de jaren vijftig van de negentiende eeuw.
Lof voor mestkar
Frederik Stam heeft een vooruitziende blik met landbouwmachines die hij aan de man wil brengen in de Haarlemmermeer, die in de jaren 1849-1852 droog komt te liggen. Bennebroek ligt aan de rand van de polder, waar voor die tijd de grootste landbouwontwikkeling van ons land plaatsvindt. Wat daar gebeurt, baart internationaal opzien. En de wagenmaker wil daar op meeliften. Hij stuurt in 1851 een mestkar naar niets minder dan de ‘Great Exhibition of the Works of Industry of all Nations’, in het Londense Hyde Park in 1851. Voor deze eerste wereldtentoonstelling, die plaatsvindt op initiatief van koningin Victoria’s echtgenoot, prins Albert, is een heus ‘kristallen’ paleis gebouwd, een immense glazen kas. En daar staat die mestkar een beetje verloren, midden tussen de door Rusland ingezonden machines, en met slechts een bordje ‘The Netherlands’, waarbij veel bezoekers niet weten dat dit hetzelfde land is als waar de andere inzenders uit ‘Holland’ vandaan komen. De redacteur van de Sheboygan nieuwsbode van 15 augustus maakt zich er druk om, maar hij merkt tegelijk op dat de mestkar van Stam bewondering oogst door zijn eenvoud en doelmatigheid. Ook de Nederlandse parlementariërs die de tentoonstelling bezoeken, onder wie Barthold baron van Verschuer uit Amsterdam, zijn vol lof over deze kar. En dat is het schot in de roos voor Frederik Stam, want de baron koopt na het droogvallen van het meer 120 hectare slijk, direct achter de dijk bij Bennebroek, om te ontwikkelen tot waardevolle landbouwgrond en hij wil het boerenwerk lichter maken door middel van mechanisatie.
Zelfslijpende ploeg
“Goedkoope verspreiding van vloeibare meststoffen. Bij F. Stam, wagenmaker te Bennebroek bij Haarlem, is op heden nog voorhanden, een der door hem gemaakt wordende bijzonder doelmatige gierkarren. Deze karren zijn uitnemend geschikt om zoo wel gier of aalt als verdunde koemest! en opgeloste kunstmeststoffen, op hoogst eenvoudige wijze met behulp van één paard over het weiland te verspreiden, en moeten bij den tegenwoordige zoo veel verbeterde behandeling der graslanden, als onmisbaar op iedere boerderij beschouwd worden. Dit getuigen eenparig de vele aanzienlijke en verlichte landbouwers, die deze werktuigen sedert de laatste jaren gebruiken. Onmiddellijk bij de wagenmakerij kan men zich van het voordeelige en gemakkelijke gebruik dezer zeer verbeterde gierkarren overtuigen”, zo legt de maker het uit in de Opregte Haarlemsche Courant (11-2-1859). Of de internationale contacten die Frederik in Londen opdoet enige export opleveren is onbekend, wel dat hij landbouwmachines en zogenaamde Hohenheimse ploegen van Ransomes & Sims, Ipswich, naar Nederland haalt. Zo’n ploeg slijpt zichzelf en is perfect voor de nieuw ontgonnen polder. Die importen vinden plaats in navolging van baron van Verschuer, die op zijn nieuwe bedrijf een bovenmatige interesse heeft in Engelse machines, en bijvoorbeeld zelf in 1860 een stoomploeg van Fowler naar de polder haalt. De twee werken hierin samen. “Na herhaalde beproeving op de oude weilanden van den heer baron van Verschuer”, verkoopt Stam ‘opnieuw’ vier hooi-oogstwerktuigen (Wkbld vd Haarlemmerm. 19-7-1861).
In 1862 gaat Frederik Stam op herhaling met een driewielige mestkar naar de landbouwshow in South Kensington, Londen.
In uitmuntende staat
De boeren zijn bij Stam ook welkom voor tweedehands maaibalken of hooischudders. Ook die gaan mee naar ’s-Gravenhage, wat Stam de kritiek oplevert van het Weekblad van de Haarlemmermeer (31-10-1862) beter naar een boedelverkoping te gaan dan naar een tentoonstelling van prijzenswaardige zaken.
Op de Tentoonstelling van Nationale Nijverheid in Arnhem toont Stam een, volgens de Rotterdamsche Courant (29-5-1852), uitmuntende wortelsnijder, “welke door een vernuftig mouvement de va et vient, de wortels, bij eene eenvoudige, gemakkelijke, behandeling, in nette gelijkmatige stukken verdeelt.”
Stam is, getuige de vacatures die hij plaatst, een wagenmaker die zijn knechten niet langer in de kost wil hebben en alleen dagloon geeft, want wie weet, morgen kan het een stuk minder gaan. Dat kan echter verkeren. Zijn vrouw Johanna overlijdt in 1855 en hij overleeft twee zonen. De enige die hem kan opvolgen uit het gezin is zoon Gerrit (1844-1921). Met het toetreden van Gerrit in de wagenmakerij krijgt Stam gaandeweg steeds luxere voertuigen op de werf, zoals een “kleine, zeer elegante coupé clarence op coll. patentassen, bruin geschilderd, met zijfluweel bekleed en met geslepen spiegelglazen. En een zeer soliede, groen geschilderde calèche op dubbel systeem, coll. patentassen van zeer bijzondere en goede constructie, bekleed met blaauwe zijde, patent lederen kap, voetenkleed enz.” (Dagblad van Zuidholland en ’s-Gravenhage 3-1-1873.) Het is tweedehands gerij, net als een victoria of een elegante sociable ‘in uitmuntende staat’ uit de fabriek van Beijnes.
Deuropener voor Gerrit
Dat Gerrit Stam als rijtuigfabrikant naam krijgt is opnieuw te danken aan de ligging van Bennebroek op de grens van twee werelden: aan de ene kant de Haarlemmermeer, waar rijke grondeigenaren – belangrijke paardenmensen ook – als Wickevoort Crommelin, van Verschuer en Bultman de behoefte hebben aan iemand die het materiaal in hun koetshuis op orde kan houden, en aan de andere kant de bewoners van de buitenplaatsen richting Bloemendaal, die weliswaar hun rijtuigen kopen van de bekende fabrikanten uit de ‘grote stad’, maar evengoed iets eenvoudigers uit de buurt willen betrekken. Waarom zou je voor een dog-cart of open break naar Haarlem of Den Haag gaan, behalve dat er dan Beijnes, Kimman of Hermans op de wieldoppen staat? Dat is de deuropener voor Gerrit Stam. In 1884 zijn diens dog-carts te zien in een tent op de landbouwtentoonstelling in Amsterdam. Hij gaat zelf ook luxerijtuigen bouwen, zoals blijkt op de wereldtentoonstelling in Parijs van 1889, waar een berline van Stam is te zien, naast een coupé van rijtuigfabriek Bastiaan Veth, en de Hollandse sjees van Pieter de Hoo uit Leeuwarden. Het Vaderland meldt: “de raderen zijn zoo elegant en zoo ligt mogelijk”, terwijl het Bataviaasch Nieuwsblad vindt dat de “berline van Stam met recht alle aandacht trekt”. Of er ditmaal sprake is van enige structurele export is opnieuw de vraag, maar tenminste één Utrechtse tentwagen van Stam is in Semarang op Java terechtgekomen. Barendse, de lokale rijtuigfabriek, biedt hem in september 1892 aan voor vierhonderd gulden. De wagen heeft een ‘remtoestel’.
Stille assen
Een van de vaste adverteerders in Le Guide du Carrossier, het toonaangevende vakblad voor de rijtuigfabrikant, is de assenfabrikant M. Lemoine uit Parijs. In de hoogtijdagen rijden duizenden rijtuigen in heel Europa rond op assen van deze fabrikant. Lemoine noemt Stam in Bennebroek in een advertentie (15-8-1898) als afnemer van de gepatenteerde ‘stille as’, een as met twee kurkschijven die driemaal langer meegaan en het ei van Columbus lijken te zijn. Maar het is vooral opvallend dat Stam hiermee als enige Nederlander in een roemrucht rijtje staat met onder andere Mühlbacher, Kellner en Binder uit Parijs, de Duitse topbouwers Widerkehr, Kuhlstein en Mayer, Markoff uit Moskou en Mulliner van Londen.
In 1899 beleeft Stam een memorabel moment met het vijftigjarige dienstjubileum van Cornelis van Bakel: “Van Bakel onderscheidde zich gedurende dien tijd als een man die niet alleen kundig werkte maar zeer nauwgezet zijne plichten waarnam. Nog alle dagen ziet men hem, niettegenstaande zijn gevorderden leeftijd, toch nog krachtig en gezond zijn werk met lust verrichten”, zo schrijft het Haarlems Dagblad op 7 oktober over de wagenmakerknecht. Zijn oom Willem was de grondlegger van de Amsterdamse rijtuigfabriek Schutter & Van Bakel, en een van zijn nichtjes is de stiefzus van de Amsterdamse rijtuigfabrikant Gerrit Mudde.
Tweeduizend spaken
Dat Stam in een halve eeuw de mestkar ontgroeide is duidelijk. Zijn naam hoort in het rijtje van noemenswaardige rijtuigfabrikanten in Nederland. Wanneer Baron Bentinck tot Buckhorst op het kasteel Schoonheten, bij Raalte, in 1912 een automobiel aanschaft, heeft bij de uitverkoop in het koetshuis de ‘weinig gebruikte derby-cart voor vier personen (fabricaat Stam te Bennebroek)’ net zo veel aandacht als de victoria van het laatste model van Kimman of de dog-cart van Ingenhoes. Datzelfde geldt voor de omnibusbreak van Stam, die in de openbare verkoping komt nadat burgemeester jonkheer Bas Backer van Bloemendaal de overstap maakt naar het gemechaniseerde vervoer. De burgemeester bezit rijtuigen van Hermans, Buitenweg, Veth en dus Stam.
Maar met die verkopingen vanwege een automobiel is gelijk het lot van de rijtuigfabrikant bezegeld, want op dinsdag 5 mei 1914 laat Gerrit zijn hele handel publiekelijk verkopen. Het rijtuigtijdperk is ten einde. Stam heeft dan nieuw te koop: landauer, coupé, victoria, dog-cart, twee omnibussen met voorzitting onder de kap, twee wagonettes, derby-cart, dos-à-dos, tonneau en autobakken. Dat laatste geeft aan dat Stam wel heeft geprobeerd om mee te komen met de nieuwerwetse carrosseriebouw, maar er blijkbaar niet in is geslaagd om hierin naam te maken. Misschien heeft het te maken met het feit dat Stam zich, naast rijtuigfabrikant, bleef profileren als wagenmaker van de oude stempel: boeren bleven er tot op het laatst aankloppen voor kruiwagens en bezemstelen, zo blijkt ook uit de verkooplijst. Op de werf liggen dan plusminus tweeduizend spaken, naast een voorraad aan gebogen velgen, naven, essen-, iepen-, beuken- en lindenhout en mahonie. Van de te verkopen rijtuigen is een deel nog kaal, andere zijn afgewerkt door de schilder en de stoffeerder.
Koetsier buiten de kap
Een rijtuig van Stam is een prachtig stuk ambacht of beter gezegd, het resultaat van meerdere ambachten die de rijtuigfabrikant in huis had. Het is bijzonder als erfgoed. Minstens zo bijzonder is het ‘leven’ dat zo’n erfgoedobject in een eeuw of anderhalve eeuw heeft meegemaakt. Het speelde een rol in het dagelijks leven van de bezitters. Van een aantal rijtuigen van het fabricaat Stam dat bewaard is gebleven, is de herkomst bekend.
In een monumentale bollenschuur in Rijnsburg staat een even monumentaal rijtuig van het fabricaat Stam, Bennebroek. Het is de wagonnette-break van de familie Kuivenhoven: een sportief rijtuig met een zogenaamde zomerkap, een soort hemel op vier ijzeren spijlen. Wagenmaker Gerard Ipenburg, die hetzelfde rijtuig in zijn boek ‘Rijtuigen op het Spoor’ afbeeldt, spreekt er bij over een break K.b.d.K. oftewel met een koetsierszitting buiten de kap en schrijft: “In praktisch geen koetshuis ontbrak de wagonnette of brik. (…) In de zomer werden de zeiltjes opgerold. In de winter bleven ze neer.” De wagen van Kuivenhoven is geen doorsnee wagen voor jan-met-de-pet, maar een functioneel rijtuig voor op een buitenplaats, waar de koetsier in livrei het gebruikt om bagage te vervoeren, voor een familie-uitstapje of om de paarden af te rijden.
Drama op Poswick
Stefan Christoffels uit Lanaken heeft een victoria van Stam. Dat rijtuig is bijzonder door zijn herkomst van de burgemeesterswoning Poswick in Canne, aan de voet van de Muizenberg, naast Chateau Neercanne. Daar stond het elegante voertuig tot lang na de dood van de laatste eigenaresse, de mysterieuze Louise Poswick, in augustus 1958. Louise Euphrosine Marie Poswick was de laatste slotvrouwe van het kasteel Agimont, het huidige Neercanne. Tijdens haar leven veranderde het kasteel langzaam in een ruïne waar de vleermuizen door de zalen fladderden en het onkruid de terrassen onbegaanbaar maakte. Muren brokkelden af en af en toe viel een steen naar beneden. Louise verhuisde min of meer noodgedwongen, nadat haar kindse dienstbode Elizabeth Ruyters uit het huis werd gehaald, naar de burgemeesterswoning die tot haar familiebezit hoorde. Ze leefde er als een bijzonder fenomeen, een deftige dame die gekleed ging in vuile en vettige kleren. Kaarsrecht lopend, een sigaret, sigaar of zelfs pijp rokend. Het was dan weliswaar haar victoria die er in een bijgebouw stond, het verhaal van de eerste bezitster is nog dramatischer. In 1914 trokken Duitse troepen op weg naar het front door Canne: “Enkele dronken manschappen trokken op de woning van den burgemeester af en zoodra had zijn vrouw de deur niet voor de lieden geopend, of de ongelukkige werd een kogel dwars door het hoofd gejaagd. De soldaten hebben de gedoode burgemeestersvrouw nog ernstig mishandeld; de gangmuren waren met haar bloed bespat en besmeurd”, zo verhaalt een oud-oorlogscorrespondent die ter plaatse was, in 1934 in de Zaanlander. Het was niet de enige moord die toen plaatsvond in de woning. De kans is dus groot dat de victoria daarna nooit meer is aangeraakt. Na het overlijden van Louise verviel Huize Poswick verder en in verval raakte ook de victoria, waarin ooit in gelukkiger tijden de dames Poswick flaneerden. Tot Stefan Christoffels, die haar al jaren onaangeroerd wist te staan, haar via de makelaar van het huis in handen kreeg. Er was wel een grondige restauratie nodig, aangezien geen vezel van de oude stoffering en geen splinter van de oude verf nog houdbaar was. “Toen ik haar als jonge snaak voor het eerst in het oude schuurtje zag, vielen mij de enorme spatborden op. Als je kijkt hoe mooi de wielen zijn gemaakt en hoe de verhoudingen kloppen, ik was gelijk verliefd op dit elegante rijtuig”, zegt Christoffels over het werk van de Bennebroekse rijtuigmaker.
Zwartbruine hitten
In Leersum kreeg Bert Hogendoorn een dos-à-dos van Stam in handen, afkomstig van de naburige buitenplaats Broekhuizen. Daar brandde in 1906 het oude kasteel van de familie Pauw van Wieldrecht tot op de grond toe af als gevolg van een petroleumlamp die iets te dicht bij de gordijnen stond. Een nieuw landhuis verrees. En uit het oude koetshuis, waarvan tegenwoordig alleen nog de buitenkant herinnert aan de oorspronkelijke functie, komt het rijtuigje van Hogendoorn. De kans is groot dat er een span zwartbruine hitten, van 1,50 meter schofthoogte, voor heeft gelopen. “Mak bij stoomtram en automobielen. Te bevragen bij den koetsier op den huize Broekhuizen”, aldus een advertentie uit het rampjaar 1906, waarin de auto al zijn intrede heeft gedaan bij jonkheer mr. Pauw van Wieldrecht, kamerheer van koningin-moeder Emma.
De rijtuigen van Stam vonden hun weg naar de buitenplaatsen en naar de boeren. Van die laatste categorie is de dog-cart van Gerard Engbers. Deze verzamelaar uit Saasveld wijst op het vernuft waarmee Stam het rijtuig heeft gebouwd: “Met details die je normaal gesproken niet ziet op een rijtuig, zoals het vastzetten van de verstelbare voorzitting met twee hendels, vergrendeling met slotjes van de achterklep, verstelbare bomen achter in de hoogte en voor in de breedte. De achterbank kan worden opgeklapt. Voorschild en spatborden zijn van hout met profiel van leder. Het bijzonderst zijn de afneembare lampenhouders op het voorschild. We vermoeden dat de wielen kleiner zijn gemaakt, want de ruimte tussen het spatbord en het wiel is wel erg groot. Er is nog wel wat werk aan, maar het zou zonde zijn om dit rijtuig verloren te laten gaan.”
Ritjes over de dijk
Gerard Engbers kocht de tweewieler nadat deze ongeveer anderhalve eeuw in de familie van Govert de Gier uit Dalem, bij Gorinchem, was geweest. Laatstgenoemde woonde aan de Lingsedijk in boerderij De Bonte Koe, een plaats waar al in 1410 een kapel stond. Het was zo’n boerderij annex herberg, waar de boer tussen de bedrijven door een borreltje schonk, al kwam Govert daar niet meer aan toe. Een rijmpje uit de spreekwoordelijke oude schoenendoos zegt iets over die vorige bezitter en de rol van de dog-cart in de familie. “Het enige dat hem interesseerde, dat waren geen meisjes, maar enkel de paarden. En al deed hij zich er mee tekort / Eén ding deed tie veel an: de paardensport / Als men hem zag rijden door de Tielerwaard / Met zijn grootvaders dogcar en zijn fiere paard / Dan wist men wel zeker waartoe dat ging / Want het Polderdistrict had een vergadering / En wie daar ook verstek liet gaan / De hoofdgeërfde verscheen, daar kon je van op aan / Hij leefde maar stil op de Bonte Koe / Dus zo’n fijne vergadering, daar moest tie naar toe / Boven wordt daar, dat zult u alleen wel weten / Meestal fijn gedineerd, dat’s in ’t Betuws: gegeten / En wat ze thuis niet mogen verlangen / Dat komt daar ter tafel met zeven gangen.”
Govert nam in 1938 zitting in de heemraad van het polderdistrict, waarvoor Goverts gelijknamige grootvader in maart 1876 voor het eerst in beeld kwam, als noodheemraad ten tijde van de watersnood (“De noodheemraad de Gier had te Dalem de handen vol, zonder steenpuin van ’t oude fort, hem welwillend verschaft, ware nog zijn werken vruchteloos geweest.” Dagblad van Zuidholland, 17-3-1876). En in de jaren die volgden kwam de dog-cart in bezit van de heren De Gier voor ritjes over de dijken om te inspecteren en om te vergaderen. Als boer was Govert junior vooruitstrevend door te investeren in de teelt van tulpen en witte lelies; de bollenteelt was iets nieuws buiten het kustgebied. Maar de paarden waren hem het liefst: in de jaren twintig van de vorige eeuw nam hij met de merrie Lepina deel aan de springsport, hij legde met Kniesje een langeafstandsrit af en mende Frechine als landbouwtuigpaard op het concours hippique. In 1938 kreeg Govert de hengst Marnix van Wilson voor vijf jaar goedgekeurd; ook dat ging in navolging van zijn grootvader, die in de jaren 1890 de Gelderse hengsten Blücher en Vasal op stal had. Govert junior nam, als paardenman tot op het laatst, in 1975 als 81-jarige ruiter nog deel aan een jubileumrit van rijvereniging Hippos. Zijn verhaal – en dat van rijtuigfabrikant Stam – leeft nu verder in het koetshuis van Gerard Engbers.
Met dank aan Raf De Ridder
Foto boven: de victoria van Stefan Christoffels.
As gemerkt met de voorletter ‘F’, de grondlegger van
het bedrijf, Frederik Stam.
Stam staat als afnemer assenfabrikant Lemoine
tussen hoog-aangeschreven rijtuigfabrieken.
De wagonette-break van de familie Kuivenhoven, opgesteld in een bollenschuur vol
prachtige rijtuigen en unieke accessoires.
De victoria van Stefan Christoffels komt van Huize Poswick. Aan de details is te
zien dat Stam zich ontwikkelde tot vakkundig rijtuigfabrikant.
In Leersum kreeg Bert Hogendoorn een dos-à-dos in handen, afkomstig van de
buitenplaats Broekhuizen. Nieuws van den Dag 31-10-1906.
De dog-cart van Govert de Gier, met bijzondere details,
zoals afneembare lampenhouders.