Ze heeft het Friese paard op de kaart gezet. Elisabeth Korthagen-van Til (1906-1997), beter bekend als Tante Bets hield van oude rijtuigen, zwarte paarden, een sigaar en een borrel. Met haar schippers-pet en door bretels opgehesen broek was ze een niet te missen fenomeen. Maar het was een lastige tante. Amateurhistoricus Ruud van Heusden schreef de biografie van haar fascinerende leven.
De naam Elisabeth heeft ze zelf nooit gebruikt. In haar jeugdjaren noemde ze zich Bob of Bets. Ze groeide op in villa Maria aan de Heereweg 107 in Lisse, als dochter van bollenhandelaar Co van Til. Aan geld was geen gebrek, aan affectie des te meer. Door de vroege dood van haar moeder werd ze opgevoed door huishoudsters en kindermeisjes. Vader wilde dat zijn dochter sterker werd dan haar moeder en stimuleerde haar om veel aan sport te doen. Bets ging fanatiek hockeyen en zeilen. Ondernemend als ze was zou ze op twaalfjarige leeftijd stiekem al een ritje hebben gemaakt in de auto van vader, een Hispano Suiza, de Franse versie van de Rolls Royce. Op die leeftijd ging ze al weken zeilen met haar twaalfvoets jol door de Nederlandse binnenwateren. Vader Co voorzag dat zijn dochter in het Nederland van de jaren ‘30 geen carrière kon maken in de Nederlandse bollenbranche en speelde met de gedachte dat Bets dat later in de Verenigde Staten wel kon doen. Met dat doel stuurde hij haar naar een Engelse kostschool. Door de uitbrekende crisis stortte de bollenexport in en kwam van een carrière voor Bets alsnog niets terecht. Ze verhuisde rond 1925 naar Amsterdam. Vader Van Til was echter niet blij met de stap die zijn dochter nam om in haar eigen levensonderhoud te gaan voorzien; zonder gerichte opleiding of werkervaring pakte Bets al het werk aan dat ze krijgen kon. Ze begon in een restaurant in de bediening of met bordenwassen en met haar vlotte babbel en vrolijke aard kon ze demonstratrice worden voor Persil zeep. De huishoudens op de binnenvaartschepen die aangemeerd lagen in de diverse havens van Amsterdam, hadden behoefte aan levensmiddelen. Bets haalde haar diploma Parlevinker, kocht een bootje, en zorgde ervoor dat ze elke dag een voorraad eerste levensmiddelen aan boord had. Een kunstje dat ze later in Breukelen nog eens zou herhalen. Ze vervolgde haar carrière door keukenhulp te worden in het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis en klom volgens eigen zeggen op tot chef-kok. Feit is in ieder geval dat ze over de nodige vaardigheid met de pollepel beschikte.
Vrouw aan boord
Naast werk zocht Bets naar de liefde. Ze had er ook de leeftijd voor. Haar eerste poging tot een blijvende relatie blijkt uit een krantenadvertentie van een verloving met een zekere S.J. Prins die het belangrijk vond om eraan toe te voegen dat hij tandarts was. Bets daarentegen gebruikte hier alleen de voornaam Bets en niet Elisabeth. Een succes is deze verloving blijkbaar niet geworden. In 1935 verscheen er een soortgelijke advertentie waarbij gemeld werd dat Bets zich had verloofd met een gezagvoerder van de Koninklijke Nederlandse Stoomboot-Maatschappij (KNSM). Deze Jaap Korthagen was eerder getrouwd geweest. In 1936 trouwden ze. Hij 46, zij 30 jaar oud. Ze betrokken het huis ‘Onderdak’ in Breukelen.
Jaap was als kapitein vaak en lang van huis, en de avontuurlijke Bets ging diverse keren met hem mee op het vrachtschip ss. Saturnus. Officieel mocht een vrouw niet mee aan boord, want dat kon de sfeer in zo’n kleine mannengemeenschap danig verstoren, maar omdat Jaap een drankprobleem had, hoopte de rederij dat de aanwezigheid van zijn vrouw een gunstig effect zou hebben op die onhebbelijkheid. Bets liep aan boord rond in een overall en kluste met de mannen mee. Verder mochten de mannen genieten van haar kookkunst. Bij toeval was Bets niet mee op reis toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Ze bleef alleen achter in Breukelen en voorzag in de oorlogsjaren in haar eigen levensonderhoud door opnieuw als vanouds aan te pakken.
Jaap kon met zijn Saturnus Europa niet aandoen en voer daarom tussen de andere werelddelen. Op 15 september 1942 was het schip onderweg van Australië naar Canada toen het door een Duitse onderzeeër werd getorpedeerd en binnen een uur zonk. Een bemanningslid kwam daarbij om het leven, de rest van de bemanning overleefde in de reddingsloep. Toen de echtelieden na de oorlog weer samen waren, bleken ze elkaar ontgroeid te zijn. Ze hadden ieder teveel verschillende ervaringen opgedaan. Mogelijk dat ook de drank bij Jaap nog meer de overhand had gekregen. In 1950 werd de scheiding van tafel en bed uitgesproken. Na de scheiding vertrok hij -dan al gepensioneerd- naar Amsterdam.
Berenloper en parlevinker
Vanaf 1950 moest weer geld worden verdiend en volgden tal van beroepen. Zoals chauffeur-tuinman op de buitenplaats Groenevecht, die toen eigendom was van de heer G. Vis, directeur van Duyvis in de Zaanstreek. In livrei bracht ze haar baas met de auto naar het station of naar zijn kantoor om zich daarna om te kleden in de voor haar meer vertrouwde werkplunje. Als tuinman vulde ze de rest van haar werkdag. Door haar eerdere ervaringen was ze in staat om voor anderen boten op te knappen, zomerhuisjes op de mini-eilandjes in de Loosdrechtse plassen te onderhouden en zelfs te helpen bij het repareren van de beschoeiing aan de Scheendijk. Beerloper is ze ook nog geweest: lopend langs de boerderijen, gewapend met een stok om stier of beer (mannetjesvarken) onderweg rustig te houden, en een toeter om de aandacht van de boeren te krijgen. Een ander knap staaltje van ondernemerschap was haar werk als parlevinker. Ze kocht een bootje en voer ermee naar de Albert Heijn in het dorp en kocht brood en andere levensbehoeften in om die uit te venten bij de huisjes aan het water en op de eilandjes. Omdat ze forse inkopen deed bij AH had ze een korting van 10% bedongen en verkopen deed ze de artikelen tegen een opslag van 10% van de reguliere winkelprijs. Na dit enige tijd te hebben gedaan besteedde ze het werk uit aan de zoon van de brugwachter. Bij feestelijke gelegenheden op de vele buitenplaatsen aan de Vecht liet ze zich inhuren als kok of butler.
Hoop van Zegen
Waarschijnlijk in de laatste jaren van haar huwelijk kocht Bets een vervuilde tjalk die tot 1941 dienst had gedaan als turfschip. Bets kocht het oude vrachtschip op advies van architect Mertens die met zijn vrouw in 1955 met een tjalk vanuit Delft was verhuisd naar een ligplaats in Breukelen. Het echtpaar en Bets waren toen al jarenlang bevriend met elkaar. Het was deze Herman Mertens die haar adviseerde om van de platbodem een woonboot te maken. Hij tekende voor haar een ontwerp met een grote kajuit. De boot werd volgens dit plan door timmerman De Jager te Nieuwersluis in de vaart voor zijn werkplaats verbouwd en daarna teruggebracht naar zijn ligplaats in de Vecht, achter huize Onderdak. In die jaren is de Hoop op Zegen een zeilschip zonder motoraandrijving. Zeilen met dit schip op de Loosdrechtse plassen of het IJsselmeer was geen probleem maar met een ongunstige wind laverend over de Vecht vooruit zien te komen was wel een probleem. Daarom werd een klein houten motorbootje gekocht, een vlet als ‘opduwertje’ en later liet ze een dieselmotor in het schip monteren.
In 1957 verliet Bets Onderdak en ging op haar boot wonen in Nieuwersluis. Dat wil niet zeggen dat de boot niet meer werd gebruikt om tochten mee te maken. Het schip was het vaste startpunt op de Loosdrechts plassen voor zeilwedstrijden van de vereniging voor platbodems. Opmerkelijk genoeg gebruikte zij in die periode weer haar voornaam Bob. Vaste scheepsjongens waren de tieners Thedo Fruithof en Dingeman Hendrikse uit Breukelen die haar hielpen als ze ging varen. Buurjongen Rudolf Molenkamp vervulde die rol ook wel eens.
Hulp bij het melken
Na het overlijden van Jaap in 1961 -ze waren officieel niet gescheiden- erfde Bets onder andere een aandelenpakket in een kleine Rotterdamse rederij en ontving ze een weduwepensioen van de KNSM. Daarmee en de erfenis van haar vader was ze ‘bemiddeld’ en hoefde ze niet meer te werken. Ze kon meer toegeven aan haar passies. Want naast het schip kwam er in de jaren ‘60 langzaam een andere passie bij.
Toen Bets in 1957 haar Hoop op Zegen afmeerde aan de Mijndensedijk in Nieuwersluis was dat tegenover de boerderij van Piet van Schaick. In ruil voor producten van de boerderij, hielp ze de boer bij het melken. In de zomermaanden reed hij met de bandenwagen naar zijn vee om te melken, en met hem op de bok zag zij hoe mooi het was om met slechts twee leidsels en je stem een paard te mennen. Die ervaring zorgde voor een omslag in haar leven. De passie voor het zeilen en varen met haar tjalk veranderde langzaam in een nog grotere passie, die voor de mensport.
Bets raakte bekend als ‘redster van het Friese paardenras’ en de vrouw die het Friese paard promootte in de sport. Ze belandde goeddeels door toeval in deze rol, die ze echter met verve vervulde. Wanneer Bets in 1961 besluit zelf een paard en een rijtuigje te kopen is ze slim genoeg om aan de ervaren mensen in haar omgeving advies te vragen. Voor de aanschaf van een paard zou Bets een beroep doen op Piet van Schaick en voor rijtuigen op de plaatselijke meelhandelaar en stalhouder Ben Molenkamp. Die eerste adviseerde haar om rustig te beginnen en als geschikt beestje voor haar, het paard van de plaatselijke oliehandelaar Blok, een Gelderse merrie genaamd Yolanda. Maar deze bleek enigszins mank. Ben Molenkamp wist nog wel een zwarte kerkbrik voor haar te staan.
Via een advertentie in de krant kocht ze in 1965 bij Cees Jongert in Breda een Fries paard, genaamd Reida, niet omdat het een Fries was, maar omdat hij werd aangeboden als mak en tegen een schappelijke prijs. Al snel daarna wilde ze met een tweespan en dan spant een tweede Fries wel zo fraai; dat werd Alida, van Brouwer uit Idaard. Bets viel dus niet zo zeer voor het ras, maar ze koos als onervaren paardenvrouw louter pragmatisch en door het nodige toeval.
Handig ventje in Gouda
Tot 1967 stalde Bets haar paarden bij Van Schaick en had daar tot 1967 één rijtuig staan om daarmee naar haar overige rijtuigen op Vechtstroom te rijden. Op die buitenplaats, tegenover haar vorige woning, Onderdak, aan de Straatweg 176, huurde ze de leegstaande deel en de hooiberg. Bets woonde nog op haar tjalk, maar mede door haar nieuwe hobby wilde ze dichter bij haar verzameling rijtuigen en curiosa gaan wonen en huurde daarom vanaf 1967 nog drie aangebouwde garageboxen achter Vechtstroom en verbouwde één van die boxen tot woon-slaapkamer. Door een raam in een tussenmuur had ze vanuit haar woongedeelte zicht op de paarden.
Met de aanschaf van paarden en rijtuigen kwamen er direct mensen om Bets te helpen. En gelukkig voor haar, mensen met kennis en ervaring van paarden en rijtuigen. Naast het zelf rijden van een tweespan, sprak haar het vierspan rijden dat ze van anderen zag wel aan. Maar ze realiseerde zich ook dat dit niet voor haar was weggelegd. Ze was al op leeftijd en om dan nog te gaan oefenen om vierspan te rijden met al die grepen en de risico’s tijdens het rijden, dat zag ze niet zitten. Toch wilde ze met vier zwarten voor de wagen rijden, al was het niet zelf. De vrijwilligers waren niet altijd beschikbaar, dus zocht ze naar uitbreiding van haar vrijwilligerscorps. In 1969 hoorde Bets van haar weekendhulpen over een handig ventje in Gouda die altijd rondhing bij de stalhouderij van Dekker. Hij had zelfs al een enkele keer als laatste koetsier met een enkelspan gefungeerd bij een grote trouwerij. Na een gesprekje met de rossige knaap bij de stalhouderij, trok Bets de stoute schoenen aan en reed met haar oude Saab naar het huisadres van Leo en vroeg aan de ouders toestemming om Leo in de weekeinden bij haar te laten logeren om het mennen te leren. Bets beloofde Leo met de auto van en naar het station te brengen.
En zo belandde de dan zeventienjarige Leo in Breukelen vaak met mannen als Herman Haasnoot, Sijbren Reitsma, Arie Korrel en Ton van Duin.
Vierspan in galop
De eerste jaren nam Bets deel aan bijna elk evenement voor rijtuigen of de mensport, zoals de Kastelentocht in Doorn, de Dag van het Paard op Duindigt of tochten door Amsterdam. Zeker toen ze een Duitse barouche had gekocht, in feite een boerenrijtuig, maar door de neerklapbare bok geschikt om à la daumont te rijden. Bets schreef het rijtuig in als een calèche, want dat klonk chiquer, en ze plaatste er lijkwagen lampen op. Het geheel zag er imposant uit met vierspan en twee postiljons, gevolgd door twee rijknechten op Friezen onder het zadel. Die rijknechten waren Leo Kraaijenbrink en Arie Korrel. Als postiljons fungeerden Herman Haasnoot op het achterspan en Sijbren Reitsma op het voorspan. Bets leende hiervoor bij kennissen meerdere Friezen, want ze had er zelf maar twee. Met dit geheel won ze tweemaal achtereen de door de Amsterdamse vastgoedmagnaat Maup Caransa beschikbaar gestelde wisselprijs voor het schoonste geheel. Als ze hem voor de derde keer zou winnen mocht ze hem definitief houden. Helaas, die poging mislukte en alle krachttermen die Bets op haar koopvaardijtochten geleerd had, kwamen er op het uitspanterrein uit.
Herman Haasnoot kan zich nog een mooie anekdote herinneren van de tweede keer dat ze met dit rijtuig à la daumont reden. De route ging langs de Amstel, passeerde theater Carré en ging kort daarop linksaf de houten, smalle Magere brug over de Amstel. Rijdend voor Carré riep Herman naar Sijbren “Nemen we hem in galop?”. En ja hoor, daar ging de hele aanspanning al ratelend over de houten brug. Bets was woest en stond rechtop in het rijtuig te schreeuwen tegen haar berijders. Zoals gebruikelijk had ze de jeneverfles bij de hand en al regelmatig een slok genomen. Ze verloor haar evenwicht, viel achterover en belandde in de kap van het rijtuig.
Achilleshiel van Bets
Het bezitten van paarden en een schuur vol verzamelde rijtuigen vereist veel mankracht en tijd. Zeker in de beginjaren (rond 1960) was alles nog nieuw voor Bets. De hulp van jonge energieke en kundige vrijwilligers kon ze volop gebruiken. Die mannen hadden meer vaardigheid en ervaring met paarden en rijtuigen dan Bets. En dat was de achilleshiel van Bets, dat kon ze maar moeilijk accepteren. Bets was een belezen en intelligente vrouw die zich helemaal stortte op haar nieuwe passie door zich te verdiepen in de klassieke theorieën. De vrijwilligers op haar erf waren geen boekenwurmen maar praktijkmensen. De eerst zo hechte samenwerking met haar vrijwilligers begon beetje bij beetje uit elkaar te vallen. De mannen deden hun (onbetaalde) werk in de weekenden en als ze overbleven, sliepen ze onder weinig luxe omstandigheden in een van de rijtuigen en in de beginjaren ook wel in de tjalk. Toch meende Bets veel, soms te veel, van hen te mogen verlangen. Een complimentje kon er niet af. Ze moest steeds het laatste woord hebben. En ging er iets fout, dan had natuurlijk een ander het gedaan. Haar hulpen begonnen zelf een stalhouderij, kregen verkering of waren het gewoon oneens met de aanpak van Bets. Met als gevolg dat Bets zo rond 1971 voor het stal- en trainingswerk alleen nog kon steunen op de jonge en onervaren Leo Kraaijenbrink. Voor wedstrijden was Arie Korrel nog wel beschikbaar of soms Kobus Angevaren (1928-1990), volbloed Hagenees begiftigd met de bekende Haagse bluf.
Nadat Bets een aantal jaren had meegedraaid in de mensport met tal van wedstrijden en evenementen, hoorde ze begin jaren ‘70, dat de Internationale paardenorganisatie FEI van plan was het samengesteld mennen als wedstrijdsport te gaan opnemen. Competitief en eerzuchtig als ze was, had dit gelijk haar aandacht. Maar Friezen in menwedstrijden werden door vriend en vijand niet serieus genomen. Min of meer door een gebrek aan kennis van de kwaliteiten van andere paardenrassen zette Bets de eerste stappen in het samengesteld mennen met haar Friezen. Hierin werd ze gesterkt door de prestaties van Sijbren Reitsma, die in 1970 de primeur had om met een vierspan Friese paarden deel te nemen aan een samengestelde wedstrijd. Die wedstrijd was een onderdeel van het concours hippique in Arnhem, ter gelegenheid van de jubilerende Geldersche Maatschappij van Landbouw. Siebren leende voor zijn eigen vierspan een rijtuig van Bets, de tuigen van Daan Modderman en kreeg van Modderman een wekenlang training voor met name de marathon.
Les van Modderman
Voor Bets startte haar internationale wedstrijdcarrière, althans door in te schrijven met een vierspan onder eigen naam, in 1972 bij het eerste wereldkampioenschap vierspannen in het Duitse Munster. De ervaren Kobus Angevaren kwam hier aan de start met twee merries van Bets en twee geleende paarden. Ze behaalden geen officiële klassering. Maar Kobus was niet degene waar Bets voor langere tijd op kon bouwen en door het vertrek van ervaren kerels als Herman, Sijbren en Ton ontstond er een probleem voor Bets om haar verdere vierspanambities waar te gaan maken. En zo kwam de onervaren Leo ongevraagd op nummer één te staan. Het instructieboek van Benno von Achenbach was voor beiden de handleiding hoe er moest worden ingespannen en gereden. Maar al snel zag Bets dat dit onvoldoende voortuitgang zou opleveren. Ze nam contact op met Daan Modderman, die voorstelde voor dat ze dan maar regelmatig naar hem toe moesten komen en zoals Daan het zei: “Als het ventje inzet en talent heeft dan zal ik hem wel kneden”. Modderman woonde afgelegen in de Onzalige Bossen bij De Steeg en met veewagen en aanhanger was daar lastig te komen, daarom werd steeds uitgeladen en ingespannen bij de manege Midden Heuven van de vader van Sem Groenewoud in Rheden. De eerste kennismaking met de voor Leo dan nog onbekende Daan Modderman zou hij niet snel vergeten. Stapvoets reed hij met zijn zwarte vierspan de lange oprijlaan op naar het erf van de Haverkist, zoals het boerderijtje heet. Leo groette de heer Modderman die al op hem stond te wachten, maar aldus Leo, “hij zei niets terug. Hij liep nors kijkend om de aanspanning heen, bekeek alles kritisch en kwam ten slotte naast de bok staan. Hij zei toen: Je denkt toch niet dat ik naast een naakte vent op de bok ga zitten.” Leo begreep niet wat hij bedoelde. Modderman ging de schuur in, kwam terug met een schootkleed, een pet en een paar handschoenen. “Dat eerst”, zei hij. Als hij de instructie van de grote meester niet goed opvolgde werd er knorrig en geïrriteerd gereageerd naast hem op de bok. Wanneer hij, in de ogen van Modderman, iets goed deed kreeg hij alleen maar te horen: “Goed zo snor”. Doelend op het opkomende vlassnorretje op de bovenlip van de jonge menner.
Bij terugkomst op op Midden Heuven troffen ze vaak Ritske Velstra, de vader van Tjeerd, aan en natuurlijk ook vader Groenewoud en een tevreden toekijkende Bets. Voor de heren moest hij dan nog een rondje rijden en liep hij de kans weer van alle kanten bekritiseerd te worden. Ritske Velstra was een voormalige Friese herenboer uit Marssum en Hackneyfokker, die op latere leeftijd in De Steeg was gaan wonen. Leo maakte op deze wijze reuzestappen in het beheersen van een vierspan onder alle omstandigheden.
Echte zendingswerk
In 1973 volgde het Europees kampioenschap in het Engelse Windsor Engeland en ditmaal zat Leo Kraaijenbrink op de bok van een indrukwekkend vierspan dat Bets wist te formeren. Ze deed dit opnieuw deels met geleende paarden en een vierspantuig van Arie Hak, tuigpaardenman uit Barendrecht. Vooral in de presentatie en de vaardigheid stalen de Friese paarden de show met hun rijke beharing, gehoorzaamheid, uniforme uitstraling en hun verheven draf. Prins Philip nam als voorzitter van de FEI en deelnemer aan de wedstrijd op Windsor, in de vroege ochtend van de tweede dag een kijkje in de stallen. Zijn oog viel op de zwarte parels en hij knoopte een geanimeerd gesprek aan met Bets. Later zou hij haar ‘the lady of the black horses’ noemen. Ze schoof die avond met een select gezelschap en in aanwezigheid van de koningin aan op Windsor Castle.
Door in te schrijven voor dergelijke wedstrijden kwam het Friese paard buiten Friesland en internationaal in de belangstelling te staan. Niet door de inspanning van de Friese fokkers die vooral met hun eigen parochie en met sjezen bezig waren, maar door een voor de Friezen onbekende, vreemde vrouw in mannenkleren. Zij deed het echte zendingswerk. En of haar merries nu uit de Danilo-stam of uit de Tetman-stam kwamen dat wist ze misschien nog geeneens.
Wat zou er zijn gebeurd als het eerste span van Bets van een ander ras was geweest? Dan hadden Reitsma, Kraaijenbrink en andere mannen die haar hielpen nooit het virus van de Fries opgedaan en er mee doorgegaan. Er zou nooit een Fries vierspan naar Munster zijn gegaan. Buitenlanders, vooral Amerikanen, Canadezen en Japanners, zouden niet in contact zijn gekomen met Friezen. Er was geen trip naar Windsor geweest, geen export als tuigpaard, en minstens zo belangrijk zouden niet zo velen het Friese paard hebben ontdekt als prachtig koets- en recreatiepaard. Misschien. Maar uiteindelijk hebben de fokkers er het meeste voordeel van gehad.
Bodem van de schatkist
De keerzijde van al dat moois was dat het de belangstelling van kopers trok. Helaas voor Leo had het fraaie beeld dat hij daar achterliet met zijn correcte leidselvoering en nette omgang met zijn paarden en zijn showende zwarte parels, tot gevolg dat een rijke Amerikaan, Thomas Hannon, diep onder de indruk raakte en een bod uitbracht op het span. Bets genoot van de sport maar wist ook dat het voor een particulier als zij financieel niet vol te houden was. Het bod kwam op een goed moment, de bodem van haar schatkist kwam in zicht. Van het span van vijf paarden waren er twee van Bets en drie uit Friesland. In april 1974 werden in de Rotterdamse haven de paarden, rijtuigen en het nodige voer en stro in het ruim geplaatst van een Frans vrachtschip. Als begeleider had Bets koetsier en paardenman Don Harts gehuurd van Ben Molenkamp. Nog geen jaar na zijn optreden op Windsor stond het vierspan in de stallen van Hannon Electric Friesian stables in Ohio USA en Leo Kraaijenbrink met lege handen. Bets werd voor haar inspanningen voor het Friese paard in 1974 door het Koninklijk Fries Paarden Stamboek (KFPS) benoemd tot lid van verdienste. Zij ging verder als recreatief tweespanrijdster.
In hetzelfde jaar werd het wereldkampioenschap georganiseerd in het Zwitserse Frauenfeld. Dit werd het eerste optreden van Leo Kraaijenbrink na zijn vertrek bij Bets met een nieuw Fries span op naam van de daarvoor opgerichte stichting het Fries Vierspan. De voorzitter van het KFPS, jonkheer Cees van Eysinga, had het initiatief genomen Leo uit te nodigen om naar Friesland te ‘emigreren’. In Huis ter Heide, in Gaasterland kon hij verder werken aan zijn vierspancarrière.
Plasje is menselijk
Dat de internationale samengestelde vierspansport voor haar te duur was, had Bets in die paar jaar aan den lijve ondervonden. Eerder had haar accountant Hessel Willem van der Leen, zelf Friese-paardenliefhebber, dat al eens duidelijk gemaakt. Dat de financiële middelen van Bets niet oneindig waren, bleek wel bij de verkoop van één van haar waardevolste rijtuigen, de sjees. Toen de koper de sjees stond op te laden en contant betaalde, liep Bets snel naar de bank. Na het opladen werd er koffie gedronken en kwam een mevrouw van de bank het spaarbankboekje terugbrengen met de mededeling: ”Zo nu kunt u het weer gebruiken”. Het boekje was blijkbaar eerder wegens gebrek aan saldo ingenomen. Dat de financiële middelen niet onbeperkt waren, bleek ook bij een noodzakelijke reparatie aan de vooras van de omnibus. Die heeft lang bij de Timmerbedrijf Winkelman in Tienhoven gestaan omdat Bets geen aanbetaling kon doen.
Met haar twee Friese merries, Caroline en Marianne, ging Bets nu vooral zelf genieten van de recreatieve sport, al bleef prijzen toch haar doel. Een ander doel dat ze nooit uit het oog verloor, was publiciteit. Alles wat nodig was voor dat soort evenementen paste in de veewagen van Thijs van Wensveen. De kruiken jenever ontbraken nooit. Op die sfeervolle evenementen nam Bets nog wel eens teveel van het sfeer-verhogende middel tot zich. Waardoor ze luidruchtig werd en nadrukkelijk aanwezig. Als op een evenement de rij voor de toiletten te lang was, zochten mannen wel een boom op, Bets kwam van de bok en hurkte naast het voorwiel. Daar schaamde ze zich niet voor, want een plasje doen vond ze algemeen menselijk.
Buffet in de lijkwagen
Bets kon soms plotseling besluiten om de volgende ochtend vroeg -aangespannen- op de Veluwe herten te gaan spotten. De middag ervoor belde ze dan chauffeur Thijs van Wensveen dat hij om half vier uur in de ochtend bij haar op het terrein moest staan voor een ritje. Bij het inladen in alle vroegte bedacht ze dat het misschien wel leuk was om ook de buren Gees en Bart Opperhuizen mee te vragen. Gees vertelde dat er dan om drie uur ’s nachts gebeld werd met de vraag of ze mee wilde, zo ja, dan moesten ze een half uur later beneden zijn. Om half vijf reden ze over de stille zandwegen van de Veluwe en om tien uur zaten ze alweer aan de koffie in Breukelen. Maar de hobby kostte nog steeds geld. Een trouwrit, een begrafenis of een toeristische rondrit voor de plaatselijke VVV, alles was bespreekbaar om geld in het laadje te brengen. Op verzoek van een ambassadeursvrouw had ze ‘ns een rondrit uitgestippeld om het Hollandse waterrijke landschap te laten zien, gevolgd door een buffet bij haar op het erf. Voor dat koud buffet na afloop draaide de bedreven kokkin haar hand niet om. Wat die handen betreft gaat het verhaal dat ze tijdens het opdienen vertelde dat je zulke lekkere schone handen kreeg van het maken van een koud buffet. Typische humor van Bets. Het eten maakte ze klaar voordat de gasten kwamen en het werd tijdelijk weggezet op de koelste plaats die ze had, de lijkwagen.
Woensdag 30 juli 1986 staat te boek als een droge heldere dag met een temperatuur van rond de 20 graden. Een familiemens was Bets niet en de meeste van haar verjaardagen vierde ze hoogstens met wat kennissen uit haar omgeving. Haar tachtigste verjaardag vond ze blijkbaar toch wel memorabel, want deze keer had ze een brede kring van buren, kennissen en familie uitgenodigd. Zelfs officiële instanties hadden gehoor gegeven aan haar uitnodiging. Ze was er voor naar de kapper geweest en had een feestelijke jurk gekocht. Die dag stond er een echte dame. De buren hadden het erf opgeruimd en zelfs nog een kleine verhoging gemaakt met een aanhangwagen voorzien van wat vlaggetjes, zodat de jarige officieel gehuldigd kon worden. De burgemeester van Breukelen mr. H. van Zwieten, had ook gehoor gegeven aan haar uitnodiging. Daar was Bets wel mee vereerd maar het maakte ook zenuwachtig. Zou de burgemeester nu eindelijk komen melden dan de gemeente toch gehoor zou gaan geven aan haar jarenlange smeektocht om een ruimte beschikbaar te stellen om haar rijtuigmuseum in te richten, waarbij zij haar rijtuigenverzameling zou schenken? Helaas, de burgemeester kwam niet verder dan mooie woorden voor haar promotieactiviteiten voor de gemeente Breukelen. Als cadeau had hij een speenvarken meegenomen. Bets liet de feestelijke dag hierdoor niet vergallen, nam het geslachte varken op haar nek en gaf hem ook een sigaar in de mond, zoals zij zelf ook deed. En het was nog lang onrustig in Breukelen…..
Scheef en slapend
Onze hoofdpersoon kon het goed vinden met overbuurvrouw actrice Elly van Stekelenburg die in 1964 tegenover Vechtstroom kwam wonen op De Zwaluw – ze overleed in 1984. Beneveld door de drank brachten ze elkaar dan ‘s avonds weer thuis, waarna de thuisgebrachte de ander weer naar huis bracht en dat ging zo dan wel even door.
Ondanks de lichamelijke ongemakken wilde Bets niet toegeven dat mennen eigenlijk niet meer mogelijk was. Zeker niet als ze weer eens een tussenstop had gemaakt op haar vaste adresje in Breukelen om een borrel te nuttigen. Sinds 1984 had Bets geen Friese paarden meer; Marianne had ze wegens kreupelheid weg moeten doen. De Gelderse merrie Sinda was het laatste paard. Haar buurvrouw en jarenlange vriendin Gees Opperhuizen was attent als Bets onderweg was en het kwam, aldus Gees, regelmatig voor dat Sinda rustig sloffend huiswaarts keerde met Bets scheef hangend en slapend op de bok. Gees, die van huis uit niets met paarden had, had in de loop der jaren wel geleerd hoe er moest worden in- en uitgespannen. Ze haalde Bets dan van de bok en zette haar in een stoel, om daarna de rustig wachtende Sinda uit te spannen en op stal te zetten.
Tussen 1987 en 1990 verkocht Bets het grootste deel van haar rijtuigen. Twee aan Chris van der Heuvel, de rouwkoetsen aan Johan Haasnoot, de sjees was al eerder verkocht aan Bertus Faber die hem later doorverkocht aan Jaap van der Meulen. Een spider belandde via omwegen bij Maarten Kuivenhoven. Johan Haasnoot kreeg de twee rouwkoetsen tegen een schappelijke prijs op voorwaarde dat hij met dat materiaal zorg zou dragen voor haar laatste rit. Het grootste deel van haar rijtuigen, vooral de plattelandsrijtuigen, werd verkocht aan de Flevohof. Bets begeleidde het transport van al die rijtuigen, geplaatst op twee lange opleggers richting de Flevopolders met haar oude Saab, zo kan chauffeur Jan van Altena zich nog herinneren.
Ze behield slechts de wagonette en een Friese arrenslede. Zelf was ze niet meer in staat te mennen, laat staan in te spannen. Voor dat werk kwam Leen van de Berg uit Noorden, een oud-politieman. Hij hees Bets op de bok naast zich en reed met Sinda voor de wagen een voor Bets vertrouwd ronde door Breukelen. Na enkele jaren kwam hier ook een einde aan. Leen mocht de twee rijtuigen hebben.
In 1996 was Bets inmiddels dement en stokdoof. Zelfstandig wonen, ondanks alle hulp van Gees, kon niet meer. Bets werd opgenomen in een verzorgingstehuis. Tegen haar zin. Ze ging ook niet bij de vrouwen aan tafel zitten, maar bij de mannen om haar sigaartje te roken. Ze wilde terug naar huis en probeerde daarom regelmatig weg te lopen. Tegendraads tot het bittere einde. Acht maanden later is ze overleden.
De voorgaande tekst is een samenvatting van ‘Tante Bets, stoer, zelfstandig, overheersend’, de biografie, geschreven door Ruud van Heusden. Deze in eigen beheer uitgegeven biografie van 70 pagina’s geeft een nog bredere inkijk in het leven van deze markante dame, en bovenal een boeiende geschiedenis over de wederopstanding van het Friese paard, de ontwikkeling van de vierspansport, uniek beeldmateriaal en andere verhalen die boeiend zijn voor iedere paardenliefhebber.
€ 22,95 plus verzendkosten € 5,- te bestellen door € 27,95 over te maken op NL90 INGB 0758 3139 42 ten name van R.W. van Heusden. Graag een mailtje naar rvanheusden@planet.nl voor het bezorgadres.
Bets op een van de zeldzame familie-uitstapjes.
De verbouwde Hoop op Zegen voor het huis Onderdak,
Straatweg 176, Breukelen.
In de ‘calèche’ met lijkwagenlampen. Leo Kraaijenbrink (l) en Arie Korrel als rijknecht.
Het vierspan à la daumont zag er imposant uit: Sijbren Reitsma stuurt het voorspan,
en Herman Haasnoot de achterpaarden.
Leo Kraaijenbrink, Tante Bets en als groom Thijs van Wensveen.
De rijtuigen en wagens stonden op de deel en
her en der geparkeerd op het boerderijtje Vechtstroom.
Diepgaand gesprek met Daan Modderman. Foto Egbert van Zon.
Met het span voor de spider, tegenwoordig in de collectie Kuivenhoven.
Zelf de assen smeren was geen probleem, hier van de break.
Als bekende verschijning op het wedstrijdveld, zoals op de WEG in Stockholm 1990. Foto’s Max Minekus.