Kwam Sophia aan de start, dan konden de andere Friese dravers wel inpakken. Tweemaal won ze de legendarische Koningszweep. Amarilla kreeg bekendheid door de befaamde concoursstal die naar de Gelderse merrie is vernoemd en Mambo is het WPN-rijpaard dat tweemaal de wereldtitel hielp veroveren als linker voorpaard in het vierspan. De drie paarden hebben één ding gemeen: het zijn de oogappels van drie opeenvolgende Velstra’s.
Tjeerd Ritskes Velstra (1840-1918)
Hij zal gaan wonen op Baens Ein, een villa letterlijk aan het einde van de drafbaan. Tjeerd Ritskes Velstra (1840-1918) is zoon van schoolmeester en later boer Ritske Velstra en Janke Kornelis Hoekstra. Hij brengt zijn kinderjaren door op de boerderij en huwt met Pietje Johannes Span (1845-1897). Ze vestigen zich op een boerenplaats onder Marssum en daar heeft Tjeerd de ruimte en de centen om bezig te zijn met zijn grote passie: dravers voor de sjees. Tjeerd koopt het geluk wanneer landbouwer Foppe Kleinstra uit Tjerkgaast hem in 1860 in de handen slaat. Tjeerd is dan eigenaar van de zesjarige Sophia, die kan gaan als een hazewind, en hij laat haar trainen door de beroemde pikeur Wiebe de Boer. Met hem wint ze van elf deelnemers in 1871 in Leeuwarden de gouden Koningszweep, en een jaar later een zilveren bokaal en ƒ 150,-. In 1873 wint ze opnieuw in Leeuwarden onder het toeziend oog van koning Willem III, en daarover meldt het Nieuws van den Dag (17-5): “Na afloop kwamen de winnaar en zijne vrouw bij Z.M. in de tent, waarna Z.M. hen de keuze liet tusschen den prijs en een gouden horloge met gouden oorijzer, door Z.M. zelf geschonken. De heer Velstra koos het horloge voor zich en het oorijzer voor zijne vrouw, zoodat de eigenlijke prijs aan den premiewinner en de premie aan den daaraanvolgende ten deel viel.”
Amper twee maand later wint Sophia een zilveren presenteerblad en zilveren trommels ter waarde van ƒ 300,- in Veendam, op 4 september te Leeuwarden nog eens een zilveren theeservies dat ter gelegenheid van de verjaardag van de Prins van Oranje door Willem II is uitgeloofd, en in oktober ƒ 300,- en een ‘voorwerp’ ter waarde van ƒ 80,- in Alkmaar. Wiebe de Boer en de aan hem toevertrouwde merrie reizen stad en land af. Het volgende jaar begint met de koningsfeesten in Amsterdam, waar Sophia aantreedt in een veld van achttien dravers op de Middellaan (Plantage), die als drafbaan is aangelegd. Velstra gaat ditmaal met een zilveren ‘piece de milieu’ naar huis, waarmee het aantal edelmetalen voorwerpen zo langzamerhand de kasten kan vullen. Sophia wint in vier jaar tijd 32 prijzen en premies voor de sjees. Wanneer de zwarte, onmiskenbaar Friese merrie in de baan komt is de wedstrijd in feite al beslist.
Van zessen klaar
Nadat Sophia op 18 juni 1874 — de gedenkdag van de slag bij Waterloo — de door Willem III uitgeloofde Koningszweep opnieuw heeft ingepalmd, wordt dat de Friezen toch te gortig. Om het hoofdnummer van de jaarlijkse harddraverij op ‘Waterloodag’ in Leeuwarden weer een beetje spannend te maken, besluit de organisatie om haar in 1875 uit te sluiten. Het is vaker voorgekomen dat de Friezen niet kinderachtig zijn om de sport aantrekkelijk te houden: twee andere beroemde Friese dravers, ‘de Lytse’ en ‘de Nette’, zijn in 1842 blijkens een mededeling in de Leeuwarder Courant als volgt ‘gemaatregeld’: “Beide dravers is het wegens de veelvuldige door hen gewonnen prijzen niet meer geoorloofd in de provinciën Friesland en Groningen op de gewone wedlopen mee te draven.” Ditzelfde lot treft Sophia. Een ander paard ‘van zessen klaar’, wat wil zeggen met vier goede benen en twee goede ogen, moet een kans krijgen. Dat is Tjeerd tegen het zere been, want de Koningszweep is voor hem nog steeds het hoogst haalbare in de drafsport. Tjeerd is niet op zijn mondje gevallen, sterker nog, naast liefhebber van dravers op de ‘korte baan’ is hij toneelschrijver. Zijn talent om met woorden te spelen gebruikt hij voor een protestgedicht, dat op de dag van de wedstrijd op de voorpagina van de Leeuwarder Courant verschijnt: “Hjoed soeste ta beslût – hjir op de Ljouwerter baan – allinne mar om de ear – want prizen hoefst net mear – foar it lest dyn best ris dwaan”, rijmt de paardenman. Hij verwijst naar Waterloo, waar de prins van Oranje gewond raakte; zo zou Sophia ook zijn gewond nu ze niet meer mee mag doen. “Op Fryslâns haadstêds baan – meustou dyn best net dwaan.” En Velstra doet een belofte: “Gjin Ljouwert sil de ear no ha – noch Fryslân sels, om dy – in’t striidperk wer sjen.” Met andere woorden, Sophia zien jullie niet meer draven. “Nu heeft de heer Velstra, die deze uitsluiting natuurlijk niet aangenaam kan zijn, in een dichtstukje in de friesche taal zijn hart lucht gegeven door te verklaren, dat, zoowel Leeuwarden als geheel Friesland in ’t vervolg zijn paard niet meer in de baan zal zien. Door zulke uitsluiting wordt de ambitie gedood, zegt hij aan ’t slot”, aldus de Opregte Steenwijker Courant van 28 juni.
In het rozenperk
In 1882 sterft de beroemde Sophia, vernoemd naar de eerste echtgenote van Willem III: “Gelijk men zich wellicht zal herinneren, was dit edele dier een geducht concurrent bij alle wedstrijden, zoo zelfs, dat hij, eenige jaren geleden, uitgesloten werd van de mededinging naar den Koningsprijs te Leeuwarden. De Heer Velstra nam toen het besluit zijn paard bij geen enkele harddraverij meer te laten mededingen, en Sophie werd sedert als gewoon ploegpaard gebruikt. Het geval heeft inderdaad veel deelneming verwekt en zelfs de stof geleverd voor dichterlijke ontboezemingen.” (Nieuws van de Dag, 9-3-1882.) Het is een triest lot voor de merrie om te eindigen als ploegpaard, al is ze begraven in een prachtig onderhouden rozenperk in de tuin van Velstra’s boerderij in Marssum.
Met Sophia houdt het voor die eerste Velstra in de paardensport niet op. Na een paar jaar op zoek naar een nieuw talent rollen in 1879 twaalf gouden ‘Willems’ in de hand van Tjeerd, die een zwarte ruin eigenhandig naar de overwinning in Dokkum rijdt. Het is De Vlieger, vernoemd naar een beroemde draver twintig jaar eerder uit Purmerend, die ditmaal de overwinningen voor hem behaalt. Honderd gulden in Drachten bijvoorbeeld. Maar Tjeerd is behept met een eigenschap die zijn zoon Ritske (‘die lui weten gewoon niks van paarden, we gaan naar huis’) van hem erfelijk mee gaat krijgen, namelijk de eigenwijsheid om niet deel te nemen als er geen overwinning in zit. “Aan de te Leeuwarden gehouden harddraverij met paard en chais werd deelgenomen door 14 paarden. De prijs, een zilveren koffievaas met dito onderstel, werd gewonnen door Diana, van den heer A. H. Jurgens te Os, de premie, een olie-en-azijnstel met zilver gemonteerd, werd opgehouden, daar de heer Velstra, te Marssum, zijn paard den laatsten rit niet liet medemaken.” (Het Vaderland 27- 9-1882.) Een jaar later wint De Vlieger opnieuw de Koningszweep in Leeuwarden en daarmee heeft Tjeerd alsnog een zoete wraak op de uitsluiting van Sophia.
‘Nee’ tegen de koningin
Als paardenman en als Fries toneelschrijver weet Tjeerd zich te profileren als de beste, hij werkt mee aan het Fries woordenboek en neemt vanaf 1879 zitting in Provinciale Staten. In de politiek komt zijn naam naar voren als het om paarden gaat: de provincie bepaalt de regels van de paardenfokkerij. Tjeerd deinst er niet voor terug om zelfs de koningin ‘nee’ te verkopen als het hem niet past: “Na afloop van de harddraverij op 18 dezer gaf de jonge Koningin den wensch te kennen om, gezeten in een chais, langs de baan te rijden. Ofschoon H.M. de koningin-regentes bevreesd was dien wensch in te willigen, werd toch aan den heer T. Velstra, lid van de Provinciale Staten van Friesland, voorgesteld om de jeugdige vorstin in zijn chais te nemen en een rit te doen. De heer Velstra had evenwel niet terstond een geschikt eigen paard disponibel en huiverde; met een hem onbekend dier voor de chais een zóó kostbaren schat te vervoeren. Hierom en omdat het al laat werd, is aan het verlangen van de jonge Koningin geen gevolg gegeven.” (De Tijd, 24-6-1892.) Niet dat Velstra iets tegen de jonge koningin heeft, want vier jaar eerder nog gaf hij zijn gouden zwepen te leen voor een Oranjetentoonstelling in Leeuwarden ter ere van haar kroning.
Die gouden zwepen staan inmiddels in een brede kast in de villa Baens Ein. In 1885 erfde Tjeerd de villa die zijn vader had laten bouwen. De villa – de naam betekent letterlijk ‘baaneinde’ – staat precies op het punt waar de drafbaan van de stad eindigt op de Harlingerstraatweg, onder Leeuwarden. Na de verharding van de Harlingerstraat in 1840 is dit gedeelte, dat over de Marssumerdijk loopt, ingericht als harddraversbaan. Het is geen toeval dat Tjeerd en Pietje juist daar willen wonen, want een beter uitzicht vanuit je eigen huis op de jaarlijkse draverij om de Koningszweep is er niet. Op die plek boekte Sophia ooit haar glorieuze overwinningen. Na het overlijden van Pietje hertrouwt Tjeerd in 1902 met Elizabeth Visser (1869-1958). En zij krijgen wel kinderen: in 1903 dochter Pietje, in 1904 zoon Ritske Kornelis en in 1906 Watse. In 1908 verhuizen de Velstra’s van Baens Ein naar de Willemskade 14 in Leeuwarden. Het gezin is dan nog in goeden doen: mevrouw heeft twee dienstmeiden en ze betaalt ze goed met ƒ 100,- en ƒ 120,- per jaar, inclusief kost en inwoning. Met de villa gaat het echter wat minder goed; in 1910 ontstaat het idee om er een abattoir te vestigen, notabene het jaar waarin voor een laatste maal de strijd om de Koningszweep op dit deel van de straatweg herleeft. Na het overlijden van Tjeerd in 1918 gaat het deftige herenhuis aan de Willemskade ‘na bekomen rechterlijke machtiging’ in de publieke verkoop. Moeder en drie kinderen verhuizen naar Apeldoorn.
Ritske Kornelis Velstra (1904-1979)
Ritske Kornelis Velstra (1904-1979) groeit op in Apeldoorn, waar zijn zusje al op zeventienjarige leeftijd komt te overlijden, met zijn jongere broertje en moeder. Hij ziet zichzelf als een stadsjongetje dat het boerenleven niet kan vergeten. Elke gelegenheid neemt hij te baat om even terug te zijn in het weidegebied ten westen van Leeuwarden. Hij wil op het ouderlijke bedrijf gaan boeren, als ‘stamboekboer’ zelfs, maar wat het inhoudt weet hij niet zo precies. “Ik had er net zoveel verstand van als de gordijnen”, zegt hij later. Bij andere boeren als de Keestra’s, de Kuperussen en de Van der Meulens had hij wel het hekkeien (sloten schonen) geleerd en het hooidollen. Maar niet om het juiste vee aan te schaffen, want als hij in 1928 een eigen veestapel op wil bouwen, zitten daar tuberculosekoeien tussen en heerst het besmettelijk verwerpen in de stal. Van de 32 drachtige koeien zijn er 24 die het kalf verwerpen.
Op paasmaandag 1932 slaat het noodlot toe: er breekt brand uit in de boerderij. De woning en de paarden blijven gespaard, maar de stal brandt uit, waarbij achttien koeien, tien kalveren en de hond om het leven komen. De nog ongetrouwde Ritske is die middag met zijn broer Willem naar Groningen en vanwege Pasen heeft het personeel vrijaf. Alleen moeder Elizabeth is thuis en hoort vanaf de Harlingerstraatweg, waaraan de boerderij ligt, roepen dat er brand is. Inmiddels is de vaste arbeider Jan Hilverda, die in een huisje vlak achter de boerderij woont, gewaarschuwd door zijn achtjarige dochtertje, dat dikke rookwolken uit de schuur ziet opstijgen. Terwijl hulpvaardige handen voor bezig zijn huisraad uit de woning te dragen, probeert Hilverda het vee uit de brandende schuur te krijgen. Dat mislukt, maar het lukt hem wel om de vijf paarden uit de paardenstal het land in te jagen. Die vijf zijn Gretha, Engelsman, Sonja, Ingeborn en Petra, waarvan alleen Engelsman en Sonja schroeiplekken opliepen.
Het Leeuwarder Nieuwsblad doet verslag: “De geheel uitgebrande schuur en stallen boden vanmorgen een troostelooze aanblik. Op een rij lagen nog de in de rook gestikte koebeesten aan haar ketting en het was een luguber gezicht ze te zien met haar opgezette en gebarsten lijven. Hier en daar kringelde nog wat rook op uit eenig smeulend hooi en het roetzwarte water lekte overal van de muren.” De jonge veeboer mag opnieuw beginnen met het opzetten van de fokkerij van stamboekvee, ditmaal op advies over bloedlijnen van Arjen N. Wassenaar, die aanmerkelijk meer verstand van zaken heeft.
Toch een Renske
In 1938 gaat het als een lopend vuurtje door de bovenzaal van Piet de Jong aan de oude veemarkt, dat Ritske bij Theun Oostenbrug een kalf van duizend gulden heeft gekocht, voor die tijd een ongehoorde prijs.
In dat jaar komt Oostenbrug met een Renske-koe van 87 punten naar de keuring. Het prachtige dier wordt kampioen en haar kalf krijgt een 1a-premie. De Renske-stam kwam oorspronkelijk bij Fokke Wassenaar vandaan, waar de vader van Oostenbrug een dier had gekocht. De commissionair Klaas Kuiper krijgt opdracht van Velstra om dat kalf te kopen. Kuiper kon wel beweren dat het toch niet te koop was, Fokke Wassenaar kon wel zeggen dat de Renskes slecht omhoog willen in het vet, en Theun Oostenbrug mocht dan beweren: “Ik wil nooit een Renske verkopen”, het komt tot een koopmansgesprek. Oostenbrug vraagt duizend gulden voor het kalf en als Velstra toehapt: “Bliksem nu is het toch mis, want ik heb een Renske verkocht.”
Het kost moeite om het kalf thuis te krijgen, want in de stal van Oostenbrug woedt de tongblaar en het diertje krijgt aanvankelijk zelf deze ziekte. Ritskes schoonvader komt de nieuwe aanwinst inspecteren: “Duizend gulden zeggen ze, dan mag het ook wel een monster wezen.” Het wat versukkelde kalf staat ergens achteraf. “Soa”, is het korte Bildtse commentaar. Niettemin komt uit dat kalf de bekende familie van de Amarilla Rensches voort, die Ritske aan de top gaat brengen.
In de oorlog
Eind jaren dertig telt het bedrijf 80 hectare met dertig stuks melkvee, naast het jongvee. De meeste koeien leveren meer dan vier procent vet. Een stiertje van acht maanden gaat voor ƒ 3.000,- naar Japan, omdat het moederdier 10.475 kilo melk leverde van vier procent vet en 458 kilo boter in 325 melkdagen. Dat zijn goede cijfers voor die tijd. Maar in de Tweede Wereldoorlog valt de veestapel uit elkaar, nadat de Duitsers het land in beslag nemen voor de uitbreiding van het vliegveld. De dieren lopen ver van huis in een weiland ter grootte van acht pondemaat. De Duitsers bieden meer land aan op het vliegveld, onder voorwaarde dat Ritske sympathiek tegenover het regime staat, hetgeen ertoe leidt dat er slechts acht dieren overblijven om na de oorlog een nieuwe veestapel op te bouwen. “Zo is het allemaal weer wat opgeklommen”, zegt Ritske in 1968 met een daverend understatement. Hij bouwt zijn fokkerij op door het aankopen van vee uit oude Friese bloedlijnen. Zijn rundveestam levert uiteindelijk goed geld op, ook door de export naar een land als Perzië. Menig gevecht met de fiscus is er gevoerd om de opbrengst van stieren, die in sommige jaren wel een ton opbrachten.
Medaille op z’n jas
Die royale inkomsten zijn echter hard nodig om een andere bezigheid te bekostigen, namelijk de tuigpaarden. Als een jeugdige Ritske met een roodschimmel voor een slingerende gierbak rijdt, krijgt het paardenvirus hem te pakken. Zijn vader had vlak voor zijn dood nog tegen hem gezegd: “Je mag alles doen, maar neem liever geen harddravers”, wetende wat hem dat aan geld had gekost. Het werden tuigpaarden. Met een paard van stalhouder Wijbinga aan het Zaailand te Leeuwarden wint Ritske in 1924 op het concours hippique in Bolsward een medaille. “Die hing ik aan mijn horlogeketting en dan droeg ik mijn jas zo dat je die medaille zo kon zien, dat de mensen wel moesten vragen wat het was”, haalt Ritske als herinnering op zonder een spoor van gêne. Een jaar later heeft hij zelf twee zwarte merries: Corlina (v. Columbus) en Obelsa (v. Rudolfzoon) die veulens gaan geven van Tello.
Meer tuigpaarden en de eerste hackney, Black, volgen.
“Het paard Amarilla van den heer Velstra, alhier, heeft op de tentoonstelling te Den Haag in de afdeeling tuigpaarden een eersten prijs behaald. Amarilla is een donkerbruine witvoet en vijf jaar oud”, is het eerste noemenswaardige dat de tweede generatie Velstra in de paardensport van zich laat horen, in het Leeuwarder Nieuwsblad van 28 juli 1928. Stond de prijzenkast al overvol met het zilverwerk en de gouden zwepen van zijn vader, Ritske gaat door met het verzamelen van eremetaal. Wanneer eind augustus dat jaar een keuring voor tuigpaarden in combinatie met een harddraverij onder het zadel plaatsvindt in Dokkum, doet de 24-jarige Ritske Velstra mee met twee paarden, geen Friese dravers als zijn vader, maar ‘tuigpaarden’. De bruinblesmerrie Ramona wint een gouden medaille op de keuring en – jawel – een gouden zweep in de draverij. De andere merrie, Amarilla, krijgt een zilveren medaille onder het zadel. Amper een week later lopen de merries in het tweespan op het concours hippique in Zwolle en gaat de tuigpaardcarrière serieus van start. In de volgende winter lopen de merries en een derde paard, de ruin Aron, voor de slede.
Fatale verkoudheid
Amarilla komt in drie jaar tijd 26 keer uit in het enkelspan op het concours en eindigt daarbij negentien keer als eerste, vijf keer als tweede, twee keer als derde en behaalt daarnaast twee gouden zwepen. Ritske koopt haar na een tip van ‘de oude heer’ H.B. van Sminia dat in Voorst een juweel van een paard, maar wel ontembaar, te koop staat. Ritske koopt haar als wild beest waar vijf man moeite voor moeten doen om haar in te spannen. Het plezier is echter van korte duur. Op 3 oktober 1930 kopt de Leeuwarder Courant ‘Een groot verlies voor de paardensport’ over het overlijden van de achtjarige Amarilla, gefokt door D. van Beekhuizen uit Nunspeet: “De heer Velstra zag het paard voor het eerst, toen het als eigendom van den heer Zwartjes te Voorst op het concours-hippique te Wageningen in 1926 verscheen. In hetzelfde jaar nog kocht hij het dier, dat onder de deskundige leiding van deze bekende figuur uit de paardensportwereld zeer veel presteerde. Vooral in Gelderland, waar Amarilla, ingeschreven in het Geldersche Paardenstamboek — later werd de merrie ingeschreven in het Friesche Paardenstamboek — veel succes had. Echter ook in andere streken des lands wist men dit paard te waarderen. Vooral echter is Amarilla bekend geworden doordat haar eigenaar uit haar en Ramona, door den heer Velstra van den fokker Wolleswinkel te Bennekom gekocht, het overbekende prachtige tweespan wist te formeren, waarmee eveneens tal van prijzen werden behaald. En nu, terwijl het edele tweetal op het toppunt van zijn roem stond, is den heer Velstra Amarilla vrij plotseling door den dood ontvallen. Op 13 september kwamen Ramona en Amarilla nog uit op het concours-hippique te Almelo. In de boxen aldaar schijnt Amarilla een verkoudheid te hebben opgedaan, die zich eerst niet ernstig liet aanzien, doch later verergerde en eindelijk overging in een longontsteking, waaraan het paard eergister bezweken is.”
Hackney’s doen intrede
Zoals het met de aankoop van vee in de beginjaren voor Ritske tegenviel, zoveel plezier beleefde hij aan het succes met Amarilla. Het is reden voor hem om de boerderij naar haar te vernoemen: de Amarilla Hoeve. Ritske laat haar sierlijke hoofd vereeuwigen in glas-in-lood in het trappenhuis van het woonhuis en krijgt het voor elkaar, met dispensatie van de burgemeester, om haar te begraven achter op het erf, naast Sophia. Voor veulens heeft ze de kans niet gekregen.
Aardiger nieuws is in december dat jaar de verkoop van Aron, het paard dat de vorige winter nog voor de slede stond, aan de stallen van koningin-moeder Emma. Dat gebeurt met tussenkomst van Costermans uit Elst, die er in Oosterboer nog een gelijke ‘zwarte witvoet’ bij weet te vinden.
In 1930 doen betere hackney’s hun intrede op de hoeve in Marssum. Ritske koopt de al succesvolle Charming Wonder en Revelation van respectievelijk de gebroeders Van der Haar en Alta. En hij neemt de uitnodiging aan van een enthousiaste promotor van de Engelse hackney, Jacq. Rijks, om zijn voltallige stal uit te brengen op het concours hippique van Nijmegen. Het Algemeen Handelsblad: “De open klasse der luxe eenspannen, kleine maat, werd een gevecht tusschen Revelation en Charming Wonder van Stal Velstra. Laatstgenoemd paard werd voorgereden door den heer Loomans, maakte een extra show, doch minder vlot. Op de derde plaats kwam de roodschimmel van den heer Rijks.”
Voor de mailcoach
Over het eerste vierspanoptreden van de 27-jarige Ritske in 1931 op het concours in Leeuwarden schrijft het Leeuwarder Nieuwsblad: “Ter afwisseling reed de heer R. Velstra te Marssum hierna een vierspan voor, gespannen voor een mail-coach, een historische Engelsche postkoets. Ongetwijfeld een aardig denkbeeld, ondanks het feit, dat het historische wagentje en z’n modern gekleede passagiers, figuurlijk tegen elkaar vloeken – Ofschoon de paarden niet steeds onberispelijk liepen, was het toch niet onbekorend het wagentje langs de baan te zien rijden en vanuit de tribune steeg zelfs hier en daar een flauw applausje op.” Een verslaggever van de krant De Standaard is onder het pseudoniem Donia nog harder in zijn oordeel: “Het kwam ons voor dat óók voor de paarden die vóór de mail-coach liepen, en voor den berijder die op den bok zat deze gehele aangelegenheid iets nieuws was! Wij hebben in deze rubriek des heeren Velstra’s rijkunst zoowel bij enkel- als dubbelspan meermalen geroemd, maar wat wij nu zagen, bracht ons in herinnering de dichtregels van Vader Kats: ‘Vriend, die hier staat aan deze sloot. Mij dunkt ze is u wat te groot!’ Ziedaar de indruk die ons van dit nummer is bijgebleven. De mail-coach was bespannen met drie vossen en een schimmel, dus wel kleurrijk! Evenwel de bij-de-handsche vos van het achterspan bleek kreupel te zijn!” Ondanks de aanvankelijke egoschade zou Ritske in latere jaren nog herhaaldelijk een vierspan voor de coach in de showring rijden. Tien jaar later in Giekerk: “…toen de mailcoach met de vier vurige zwarte paarden het terrein opreed, werd zij met een stormachtig applaus ontvangen.”
Bovenlanders
Wat de ‘bovenlanders’, de klassieke tuigpaarden, als voordeel hebben boven de elegante hackney’s is dat zij doordeweeks meewerken op het landbouwbedrijf. Voor de ploeg en voor de hooitakel.
De vossen Elza en Greta vullen de leemte op nadat het oude span uit elkaar is gevallen. Een merrie als Greta is tevens fokmerrie. Op de centrale keuring van Friesland doen de fokmerries van Ritske mee bij de ‘bovenlanders’, dus de niet-Friese paarden: “Greta van den heer Velstra, die als tuigpaard bekend is, maakte tussen de fokmerries een goeden indruk. Een sterk paard met schouder en schoft, croup kon iets mooier gevormd zijn. De tweede, Ingeborg van den heer Velstra is een schitterend mooi paard en een dochter van de hier bekende Lady Carter. Een mooi, gaaf paard, stapt niet correct en was wat te woest om de beste gangen uit te laten komen”, oordeelde de ‘deskundigen medewerker’ van het Nieuwsblad van het Noorden (19-8-1932). De Gelderse Elza heeft een krom been en maakt daarom op een keuring geen kans. In de showring is dat anders: op nagenoeg alle concoursen waar zij verschijnt staat ze aan kop en ze neemt het daarbij vaak op tegen Hendo van Derk Engelhardus Mellema uit Finsterwolde; het paard van de Friese melkveehouder tegen dat van de Groningse akkerbouwer. Mellema kiest eieren voor zijn geld en biedt Ritske genoeg geld om Elza van hem over te nemen.
Geen bijzonder voer
Hoe aardig de merries het ook doen, pas met het span Piet en Lucas telt Ritske weer mee met de gevestigde orde van geroutineerde rijders als Mellema en Bultman. “Niet ver van Marssum woont de veefokker R.K. Velstra, die zich mag verheugen in het bezit van een zeer zeldzaam span paarden. Het zijn de Oldenburgers Piet en Lucas, die in het afgelopen seizoen op alle concoursen hippique in ons land een eersten prijs behaalden, iets wat lange jaren niet is geschied. Niet minder dan achttien medailles en acht zilveren bekers kon de heer Velstra in ontvangst nemen. Aan geldprijzen won de eigenaar alleen met dit span een tweeduizend gulden. Piet, een afstammeling van Domburg, is vijf jaar oud; Lucas, een nakomeling van Columbus, is zes jaar. Voor concourspaarden een nog jeugdige leeftijd en het succes is er des te sprekender door. Van den eigenaar vernamen wij, dat de dieren des zomers gewoon in het z.g. boerenwerk ingeschakeld worden en ook geen bijzonder voer krijgen”, meldt de Leeuwarder Courant op 25 september 1937, om verder te melden dat de verwachtingen hoog zijn van de merrie Gelria, het paard van zijn echtgenote. Ritske was namelijk in 1935 getrouwd met Grietje Palsma (1911-1979). De teller staat dan op tien zilveren cups en tweehonderd medailles, waarvan vijftien zilveren van koningin Wilhelmina, koningin-moeder Emma en prinses Juliana. Aan de vooravond van de oorlog verhuist de omvangrijke verzameling prijzen van twee generaties Velstra naar een ‘veilige plaats’.
Ontsnapte papegaai
Als zoon Tjeerd in de jaren zestig de smaak te pakken krijgt van de springsport is het langzaamaan gedaan met de tuigpaardensport. “De oude moest ruimte maken voor de jonge”, zegt Ritske met het plezier dat hij zijn enige kind op weg kan helpen. Op 29 januari 1967 overkomt hem wat je je ergste vijand niet zou toewensen: opnieuw valt de veeschuur van de boerderij ten prooi aan de vlammen. 26 stuks melkvee en twee stieren komen om, dankzij een goede brandmuur blijft het voorhuis opnieuw gespaard. Ritske en Grietje waren die avond naar Amersfoort geweest, waar hun zoon Tjeerd aan een dressuurwedstrijd deelnam, en sliepen toen toevallige voorbijgangers – het echtpaar Schripsema – ze met veel kabaal wakker maakten. Er speelt zich een tafereel af dat bijna gelijk is aan dat van 1932, waarbij de brand al te ver heen is in de veestal, maar de zes paarden en drie pony’s nog tijdig naar buiten komen. De Schripsema’s en de Velstra’s proberen te redden wat er te redden valt: de honden, vazen en foto’s worden inderhaast uit de huiskamer gegrist. “De grijze, druk pratende papegaai Akko, wiens kooi uit de keuken kon worden gehaald, ontsnapte toen de heer Schripsema hem uit de koffer van zijn wagen zelf wilde zetten. De bodem van de kooi was door het vuur aangetast en viel er uit. De vogel is nog spoorloos”, schrijft de Leeuwarder Courant een dag later. Meer dan een halve eeuw later kan kleindochter Gonnie nog verhalen: “Die papegaai was een kaketoe en die riep telkens zinnetjes als ‘Jannetje kusje’. Op een gegeven moment begon hij te hoesten en moest de dierenarts er aan te pas komen. Die kon niets vinden, wat bleek, hij was opa aan het nadoen.”
Vlotte causeur
De herenboer is opnieuw terug bij af. Na de brand van 1967 staan hij en Grietje op het punt om in navolging van zoon Tjeerd naar Gelderland te vertrekken, waar hij zelf ook een groot deel van zijn jeugd heeft doorgebracht. De restanten van de boerderij, waaronder het gerieflijke woonhuis, een stal voor paarden en een manege, staan met de grond te koop, maar tot daadwerkelijk verkopen komt het aanvankelijk niet en dat is de reden dat Ritske aanvankelijk de manege weer in bedrijf neemt. Een journalist van de Leeuwarder Courant (13-1-1968) maakt een schets van man en omgeving: “Altijd is daar een lichte ironische toets en wat zelfspot bij aanwezig. De sfeer in zijn woning is er een van voornaamheid met een eigen stijl, die dertig, veertig jaar geleden gestempeld werd. De trofeeën van zijn vader en hemzelf staan in een grote kast. Uit de kamer heeft men het uitzicht op de greiden in de richting Boksum. Toen er nog struikgewas langs de rijksweg stond had de heer Velstra een speciale relatie met de desbetreffende wegwerker, die er voor zorgde, dat het uitzicht op de verre Friese weilanden onbelemmerd bleef. (…) In kleinere kring is hij vooral de vlotte causeur, die met zijn ontnuchterend oordeel er de slag van heeft de dingen in het juiste licht te zetten. In zijn oordeel is hij gescherpt door een jarenlange omgang met de Jelsumer Wassenaars. Hij is in zijn leven een perfectionist geweest, dus geen gemakkelijk mens voor zichzelf en zijn omgeving. Hij stond zich niet te vergapen aan zijn eigen prestaties, omdat hij de tekortkomingen bij het tuigen of bij zijn vee zag. Hij kan zich ook mateloos ergeren aan het foute oordeel van anderen. De opmerkingen, die hem dan ontsnappen zijn niet van humor ontbloot.”
In 1969 vindt alsnog de geplande verhuizing plaats naar een bescheiden huis aan de Smidsallee 16 in De Steeg, aan de rand van het dorp en met zicht op een weiland. Ritske K. Velstra houdt zich dan nog bezig met de paardensport op bestuurlijk vlak. Hij overlijdt in 1979 onverwacht na een gebroken heup in het ziekenhuis van Deurne, zijn vrouw Grietje is hem vier maanden eerder na een ernstige ziekte voorgegaan. Ritske is misschien wel de laatste Friese boer die in grote stijl heeft geleefd en in bescheidenheid is heengegaan.
Tjeerd Velstra (1939-2019)
In de voetsporen van zijn vader, die hij omschrijft als “een excellente paardenman met veel geduld en fijne handen”, komt Tjeerd Velstra (1939-2019) met hackney’s in de ring. Zestien jaar oud en hij heeft het eerste Nederlands kampioenschap op zak met Amarilla’s Springtime Flash. Maar zijn ambitie ligt bij de springsport. In 1962 is hij Nederlands kampioen met The Honest Man, in 1964 met Good luck. In Dortmund 1968 vertelt Tjeerd over het paard dat hem in de internationale springsport bracht: “Mijn l’Espoir is constant naar de prestatie toegegroeid. Zes jaar geleden kochten wij hem op een boerderijtje in Staphorst voor vijftienhonderd gulden. Vader zocht voor zijn tuigpaard Karel Coenraad een spangenoot, maar deze driejarige vos had te veel witte aftekeningen. Ik legde hem een zadel op en merkte dat hij goed zat. We hebben er daarom een rijpaard van gemaakt. Eerst was hij erg stijf en had vooral moeite met stijlsprongen. Het vorig jaar haalde hij echter 1,90 meter, nu twee meter.” De afstamming van de vos is onbekend. Tjeerd rijdt door de jaren andere springpaarden als Lady Be Good, Good Luck, Liberty Light, Grey Mist en The Countryman.
In Dortmund neemt Tjeerd het met de meer geroutineerde Antoon Ebben op tegen kanjers als Alwin Schockemöhle en Harvey Smith. In Nederland komt de concurrentie van mannen als Hans Brugman, Harry Wouters van den Oudenweyer en Jan Maathuis. In De Telegraaf van 2 december 1972 vertelt Tjeerd waarom hij minder in de spotlights staat: “Ik streef altijd naar het hoogste. Maar je moet er vrede mee hebben dat de springsport voor Nederlanders bijna niet meer haalbaar is ten opzichte van laat ik ze noemen bijna-profs. Voor mij is de springerij dan ook een zuivere hobby, naast mijn werkzaamheden als adjunct-directeur bij de betonfabriek van mijn schoonvader. Ik train elke avond 2,5 uur als ik van mijn werk kom. Meer kan ik niet doen.” Toch neemt die hobby veel van zijn tijd in beslag met wekelijkse reizen van Rome naar Groningen. Daar, in Groningen, 1974, komt The Countryman ten val op de vijfde hindernis en verbrijzelt zijn kootbeen. Tjeerd verlaat het parcours te voet en zijn beste paard, een Ier, gaat naar de kliniek in Emmeloord, waar het aan zijn trieste einde komt.
Nieuwe wending
Het is een schaduw over de benoeming, een maand later, van Tjeerd als directeur van het Nederlands Hippisch Centrum in Deurne, dat onder zijn leiding gaat uitgroeien tot een fenomeen in de paardenbranche: wie hier zijn vakdiploma haalt heeft echt iets op zak. Het centrum was vijf jaar eerder opgericht op initiatief van autofabrikant Huub van Doorne, kostte een miljoen gulden en is aanvankelijk alleen bedoeld voor het opleiden van instructeurs. Het is nu een officiële ‘landbouwschool’. “Natuurlijk had ik het in mijn vorige baan erg goed, want ik kon zonder moeite aan alle internationale wedstrijden deelnemen. Maar op een gegeven moment dacht ik: straks ben je een jaar of 45 en dan is het afgelopen met de sport. Dat idee schrok mij af, want ik wilde er het liefst nog veel langer bij betrokken blijven. In de functie, die ik nu heb gekregen, kan dat”, geeft Tjeerd als argument voor de overstap van baan en woonplaats. Met zijn vrouw Jeanette Florijn, met wie hij in ’66 was getrouwd, en hun kinderen Rick (’69) en Gonnie (’73) verhuist hij nog datzelfde jaar naar een bungalow aan de Wiegershof in het Brabantse Deurne. Ze laten hun Greenfield Stud in Brummen achter zich, waar de postduiven van meubelverkoper Eijerkamp een onderkomen gaan krijgen.
Het idee ‘afgelopen met de sport’ krijgt voor Tjeerd in Deurne al snel een opmerkelijke wending. Zijn vader adviseert om er een men-afdeling op te richten. En in navolging van de praktijkschool in Oenkerk komen er Friese paarden. Van de veertien, vijftien Friese paarden die op proef naar Deurne komen blijven er zes over en die lopen prompt ‘op een zondag’ in het vierspan. Twee van de blijvertjes zitten verwaarloosd onder de schurft en luizen. “Och, hoe gaat dat. Ze slaan een keer op hol en zo’n boer wil ze dan wel kwijt”, is de vierspanrijder in spe er nuchter onder. Zijn entree in deze sport maakt hij op de samengestelde wedstrijd in Zelhem, die hij wint, net als het Nederlands kampioenschap – bij gebrek aan concurrentie, zoals hij zelf zegt. In 1976 op het wereldkampioenschap voor vierspannen in Apeldoorn doet een, wellicht wat overmoedige, Tjeerd mee met vier onvervalste Friese paarden. Meer dan de dertigste plaats zit er door gebrek aan ervaring nog niet in.
Friese paarden
Een jaar later heeft Tjeerd meer grip op de vier leidsels. “Het is net als pianospelen, je moet de toetsen niet meer hoeven zoeken”, zegt hij. Als ‘staatsamateur’ heeft Tjeerd een voorsprong op andere rijders, omdat hij de tijd neemt om te trainen – en wanneer dat even niet kan, krijgen de paarden beweging in de schooluren. Dat gaat zijn vruchten afwerpen. De Telegraaf (23-9-1977) schrijft nog smalend over de herontdekking van het aangespannen paard: “Deze week nog, afgelopen dinsdag in Den Haag, hebben we met z’n allen nog zo moeten lachen om die koddig geklede man op de gouden koets. Leuk om geschiedenis tastbaar te maken. Maar: is er een toekomst voor het verleden? Tjeerd Velstra meent van wel. Vorige week werd hij in het West-Duitse Donaueschingen in het Zwarte Woud met zijn vier Friezen bijna Europees kampioen.” Tjeerd weerlegt op dit EK vol overtuiging het idee dat de Friese paarden alleen geschikt zouden zijn voor de recreatie en uithoudingsvermogen tekortkomen. “In die vier Hongaren van Bardos (de winnaar van het EK, red.) zit veel bloed, maar met Friezen kun je door veel te trainen hetzelfde bereiken. Ik moet wel felle hebben, maar als je ze flink laat lopen worden ze vanzelf rustiger. Als ze in training zijn krijgen ze zeven tot acht kilo voer per dag. Later zakt dat terug naar drie kilo. Nou, dan worden ze al wat minder branderig. Ik hou ze wel steeds lichtjes op conditie, ook als het geen seizoen meer is. Je moet wat aan dat soort dingen – aftrainen en zo – denken. Velen vergeten weleens dat zoiets nu juist nodig is.”
Rampjaar
Toch gaat er iets knagen. In februari 1979 slaat de Leeuwarder Courant alarm over het WPN dat bezig is met het formeren van een vierspan warmbloeden, met de bedoeling dat Tjeerd ermee gaat rijden. Het doel is helder, want het stamboek ziet de geweldige promotie die Tjeerd voor het Friese paard maakt door zijn internationale optredens. De prijzen van de Friese paarden schieten omhoog. Het WPN wil dat ook en Tjeerd wijst het niet af. In Friesland neemt de onrust toe. Er is echter één probleem: het WPN krijgt de financiering niet rond. Een paar maand later, in juni, gebeurt op de wedstrijd in Zelhem iets dat van invloed is op Tjeerds gedachten over Friese paarden. Na een marathon bij een tropische hitte ligt de ruin Jelle, ondanks extra rust en een goede begeleiding van de dierenarts,’s avonds dood in zijn box. Het is voor Tjeerd sowieso een rampjaar: zijn moeder overlijdt en twee weken na Zelhem verliest hij zijn vader. Nog voor aanvang van het Europees kampioenschap in het Franse Haras du Pin in september 1979 gooit Tjeerd het hoge woord eruit: “Ik wil nu wel eens wat anders.” En geeft aan dat de Friezen tekort schieten in de stap en in longinhoud. In Frankrijk zelf begint de wedstrijd met een overwinning in dressuur en zegt Tjeerd na afloop van de proef: “Het stelt niks voor. Ik kom morgen met zestig strafpunten uit de marathon en er zijn anderen, die daar met nul uitkomen.” Een dag later staakt Tjeerd de marathon en daarmee valt het doek definitief voor de Friese paarden die hem in aanvang zo ver brachten.
Met spekvet ingesmeerd
“In het algemeen kan ik zeggen dat ik het applaus slecht kan missen”, zegt Tjeerd in de NRC van 10 maart 1979. De overstap naar een vierspan WPN-rijpaarden is opnieuw een succesverhaal. Eerlijk is eerlijk, in Exloo 1980 leggen de warmbloeden het nog af tegen het Friese vierspan van Leo Kraaijenbrink, maar daarna is de zegetocht niet meer te stuiten. Dat Tjeerd wel enig karakter van zijn vader en grootvader meekreeg, blijkt als hij in 1981 na afloop van het NK vierspannen het vertikt om zich door zijn collega’s in de waterbak te laten gooien. Vloekend en scheldend slaat hij ze met de zweep van zich af. Via de jury biedt de nieuwbakken kampioen zijn excuses aan. Tegelijkertijd is er de nuchterheid in aanloop op het WK Apeldoorn 1982: “Ik denk dat ik met mijn huidige paarden een goede kans heb om weer bij de eerste vijf te komen.” Het blijkt een fantastisch understatement. Mambo, Pablo, Bolero en Calypso gaan met speels gemak door de hindernissen aan het einde van de 28 kilometer lange marathon. “Alsof Tjeerd zijn paarden met spekvet heeft ingesmeerd, zo glijden ze door de hindernissen”, geeft chef d’ equipe Daan Modderman als commentaar op tv. De 35.000 toeschouwers in de bossen achter Paleis Het Loo zijn uitzinnig. “Ik lijk misschien uiterlijk koel, maar ik kan wel drie meter de lucht in springen van blijdschap”, zegt Tjeerd, die het geen probleem vindt om voor prinses Margriet door de knieën te gaan, zodat zij hem de gouden medaille kan omhangen.
Van het vierspan is Mambo (Important x Talisman), linksvoor in de marathon, het toppaard, dat in 1982 en 1986 bijdraagt aan de wereldtitel en zich niet door blaffende honden en joelende toeschouwers laat afleiden. Dressuur is echter niet de sterkste kan van Mambo en voor die proef zet Tjeerd hem gerust achterin of rechtsvoor, net hoe de vorm van de dag is. Als Mambo in 1991 op achttienjarige leeftijd inslaapt na een zware peesblessure is het geen optie om hem te begraven op de ouderlijke boerderij, naast Sophia en Amarillo. In plaats daarvan krijgt hij ter nagedachtenis een bronzen beeld voor het hippisch centrum. Het beeld, dat met zeshonderd kilo ongeveer net zo zwaar is als een levend paard, staat er tot het in april 2020 wordt gestolen.
Overstap naar tandems
Wat Tjeerd in de jaren tachtig kenmerkt is een natuurlijk overwicht, tussen de andere deelnemers en op de bok. Hij zegt niet veel, maar weet met subtiele bewegingen zijn paarden soepeltjes rond te sturen, en door kleine lusjes in de leidsels te leggen het grootste effect te behalen. Hij is daarmee de rest meestal de baas. Zevenmaal is hij Nederlands kampioen, tweemaal wereldkampioen, hij wint viermaal Windsor en zelfs tweemaal het fameuze Aken. Pas na tien jaar kopt de Leeuwarder Courant (4-5-1987) ‘Chardon moet in Apeldoorn wereldkampioen worden’ en is er een jonge IJsbrand Chardon die maar wat graag de strijd met de oude meester aangaat. Maar Tjeerd stopt op het hoogtepunt van zijn vierspancarrière en stapt over naar de tandems. Misschien ook wel een beetje met in het achterhoofd de uitspraak van zijn vader en zijn grootvader: ‘als je niet kunt winnen, moet je niet meedoen’. De tandemrubriek is dan klein en amateuristisch en zal dat ook blijven. Voor Tjeerd is de tandemsport echter een ultieme manier om zijn vaardigheden te laten zien: alleen als een gentleman en met een perfecte manier van rijden kom je met een tandem rond. Hij schrijft het boekje ‘The Driving Horse and his schooling’ dat verschijnt bij de Zwitserse uitgever van het tijdschrift Achenbach, terwijl een Duits filmbedrijf een reeks instructievideo’s met hem maakt. Hij helpt menigeen op weg met zijn ervaringen: “Ondanks dat het tweehandige systeem veel sneller is voor het hanteren van de leidsels, rijd ik de dressuur altijd Achenbach omdat je daarmee wendingen veel preciezer en vloeiender kunt maken.”
Cirkel rond
Vaste groom en instructeur in Deurne Ad Aarts mag doorgaan met het vierspan van de school. Chardon en Velstra kruisen daarna nog regelmatig de degens: te beginnen op het WK 1990 in Stockholm, waar Aarts een voordeel zou hebben van Tjeerd als technisch gedelegeerde, ten koste van Chardon, aldus een eenzijdig artikel in De Volkskrant. Vier jaar later op de Wereldruiterspelen van Den Haag heeft Chardon ‘juryvrees’ als Tjeerd zitting heeft in de driekoppige jury langs de dressuurbaan. Feit is dat Tjeerd van 2007 tot 2011 het vertrouwen van de rijders heeft als bondscoach en de wereld rondreist om zijn kennis door te geven. Hij is tot 1995 directeur in Deurne en heeft talrijke functies, zoals in het bestuur van Indoor Brabant, waarmee hij de gelegenheid te baat neemt om de indoorvierspansport voor een groter publiek te brengen. Grootste verdriet is het overlijden van Jeanette in ’97. Bij zijn overlijden in 2019 is Tjeerd de enige paardensporter die in vier disciplines Nederlands kampioen is geworden. Naast het vierspanrijden zat hij graag achter een draver op het hippisch centrum en op de drafbaan van Duindigt; bij zijn afscheid van de Friese paarden gaf hij het stamboek als tip mee om in te kruisen met een Franse draver, want dat zou een beter sportpaard opleveren. Op de drafbaan was de cirkel van drie Velstra’s rond.
bronnen: ‘Geschiedenis van de Gouden Zweep’, door Wouter Slob in Draver en Volbloed, nr.5, juni 1965; ‘Perfectionist Ritske Velstra’, Leeuwarder Courant 13-1-1968, Gonnie Velstra, Geert Bouius. Beeld: o.a. fotoarchief Max Minekus/Ineke Westers.
Sophia als winnaar van de Koningszweep op 14 mei 1873,
met aan de leidsels pikeur Wiebe de Boer.
Met Didicia (foto) en Gelria heeft Ritske in 1926 twee geschikte
paarden om deel te nemen aan de rubriek ‘landbouwtuigpaarden’.
Amarilla brengt het succes voor Ritske Velstra.
Amarilla in de winter van 1929.
Aaron, gereden door A. Bouma, wint op vrijdag 21 februari 1929
op de ijsbaan aan de Bleekerstraat in Leeuwarden de 2de prijs:
een zilveren schaaltje. Een jaar later verhuist dit paard naar de
koninklijke stallen van koningin-moeder Emma.
Na het span merries kwamen er Piet en Lucas, hier in 1937.
Elza heeft een krom been, maar is Nederland kampioen in ’31.
D.E. Mellema neemt haar van Velstra over.
Een wat mindere primeur met de coach in Leeuwarden 1931.
Met vier schimmels -en een andere coach- oogst Ritske applaus in 1942.
Twente’s Jaap of, zoals Velstra de hengst hernoemde: Double Spotlight
(v. Hurstwood Viceroy) is kampioen van Nederland in 1958, ‘59 en ‘61.
De hengst werd in handen van Co Smits nog 6x kampioen met hem in
1963, ‘64, ‘65, ‘66, ’67 en ‘69, voor zijn nieuwe eigenaar L.J. van Adrichem.
Met ‘RV’ op het dek gaat een stier van de
Amarilla Hoeve op transport per trein.
Amarillo Hoeve voor de brand in ’67.
De prijzenkast met gouden zwepen en overwinningen van
drie generaties, en die nu op de vierde generatie over mag gaan.
Tjeerd met Southwood Springtime Flash van zijn vader.
Tjeerd wordt met deze pony in 1956 in Leeuwarden
kampioen van Nederland.
Tjeerd op zijn tweede NK: dressuur.
Op het ouderlijk bedrijf leert Tjeerd met de Friese kromme dissel te rijden.
Zoon Tjeerd en vader Ritske bekijken de Koningszwepen van grootvader.
Met het Friese vierspan komen de eerste successen.
De keuze voor warmbloedpaarden is al beslist vóór
de loodzware marathon van Haras du Pin.
Mambo als -in dit geval- rechtsvoor.
Met Tjeerd die een Friese draver voor de sulky zet is de cirkel rond.