Wie in 1892 een goede zweep zocht, een karwats, witte of gekleurde koordleidsels, garnituur voor tuigen of de afwerking van rijtuigen, paardendekens of zelfs rijtuiglantaarns, klopte aan bij Magazijn de Walvisch in Waddinxveen. ‘Walvisch’ klinkt als een willekeurige, grappige naam voor een winkel in paardenspul, maar er is wel degelijk een relatie tussen die spullen en de enorme lobbessen die in de wereldzeeën rondzwemmen. En wel in het balein, dat zo buigzaam is dat het geschikt is als zweepstok, of waarvan de vezels zijn te vlechten als rijtuigmat. De Walvisch was namelijk een baleinfabriek.
“Wij kunnen nu naar het station terugkeeren, maar wanneer de tijd en de opgewektheid niet ontbreekt, kunnen wij niet ver van daar nog eene Goudsche merkwaardigheid bezoeken, die wij hier vóór het jaar 1874 nog niet zouden hebben aangetroffen. Stelt gij belang in ’t bezigtigen eener fabriek, die hier te lande eenig in hare soort is, wenscht gij te weten, hoe het balein wordt bewerkt, hoe de zonderlinge mondbekleeding van de reusachtige bewoners der poolzeeën wordt herschapen in sierlijke zweepen, in deftige wandelstokken, in eerzame geraamten van regen- en zonnescherm, in de verborgen maar magtige steunsels voor het corset, gij vindt daartoe de gelegenheid in de baleinfabriek de Walvisch, van den Heer J.P. Wernink, op de Boelenkade. Sinds jaren te Waddingsveen gevestigd, werd zij eerst onlangs herwaarts overgebragt. Ziehier de grondstof, de lange, zwartgraauwe walvischbaarden, die in hun’ vorm aan de zeis der maaijers herinneren. Daar zijn er van verschillende grootte, enkelen van reusachtige lengte. Wat bek moet het zijn, waarin zulk een gevaarte schuilt”, verhaalt de schrijver Jacobus Craandijk in zijn ‘Wandelingen door Nederland’ (1875).
Koken en schaven
De walvisvaart was in voorgaande eeuwen een belangrijke spil van de economie van ons land. Zeelui, reders, scheepsbouwers, kuipers, touwslagers en andere toeleveranciers profiteerden van de jacht op met name de Groenlandse walvis. En wat de walvis opleverde kon in talloze ambachten een rol spelen, tot en met de rijtuigbouw en de zadelmakerij. Traan bijvoorbeeld om leer te looien, wat het leer zacht maakt en doet glanzen. Daarnaast was balein gewild. De meeste walvissoorten zeven met baleinen, in lengte variërend van een halve tot drie en een halve meter, hun voedsel uit het water dat door de bek naar binnen stroomt. Baleinen bestaan uit keratine, een eiwit dat ook in haar en nagels is te vinden. Craandijk legt het netjes uit: “Het hoofdbestanddeel der walvischbaarden is dik, lang, sterk haar, door een vetachtige stof vast ineen gekleefd en daardoor van opmerkelijke veerkracht. Door kooking wordt het overtollige vet en alle onreinheid verwijderd, de lenigheid en buigzaamheid verhoogd: dan worden met scherpe messen strooken van de vereischte lengte en dikte afgesneden; straks maakt de schaaf ze glad en effen. De groote stukken worden tot zweepen of wandelstokken bestemd, wat afvalt doet in paraplui of keurslijf dienst. Hebt gij soms als aandenken een Goudsche pijp meêgenomen, gij kunt u hier van een doorsteker voorzien. Knop en punt promoveren den baleinen staaf tot wandelstok. De zweep eischt meer bewerking. De eene wordt met katoen, de andere met zijde omwoeld, naarmate haar bestemming verhevener is. Anderen blijven glad en worden met versierselen van gevlochten zilverdraad, agaatsteen, metaal of hoorn voorzien. Elders wordt de slag gevlochten, en ook leidsels van wit of rood of blaauw koord worden er vervaardigd. Voor de stukrijders der artillerie zijn korte, dikke baleinen met lederen slag een vereischte. Zulk een zweep gaat althans niet voor sieraad mede! Enkele bijzonder schoone exemplaren van het fabrikaat worden afzonderlijk bewaard. Er zijn merkwaardige stukken van zoogenaamd bont balein bij, dat sierlijk en regelmatig zwart en geel is gestreept en zeldzaam wordt, omdat het alleen bij zeer oude visschen voorkomt.”
Boog van de boogzweep
Balein was dus perfect voor het maken van een zweep. Het meest gebruikt was balein voor rijzweepjes of korte karwatsen. Een rijtuigzweep viel onder te verdelen in twee types: de luxe boogzweep, gesneden uit een esdoorn- of doornentak, die een koetsier van een deftige equipage hanteerde. Van de boog van die zweep, de overgang van stok naar slag, bestond de kern uit balein. Van de ‘gewone’ luszweep was de stok van rotting of walvisbalein. Een zweepstok van balein gold als minder chique dan een doornenstok; balein was het ‘plastic’ van de negentiende eeuw. Maar het grote voordeel was dat balein véél flexibeler is dan hout en minder snel breekt. Om zo’n zweep op te waarderen werd de stok omvlochten met fijner baleinhaar, paardenhaar, katoen, zijde of kattendarm (catgut, gut), hetzelfde spul als op de strijkstok van een viool. Met een handvat omkleed met gevlochten leer of van ivoor veranderde het ‘gewone’ baleinzweepje in een fraai sieraad, zeker met een vergulde of verzilverde ‘dop’ aan de onderkant van het handvat en een verzilverde of vergulde ring op de overgang van handvat naar stok. Zo kreeg een zweep van balein zijn status.
Vooral in Amsterdam bevonden zich de fabrieken die de ruwe balein tot luxe producten bewerkten. Zoals de fabriek aan de Jooden Houttuin en de Warmoesstraat, tussen de Oude en Papenbrugstegen, die bij een veiling in 1834 al ‘sedert eene eeuw is geëxerceerd’ en dan nog succesvol is. Aan de Jodenbreestraat zat ‘In den Walvisch-baard’, een winkel in bedden, dekens, en ook ‘alle soorten fabriceerde ruwe en gepolijste baleinen; alsook diverse soorten baleinenhaar’.
Post & Wendt
Een andere fabriek is die van de Amsterdammer Jacob Post (1822-?) en Carl Ferdinand Wendt (1829-?), geboren in Bremen, die in 1848 als vennoten en onder eigen naam de baleinenfabriek Kleefsman & Co. aan de Elandsgracht voortzetten. Jacob trouwt een Goudse, en mogelijk is dat de reden dat de fabriek in 1850 wordt verplaatst naar Waddinxveen, ‘bij Gouda’, wat feitelijk aan het einde van de huidige Zuidkade is. Post en Wendt kopen er voor 350 gulden het pand van een timmerman uit Moordrecht. Ze wonen er vanaf 1 augustus dat jaar, waarbij Wendt bij de getrouwde Post inwoont. Het duo exposeert op de tentoonstelling van visserijgereedschappen in Amsterdam van 1860 en daar is het Algemeen Handelsblad lovend over: “Doch de prijzen daargelaten, de ruime en talrijke inzending van zweepen, carwatsen en wandelstokken door genoemde fabrikanten, heeft ons overtuigd, dat zij met meesterhand dit bedrijf uitoefenen, want met uitzondering van de vergulden en zilveren montures, zijn al de overige in ivoor, hoorn of been in hunne fabriek uit de hand bewerkt, gesneden of versierd. (…) De heeren Post en Wendt behoeven niet aan eene goede toekomst te twijfelen, daar zij eene concurrentie van buitenlands niet behoeven te vreezen.” Het gaat de firma goed en de clientèle komt uit gegoede kringen. Ze exposeren in Londen en New York, en op de nijverheidstentoonstelling in Arnhem in 1852 met ‘eene rijke en schoone verzameling van zweepen’.
De vlucht genomen
In de nacht van 6 maart om één uur legt een hevige brand de baleinenfabriek volledig in de as. De krant meldt dat ‘onderscheidene’ huisgezinnen die daar werk vinden van hun onderhoud zijn beroofd. Wendt verkoopt zijn gedeelte van het erf met de afgebrande schuur voor vijftig gulden aan Post en verdwijnt van het toneel. De vennootschap is ontbonden, al gaat Post nog wel onder ‘Post en Wendt’ verder met de wederopbouw van een nieuwe fabriek met een ingemetselde, zware koperen ketel, persen en een smidse. Hij gaat in een herenhuis naast de fabriek wonen. Of die nieuwbouw te ambitieus is of het zakelijke instinct van Post te beperkt, de zaak gaat na twee jaar, in 1854, failliet. In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 20 maart verschijnt dit bericht: “De heer P. fabriekant in baleinen in de nabijheid van Gouda, heeft voor eenige dagen de vlugt genomen naar Engeland, van waar men vermoedt dat hij naar Amerika zal vertrokken zijn. Eene ontdekte valschheid in handelspapieren moet, naar men zegt, de oorzaak dier verdwijning zijn. Een aanzienlijk handelshuis te Rotterdam heeft daardoor belangrijke schade.” De curatoren gaan over tot een openbare verkoping. Het kan een verkooppraatje zijn, maar volgens een advertentie in de Rotterdamsche Courant is de fabriek in volle werking, bloeiend en winstgevend.
Gebroeders Wernink
Op 19 oktober 1854 koopt Willem Catharinus Wernink de baleinenfabriek De Walvisch en het herenhuis voor ƒ 5.300,-, en hij betaalt ƒ 3.542,- voor de inboedel en de gereedschappen. De vermelding van twaalf stoeltjes en zitkrukjes doet vermoeden dat er twaalf man personeel werkte.
De familie Wernink is een welgestelde familie uit Oudshoorn die de buitenplaats Woellust en de bijbehorende kalkbranderijen bezit. De broers van de koper, Johannes Petrus en Webinus Clarinus, gaan de baleinenfabriek leiden onder de naam J.P. Wernink en Compagnie. Dit duurt tot 1861. In dat jaar wordt de vennootschap ontbonden en zet Webinus Clarinus (1832-1910) het bedrijf voor eigen rekening voort, nog onder dezelfde naam.
In hetzelfde jaar 1861 laat de firma op de tentoonstelling van visserijgereedschappen in Amsterdam een ‘vloermat van walvischhaar’ zien, een bijzonderheid, net als de zwepen en karwatsen die ‘menig dandy zal wenschen te bezitten’, aldus het Algemeen Handelsblad.
Ivoordraaier gezocht
Net als in de tijd van Post is voor het vervaardigen van luxe zwepen niet alleen balein nodig, maar ook ivoor voor de handvatten. Wernink heeft tenminste één ivoordraaier in dienst. Potvissen zijn een bron van ivoor, en daarom ligt het voor de hand te denken dat een baleinenfabriek een ivoordraaier zoekt voor potvisivoor. Maar het zal anders liggen, want Afrikaans olifantenivoor is nog altijd de goedkoopste en best te verkrijgen grondstof in het Nederland van de negentiende eeuw. Tegen die import kan het ivoor uit Indië en dat van de potvis niet concurreren. Ivoor is een luxeproduct in de rijtuig- en zadelmakerij, in rijtuigportieren en in knopjes. Die kleine stukjes snijden de rijtuigmakers zelf of ze kopen ze bij Luttekes, fabriek en magazijn van ivoorwerken aan de Keizersgracht ter hoogte van de Spiegelstraat in Amsterdam, of bij hofleverancier Overes aan de Sint Jorisstraat in Den Bosch. Maar ook stoomfabriek De Nijverheid in Joure zaagt en draait ivoor en het goedkope alternatief hoorn. De Walvisch biedt deze exotische producten aan als onderdeel van een breder assortiment. Wanneer de baleinenfabriek in 1874 verhuist naar de Boelekade 34 in Gouda, is het een ‘magazijn van zadel- en wagenmakers-artikelen’. De Walvisch is groot in de kleine details van een deftige equipage.
Zeemonster sterft uit
Nog een kwart eeuw lang is het bedrijf de marktleider in balein, tot de Duitse immigrant Wilhelm Hunkemöller in 1902 een kans ziet om in Amsterdam korsetten te gaan maken van kunstbalein, gemaakt van runderbot. Een zweep van walvisbalein is dan nog eventjes een luxe curiositeit, warenhuizen adverteren met ‘echt balein’ als aanbeveling. Het Volksdagblad van 25 juni 1904 zegt: “Geen balein meer? Balein stijgt in de laatste jaren voortdurend in prijs. Het record daarin werd evenwel eenigen tijd geleden te Dundee geslagen, waar een ton walvischbalein voor 36.000 gulden werd verkocht. Het toenemend gebrek is daaruit te verklaren, dat de walvisschen, evenals de Amerikaansche buffels, zoo vervolgd worden, dat hun uitsterving slechts een quaestie van tijd schijnt te zijn. De bovenkaak van het zeemonster levert de balein, een Groenlandsche walvisch brengt ongeveer 1800 pond op, een oude, mannelijke walvisch brengt het echter ook dikwijls tot het respectabele getal van 3000 pond.”
Hoewel Nederland de waarschuwing voor het uitsterven niet ter harte neemt en doorgaat met de walvisvaart – de laatste walvistraan komt in 1964 aan wal – is het eerder gedaan met het gebruik van echt balein. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog houdt magazijn De Walvisch op te bestaan en dat heeft vooral te maken met het verdwijnen van de zadel- en wagenmakers. Het is lastig om de vroegere producten als balein en ivoor nog te leveren en er is simpelweg geen markt meer.
Het oude pand van De Walvisch aan de Zuidkade in Waddinxveen bood na het vertrek onderdak aan een roomse school en ging in 1943 tegen de vlakte. Het gebouw aan de Boelekade 34 in Gouda is in 1968 gesloopt; op dit adres zit nu een sportschool.
Bronnen: o.a. artikel ‘Walvissen in Waddinxveen’ door Kees Verlooij, in ‘Het Dorp Waddinxveen’, nr. 4, dec. 2016; The Private Stable, James A. Garland, 1903; On the Box Seat, Tom Ryder, 1977; delpher.nl
Foto boven: baleinzweep met omvlochten stok en messing knop.
Nieuwe Rotterdamsche Courant 12-9-1854.
Algemeen Handelsblad 24-10-1854.