Hij versierde zijn tuigen met ivoor of werkte in Louis Quatorze-stijl om te laten zien wat deze tuigenmaker in huis had. Johan Juncker van de Amsterdamse Amstelstraat kreeg grote waardering als ambachtsman. En hij handelde in alles dat hem paste. Zoon Daniel zag in gedachte de firma al tot grote hoogte stijgen, met het agentschap van rijtuigfabrikanten Gmelch en Veth. Maar de broek die hij aantrok bleek te groot en hij eindigde als vloekende aapjeskoetsier.
Na de dood van zijn ouders groeit Johan Christiaan Juncker (1810-1889) met zijn zus Maria Elisabeth op in het Evangelisch Lutherse weeshuis aan de Nieuwe Keizersgracht in Amsterdam. Daar krijgt hij de kans om in de leer te gaan bij een zadelmaker, al is dat geen gemakkelijk baantje, want hij werkt vanaf zijn vijftiende zes dagen in de week. Toch is hij een leven lang dankbaar voor die kans en maakt in januari 1872 deel uit van een comité van oud-wezen, dat een cadeautje aanbiedt bij het honderdjarig bestaan van het weeshuis; een andere wees in dat comité is de zes jaar jongere Hendrik Anthony Schutter, een voormalige knecht en inmiddels opvolger in de rijtuigfabriek Van Bakel in de Kerkstraat.
Wanneer hij twintig is, verlaat Johan of Jan, zoals zijn naam staat geschreven, het weeshuis om in militaire dienst te gaan. Hij meet bij de keuring 1 el, 7 palm, 0 duim en 6 streep lang, wat neerkomt op 1,706 meter, heeft een lang gezicht met een breed voorhoofd, bruine ogen, een grote neus en mond, een kleine kin en zwart haar en zwarte wenkbrauwen. Negen jaren militaire dienst volgen. Eerst bij het 10e regiment infanterie, vervolgens bij het 5e, in de functie van fuselier en als regimentszadelmaker gaat hij in 1831 mee met de Tiendaagse Veldtocht, een poging van Koning Willem I om de Belgische opstand te onderdrukken. Voor alle Nederlandse mannen die aan de veldtocht hadden meegedaan werd een herinneringsmedaille, het Metalen Kruis, gemaakt van het brons van vijf kanonnetjes die bij Hasselt waren buitgemaakt. Ook Johan ontvangt zo’n medaille.
Voor de giraffen
In 1839 vestigt Johan Juncker zijn zadelmakerij aan de Leidsche Straat en mag Natura Artis Magistra als vaste klant gaan rekenen. Hij levert tuigen, bitten, stalhalsters, de muilkorf voor een kameel, een zweep voor de olifant, halsbanden voor de keeshonden en materiaal voor de broedmachine. Vrijwel wekelijks zijn er eind jaren 1850 bestellingen of reparaties. In de dierentuin lopen een span schimmels en kleine zwarte paardjes voor een rijtuig, getuige de jaarafrekeningen. Een dierentuin is vooral voor het vermaak van het geëerde publiek en de exotische dieren doen er, onderworpen aan hun begeleiders, kunstjes. En daar zijn tuigen voor nodig. De verwarming van de verblijven loopt wat achter, getuige de bestelling van vier wollen Engelse dekens en linnen singels voor de giraffen.
“Door toeval te koop”, een smyrnatapijt, te bevragen bij Juncker, zadelmaker aan de Amstelstraat in Amsterdam, maart 1861. Hij mag dan zadelmaker zijn, maar handelt in van alles. Twee jaar later een phaeton voor ƒ 230,-, een nieuw geolied jacht- of speelwagentje voor ‘een matigen prijs’ of een victoria-calèche, twee Hannoveraanse vosmerries, waarvan één gedresseerd onder het zadel, een span Engelse koetspaarden of de ‘welbekende’ Hongaarse paarden met napoleon, waarvan de kap voor en achter is te plaatsen. In de winkel ligt Amerikaans poetspoeder dat al het andere poetspoeder overtreft.
Ivoordraaiers
Johan ziet zijn vakmanschap bekroont op de Algemene Tentoonstelling van Nederlandsche Nijverheid en Kunst in het Paleis voor Volksvlijt, 1866, met een zilveren medaille voor een spantuig met ivoor ‘gemonteerd’. Het gebruik van ivoor op tuigen is exclusief maar niet uniek, van de Amsterdamse zadel- en tuigenmakers weten we dat Jan Hendrik Havekost jr uit de Kerkstraat na zijn overlijden in 1871 ook een met wit ivoor gemonteerd spantuig nalaat. Het ivoor is verwerkt in smalle reepjes en ovaaltjes ter versiering op de frondeel-, neusriem en mogelijk in randen op schoft en oogkleppen. Een tuigenmaker koopt het ivoor van een ivoordraaier en Juncker heeft twee mogelijkheden: Luttge aan de Keizerstraat, achter de Nieuwmarkt, of Van Laar achter de Nieuwe Kerk, die prachtige miniaturen in het olifantenbeen maken.
Hoe exclusief Johan Juncker zijn clientèle ook zoekt, als kind uit het weeshuis weet hij wat het is, om van een ander afhankelijk te zijn. Hij laat zijn gezellen delen in het succes, waarvan een bedankje in het handelsblad (3-8-1872) getuigt: voor het uitstapje dat hij ze op zijn kosten aanbiedt naar Arnhem en omstreken. De zadelmaker is sowieso niet te beroerd om zijn handen voor een ander uit te steken en schiet ook te hulp met blussen wanneer in Muiden, waar hij privé met zijn gezin woont, een kruitfabriek ontploft; in de Amstelstraat is hij brandmeester.
Johan huwt met Adriana Hendrika Valk uit Rhenen. Ze krijgen vier kindjes die hun eerste levensjaar niet halen, één gezonde dochter en één zoon. Die zoon Daniel Marinus Henri (1842-1887) treedt op zijn beurt in het huwelijk met de 22-jarige winkeliersdochter Willemina Hergt in 1867. Zij krijgen een dochter die een vergulder aan de haak slaat, iemand met een beroep dat van pas komt in een zadelmakerij die luxe tuigen aflevert. Van de zes zonen is er geen die het zakelijk talent heeft om de firma voort te zetten, met een koffiehuisbediende, koetsier, kelner, twee tuinknechten en een timmermansknecht.
Hofwagenfabrik Gmelch
In 1875 maakt D.M.H. Junker, van de firma J.C. Juncker, bekend hoofdagent te zijn van de koninklijke rijtuigfabriek van Fransz Gmelch uit München, waarvoor hij in voorraad neemt een landauer-clarence, landauer voor één paard, een calèche, coupé-clarence, napoleon met portier en losse voor- en achterzitting, een wagonette met notenhouten panelen, een coureuse américain, een panier d’use en een berliner met blauw satijn bekleed. Bestellingen op basis van een tekening zegt hij in drie maanden franco te leveren. Door de expansiedrift van de jonge Juncker ontstaat een tekort aan ruimte. De zadelmakerij aan de Amstelstraat 35 knapt uit zijn voegen van de bedrijvigheid en daarom volgt op zaterdag 25 maart de feestelijke opening van een nieuw rijtuigenmagazijn tegenover het Grand-Theater, op huisnummer 19. Juncker heet daarna zadel- en rijtuigmaker, met gemiddeld zo’n vijftien rijtuigen op voorraad.
In de Nederlandse rijtuigbouw slaat Frankrijk de klok, niet alleen bij de fabrikanten die Franse modellen bouwen en hun zonen in Parijs in de leer doen, ook bij de clientèle die alles wat Frans ruikt en klinkt als chique bestempelt. Engelse rijtuigen gaan nog, alhoewel minder gracieus, maar Duitse…. zijn smaakloos. Zo is de algemene gedachte. Dat is echter volkomen ten onrechte bij het zien van de blauw-gouden pronkstukken die vader en zoon Gmelch voor het huis Wittelsbacher in München bouwden. Of het de gala-barouche voor Koningin Theresia betreft, die van Koningin Marie of de grand duc van prins Ludwig Ferdinand van Beieren, ze zijn adembenemend mooi. Maar dat ontgaat de Nederlanders volkomen, want van een daadwerkelijk in de Amstelstraat verkocht rijtuig ontbreekt ieder spoor. Alleen op de Kunstnijverheidstentoonstelling van 1877 in Amsterdam oogst een rijtuig van Gmelch enige waardering: “Ook de coupé op caoutchoucwielen van Gmelch te München, wiens agent de firma Juncker is te Amsterdam, is zeer mooi en vooral bevallig van vorm.” (Nws vd Dg 10-9-1877). Na drie (?) jaar loopt de samenwerking ten einde. Toch krijgt het agentschap nog een aardig staartje in 1881 door het huwelijk van de 37-jarige Franz Gmelch junior en Theodora Susanna Louise Bodenheim, dochter van een koopman uit de Kalverstraat. Het resultaat van een gezellig avondje stappen met David Juncker of van een keurig soireetje? Wie zal het zeggen. Het stel vertrekt na het huwelijk naar München.
Rubber band
Een nieuwigheid in 1876 is het patent India rubber of guta percha banden voor rijtuigwielen: “zijn de eenige banden, welke in Engeland niet alleen om gewone rijtuigwielen gebruikt worden, maar ook om omnibuswielen worden gebezigd; het is zeer aan te bevelen, daar het niet alleen zeer aangenaam rijdt, maar het gehele rijtuig veel minder te lijden heeft; het omleggen derzelve is mij persoonlijk geleerd door de uitvinders Mr. Frederick Bird & Co. te Londen en gecontracteerd hebbende voor hen hier te lande dit zoo aanprijzenswaardige bandenstelsel te exploiteren, zoo kunnen dezelve door niemand dan door mij uitsluitend worden geleverd en omgelegd.” Dat patent stelde niet veel voor: er waren veel variaties op de profielen en de manieren van leggen (draad of massief), maar in deze periode is het rubber eindelijk voldoende sterk gevulkaniseerd dat het niet van de wielen afbrokkelde. Of mag je zeggen, het wegdek werd beter en daardoor ging het kwetsbare massieve rubber minder snel kapot. Dat laatste was ook de reden dat de in 1845 reeds uitgevonden luchtband pas na 1900 aansloeg bij rijtuigen (band ging voordien steeds kapot).
Juncker heeft ondertussen rolschaatsen in het assortiment opgenomen en het Amerikaans poetspoeder is overtroffen, want nu gaat messing, gepolijst staal tot en met goud, zilver en diamant het fraaist glimmen met Keidel’s brillantine, verkrijgbaar in dozen van een kwartje tot zestig cent. Een blijvende handel bij Juncker zijn, veelal ‘wegens sterfgeval’, combinaties van ezel met tentwagentje, pony met dogcart, schimmel met panier of tweespan met phaeton, en dan uiteraard met een passend tuig.
In ons land
Een groot avontuur is het sturen van twee tuigen naar de Wereldtentoonstelling in Parijs, 1878, in navolging of in samenwerking met een andere Amsterdamse fabrikant, rijtuigfabriek Van Eck en Zoon. Maar volgens de verslaggevers maken beide inzendingen geen indruk en laten ze al helemaal niet zien welke kwaliteiten ons land op dit gebied in huis heeft. “Vreemdelingen zullen stellig wel denken dat bijna ieder, die in Holland rijdt, zijn rijtuigen en tuigen uit den vreemde laat komen; of misschien denken de meesten wel dat we bij ons niets doen dan varen, want de meeste buitenlanders stellen zich Nederland weinig anders voor dan als een uitgestrekt moeras, hier en daar een beetje opgehoogd en met een onnoemelijk aantal kanalen, rivieren en sloten doorsneden, waarover een nog meer onnoemelijk getal bruggen is geslagen, om van het eene eilandje op het andere te komen. Vooral de Franschen denken schier nooit aan een Hollander zonder tevens te denken aan het Canaux en Canards van Voltaire. Of ze dan ook aan het ‘Canaille’ denken, dat er op volgt, weet ik niet; in elk geval zijn zij te beleefd om dit te zeggen. Omtrent het 2-tal tuigen van den heer Juncker, zadelmaker te Amsterdam, – het eenige zadelmakerswerk hetwelk we in onze afdeling aantreffen, doen we als zowat iedereen: we zien ze staan en lopen door”, schampert het Rotterdamsch Nieuwsblad (23-10-1878).
Een tweejarig experiment om met de firma Berlijn samen te werken in het maken van tuigen, zadels en de import van artikelen voor de meubel-, biljart- en zadelmakerij loopt op niets uit. Het zijn opnieuw goede bedoelingen die op niets uitlopen.
Voor Veth uit Arnhem
In de hoofdstad speelt Juncker de tweede viool als tuigenmaker, en toch verschijnt in 1880 het wapen van hofleverancier op de voorgevel, als leverancier van Koning Willem III, en is het rijtuigmagazijn uitgebreid naar het naastgelegen pand nr.18. In plaats van Gmelch verkoopt Juncker nu rijtuigen voor Bastiaan Veth uit Arnhem. In voorraad zijn: “landau (système anglais); coupé trois quart; clarence (vierpersoons); omnibus met tentkap en imperiale; américaine met verzetbare bakken; jachtwagen, geheel nieuw genre; coupé cavalier (modèle américaine); mylord victoria enz. enz. Alle deze rijtuigen zijn voor een en twee paarden, rijk bekleed met zijde, laken of leder. Reparatiën, van welken aard ook, worden spoedig en solide tegen concurrerende prijzen in orde gebracht. Verder voorhanden en ontvangen een- en tweespantuigen. Zadels voor heeren en dames. Rijhoofdstellen. Fijne Engelsche reis-, rijtuig- en paardendekens en een grote voorraad van alle artikelen behorende tot de zadelmakerij.” (Nws vd Dg 1-11-1880)
Naar Friesland
Met een barok arrensledetuig maakt Juncker indruk op de bezitters van ouderwetse sjezen en barokke paarden: “Het narretuig, waarvoor onze stadgenoot, de heer D.M.H. Juncker, zadel- en rijtuigmaker in de Amstelstraat alhier, op den jongsten nationalen wedstrijd, te Leeuwarden gehouden, met de zilveren medaille werd bekroond, is thans in zijn magazijn te bezichtigen. Het is een sierlijk tuig van blauw verlakt met wit en rood gemonteerd leder, geheel vervaardigd in het genre der narretuigen van het laatst der vorige eeuw. Het wijkt dus, vooral wat de kleuren betreft, geheel af van de thans meestal gebruikt wordende, en het komt ons voor dat, als men er een zwarten frieschen stapper mee tooit, het een prachtig effect zal maken.” (Nws vd Dg 14-9-1881). In navolging van zijn vader bezorgt Daniel het personeel ditmaal een gezellige dag uit in de Friese hoofdstad. Dat Juncker tuigen in het noorden verkoopt, weten we omdat na het overlijden van jonkvrouw Van Eijsinga op de Frisia State in Zwolle in 1878 vrijwel de gehele inventaris van het koetshuis onder de hamer gaat, waaronder een span statietuigen met Berlijns zilver gemonteerd, met garelen en borsten, uit de fabriek van Juncker.
“Aan den Heer Oscar Carré wordt hedenavond, na afloop der voorstelling, door de gezamenlijke artiesten van het circus een verjaarcadeau aangeboden. Dit geschenk bestaat eigenaardig uit een stel bijzonder fraaie galatuigen, ze komen uit de werkplaats van den Heer D.M.H. Juncker, in de Amstelstraat. Het zwart lakwerk is, geheel met de hand, met witte zijde gestikt, terwijl de gespen van het tuig en de monogrammen, waarmede het versierd is, van staalzilver zijn.” (Nws vd Dg 22-12-1881). Aannemelijk is dat het geen tuigen zijn voor het rijtuig, maar een harnachement voor Carré’s rijpaarden.
Het hoogtepunt
Een hoogtepunt voor zo ongeveer alle belangrijke rijtuigfabrikanten en zadelmakers is de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling in Amsterdam in 1883, waar Juncker uiteraard niet mag ontbreken: “Liefhebbers en kenners van schone rijtuigbespanningen zullen op de tentoonstelling hunne ogen kunnen verklaren aan een span grote galatuigen, vervaardigd in de werkplaats van de firma J.C. Juncker, hofleverancier in de Amstelstraat. Dit prachtig harnachement, stijl Louis XIV, is gedeeltelijk met nieuw, gedeeltelijk met echt zilver beslagen en gemonteerd, terwijl de bewerking geheel uit de hand is geschied. Zowel uit het oogpunt van sierlijkheid als soliditeit, twijfelen wij niet, of het schone tuig zal een uitmuntende reclame zijn voor het nederlandsche zadel- en rijtuigfabrikaat in het algemeen en voor dat van de firma Juncker in het bijzonder.” (De Tijd 25-4-1883). Het is een andere geluid dan voorheen. Ook andere kranten zijn lovend over de Amsterdamse inzendingen van Juncker en diens grote concurrent Verweegen en Kok uit de Kalverstraat. Minder enthousiast is het Nieuws van den Dag over een andere tuigenmaker, Stoppelsteen uit Hilversum, die het minder briljante idee had om gelakte strengen in te zenden: “De kwaliteit van het daarbij gebruikte lak moge uitstekend zijn, wij twijfelen daaraan geen ogenblik, maar toch zullen die strengen bij het gebruik, wanneer zij een weinig rekken, onmiddellijk gaan barsten en dus onsierlijk worden.” Alhoewel Juncker nog steeds vertegenwoordiger in Amsterdam is van Veth uit Arnhem, neemt deze rijtuigfabrikant de moeite om zelf aanwezig te zijn op deze voor de export belangrijke tentoonstelling.
Einde met lichtpunt
Hoe fraai de galatuigen en prettig de kritieken ook mogen zijn, de broek die Daniel heeft aangetrokken is hem een maatje te groot en hij gaat failliet nog gedurende de tentoonstelling, in augustus 1883.
Daarna verdient hij de kost verder als huurkoetsier. Het gaat niet zo goed met hem. En wanneer hij in de nacht van 13 op 14 oktober 1884 tegen een agent woorden roept als “Ik heb schijt aan jelui” en “Je kan de pest krijgen” veroordeelt de rechter hem bij verstek tot het niet geringe bedrag van 25 gulden boete. Daniel overlijdt op 45-jarige leeftijd. Vader Johan overleeft tragischerwijs zijn vrouw, zijn zoon en de zaak, wanneer hij in 1889 als gerespecteerd vakman de laatste adem uitblaast. En toch eindigt dit verhaal met een lichtpunt, want drie zonen van Daniel durven het aan na diens overlijden in de fietsenfabricage te gaan. Twee starten in 1912 op de Korenmarkt in Arnhem en het merk Juncker is in de fietsenbranche tot op de dag van vandaag een begrip, al zijn de fietsen niet met ivoor ‘gemonteerd’.
Bronnen: o.a. Gemeentearchief Amsterdam, Bram Verhulst (genealogieonline), Aad Streng (redactie Het Rijwiel), Staats- und Galawagen der Wittelsbacher (Wackernagel, 2002), Het Nederlandsch Magazijn, familiebibliotheek, 1866.
Foto boven: tuig met ivoor ‘gemonteerd’ op de Algemene Tentoonstelling van Nederlandsche Nijverheid en Kunst in het Paleis voor Volksvlijt, 1866, gewaardeerd met een zilveren medaille.
Algemeen Handelsblad 8-7-1839.
Opregte Haarlemsche Courant 28-9-1871.
Opregte Haarlemsche Courant 20-2-1875.
Voorbeeld van een calèche gebouwd door
Hofwagenfarbrik Gmelch in München.
Een dergelijk model zal in de showroom aan
de Amstelstraat hebben gestaan.
Tekening van een nieuw te plaatsen voorgevel Amstelstraat 19 in 1880.