‘Overmeijer’ is een fabricaat dat nog met enige regelmaat op de wieldoppen van een rijtuig voorkomt. Deze rijtuigbouwer aan de Singel in Amsterdam en met een filiaal in Hilversum maakte een halve eeuw vol met degelijk vakwerk en het vertrouwen van de klandizie, waaronder Koningin-Moeder Emma. Overmeijer profiteerde van de goede naam van de fabrikanten wiens klanten hij mocht overnemen, Preijer & Schrader, rijtuigbouwers voor de Gouden Bocht.
In juli 1854 maakt de 27-jarige, vrijgezelle Hendrik Jurriaan Overmeijer (1827-1893) bekend dat hij zijn affaire als rijtuigmaker heeft ‘verplaatst’ naar de Singel, hoek Romeinsarmsteeg. Met andere woorden hij is langer in het vak actief. Waar en hoe hij het leerde, weten we niet, wel dat zijn vader een slepersbedrijf heeft en de ganse familie in een stalhouderij werkt. Gelegenheid genoeg om ervaring op te doen. Twee jaar na zijn start aan de Singel is de jonge Overmeijer op zoek naar knechten die hem gaan helpen, zoals een bekwame bakwerker, en gaandeweg groeit het personeel met een wagenmakersknecht ‘bekend met wielwerk’ en een jongmaatje. Ze bouwen luxe rijtuigen als landauer en coupé clarence, waarvoor ‘de deugdzaamheid wordt gegarandeerd’. De echte vaart komt er in, wanneer Overmeijer in 1878 het werk van de rijtuigfabriek Schrader overneemt.
Preijer & Schrader
Schrader stamt nog uit het tijdperk van de gilden, waarin rijke lieden een rijtuig kochten van de mr.zadelmaker en de tijd van vóór de stoomtrein. De Schraders kwamen van oorsprong uit Hannover om te werken aan boord van de schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, Johan Diederick Schrader verdient op zijn beurt de kost aan de reders en kooplieden aan wal, door eind 18e en begin 19e eeuw solide landouwer-drowski’s en voor de reis ingerichte coupés te bouwen, rijtuigen die hij bekleedt met zilverkleurig laken en damast van zijde. Zijn vestiging aan de Reguliersdwarsstraat is een logische, want hier zit een deel van de koetshuizen die bij de ‘paleizen’ in de Gouden Bocht horen. De clientèle aldaar levert een fijn belegde boterham op, want niet alleen heeft zijn echtgenote het gemak van inwonende dienstmeiden, hij kan ook de dienstplicht van zijn zoon Johann Gustaaf Gerhard (1831) afkopen. Die zoon zet de rijtuigfabriek verder met een andere van oorsprong Duitse rijtuigfabrikant in dezelfde Reguliersdwarsstraat, Barend Preijer, wiens vader Johannes er al in 1827 toewagens, char-à-bancs, kiereboes en fourgons maakte. Twee keer een tweede generatie die samen gaan. De firma Preijer & Schrader, waarvan Barend Preijer in 1863 afscheid neemt wegens een zwakke gezondheid, bestaat tot 1878.
Eerste arrenslee
Dan komt Overmeijer in beeld, die na de overname de termen rijtuigfabriek en -magazijn gaat gebruiken. In voorraad heeft hij bijvoorbeeld een zeer lichte phaeton van Amerikaanse makelij, die zeer geschikt is voor harddraverijen. “In het magazijn van rijtuigen, van den Heer H.J. Overmeijer, Singel bij de Romeinsarmsteeg, is een fraai stuk werk gereed gemaakt, dat de meesten onzer wellicht nooit in nieuwen toestand gezien hebben. Het is een arrenslede voor twee personen, keurig geschilderd en van binnen met rood trijp bekleed, welke op een bestelling uit België, a.s. woensdag zal afgeleverd worden. Zowel het ijzerwerk van bet onderstel als hetgeen verder tot de ornamenttering behoort, werd in de fabriek van den heer Overmeijer vervaardigd. Het paardentuig dat er bij behoort, is van de welbekende firma Verweegen en Kok. Sedert 32 jaar werd op deze fabriek geen nieuwe arrenslede gemaakt.” (Nws vd Dg 7-1-1884).
In 1886 heeft Overmeijer een nieuwe Duitse paardentram te koop en hoopt daarmee in te spelen op de behoefte van de particuliere maatschappijen die het groeiende netwerk van tramrails in de hoofdstad exploiteren. Overmeijer zal het echter bij die ene tram houden, het is geen gat in de markt. 1886 is ook het jaar waarin de firma verandert in ‘Overmeijer & Zoon’ en de smederij wordt uitgebreid door het bijplaatsen van een smidse. Zoon Jan Hendrik (1860-) krijgt de ruimte, want vader Hendrik Jurriaan en moeder Magdalena Grietje Volkers (1830-1910) verhuizen naar de Huizerweg 252 in Bussum.
In 1892 verleent Koningin-Weduwe Emma toestemming om haar wapen te voeren als zijnde hofleverancier. In die tijd impliceerde dat ook het daadwerkelijk leveren aan hare majesteit, alhoewel niet meer te achterhalen is om hoeveel en welke rijtuigen het gaat.
Koloniale markt
“Van de bekende rijtuigfabrikantenfirma H.J. Overmeijer & Zoon, te Amsterdam, is eene filiale gesticht te Hilversum”, meldt het Nieuws van den Dag op 9 maart 1896. Die nieuwe vestiging aan de Noorderweg en het predicaat als hofleverancier zullen nieuwe deuren openen, hoopt Jan Hendrik, die vanaf dat moment fanatiek adverteert in de Deli Courant op Java, met het gratis toezenden van tekeningen. Overmeijer gaat het avontuur niet aan om ter plekke een agent aan te stellen en rijtuigen op goed geluk voor de verkoop naar Indië te verschepen. Hij werkt alleen op bestelling vanuit Nederland. Twee jaar lang adverteert hij iedere week. En daarna is het over: blijkbaar is het niet of onvoldoende gelukt om een stukje van de koloniale markt mee te pikken. Het onderdeel ‘marketing’ is niet het sterkste onderdeel, want in tegenstelling tot andere, grote rijtuigfabrikanten laat de fabriek nooit een product op een tentoonstelling zien. Overmeijer vertrouwt op een goede naam. En dat gaat goed, getuige het aantal personeelsleden dat er loopt, vele tientallen, van stoffeerders, schilders, waaronder een wapenschilder, bakwerkers tot vuurwerkers. In 1899 krijgt de meesterknecht van de smederij, de 26-jarige Johannes Wilhelmus Kraan, een medaille en getuigschrift van de Vereeniging tot bevordering van de Fabrieks- en Handwerksnijverheid. Werkgever Jan Hendrik trouwt als weduwnaar van Anna Maria Elisabeth Boseker in 1901 voor de tweede maal, met de zestien jaar jongere Cornelia Leonarda Adriana van Merkesteijn, de dochter van een kleermaker op Java (geb. Semarang, 1876).
Autotijdperk
De kracht van Overmeijer, namelijk het leveren van degelijk werk en vertrouwen op de goede naam, is tegelijkertijd de zwakte. Terwijl andere Amsterdamse rijtuigfabrikanten als Spijker en Schutter & van Bakel een nieuwe weg inslaan door de carrosseriebouw voor auto’s en hun producten nadrukkelijk aan de man brengen door te adverteren en op shows te verschijnen, verdwijnt Overmeijer naar de achtergrond. De grote betrokkenheid van de Overmeijers bij de Lutherse kerk kan dit niet voorkomen. In januari 1904 begint de uitverkoop, zijn de ‘nog voorhande zijnde pneumatic sulky’s’ te koop tegen sterk gereduceerde prijzen en op 13 april dat jaar gaat Jan Hendrik Overmeijer failliet als enig lid van de firma, wonend aan de Mauritslaan 1 in Hilversum, kantoorhoudend aan de Singel 302, 304 en 312 en Romeinsarmsteeg 2 in Amsterdam. In juli volgt veiling van de ‘kapitale fabrieksgebouwen, loodsen, schuren, woonhuizen en open terrein’ aan de Noorderweg, tegenover het station van Hilversum.
Na exact een halve eeuw valt het doek voor Overmeijer als rijtuigfabrikant. Jan Hendrik vindt een baan als commies van het pensioenbureau van de Gemeente Rotterdam, waar zijn gezin naar toe verhuist, en verdwijnt daarna uit beeld.
Stalhouderij Reedijk in Tienhoven heeft liefst drie rijtuigen in zijn collectie: een berline-vigilante (voorheen van stalhouderij Van de Weerd), een vierwielige dogcart en een coupé (voorheen Hak, Dordrecht). Alle drie zijn gemerkt ‘H.J. Overmeijer & Zn, Amsterdam-Hilversum’, waarmee ze zijn gebouwd tussen 1896 en 1904. In het Gelderse Velp heeft liefhebber Bart Veltkamp een nog te restaureren cart op morganvering, en met ‘H.J. Overmeijer & Zn Amsterdam’ op de wieldoppen, en daarmee te dateren tussen 1886-1896.
Algemeen Handelsblad 10-7-1854.
Algemeen Handelsblad 10-6-1861.
Nieuw Dagblad van ’s Gravenhage 16-11-1862.
Algemeen Handelsblad 14-5-1863.
Pand van Overmeijer op de hoek van de Romeinsarmsteeg en de Singel.
Vierwielige dogcart van stalhouderij Reedijk.
Berline-vigilante van stalhouderij Reedijk.
Coupe van stalhouderij Reedijk.
Cart van Bart Veltkamp, waarbij originele bekleding en biezenpatroon
zichtbaar zijn gebleven.