De crisis van de jaren dertig is de nekslag voor menig stalhouderij. Het paard kan niet op tegen de auto. Stalhouders doen dieren en rijtuigen weg, en laten hun koetsiers omscholen tot chauffeur. Ook in Den Haag is dat het geval, behalve bij Van der Lans die als stalhouderij topjaren beleeft. De firma investeert -naast auto’s- in overnames en verwerft een dominante positie in de uitvaartwereld. Wie een eersteklas lijkkoets wil, komt bij Van der Lans terecht.
Tot aan het begin van de negentiende eeuw is de Loosduinseweg een landelijke weg langs een vaart tussen Den Haag en Loosduinen. Die vaart, de Loosduinse Vaart, vormt een belangrijke verbinding tussen Den Haag en het Westland voor de aanvoer van groente en fruit, en de beurtschippers die hier passeren leggen al ‘sedert onheuglijke tijden’ aan bij herberg en uitspanning De Vink, even over de Loosduinse brug, aan de noordzijde van de straatweg. Het is dan ook een roemruchte plek. Minstens vanaf 1853 vinden hier jaren achtereen publieke verkopingen plaats van paarden en rijtuigen, ingebracht door derden, de eerste keer door het tweede regiment dragonders, dat paarden verkoopt die ongeschikt zijn voor dienst. Tot de jaren 1880 vertrekt vanaf De Vink een diligence naar ’s-Gravenzande en dat is in feite de enige verbinding naar Hoek van Holland in die dagen. De diligencedienst houdt op te bestaan met de komst van de Westlandse stoomtram, die een halteplaats krijgt bij De Vink. Wie iets meer wil betalen dan een kaartje voor de stoomtram en doelgericht zijn reis vervolgt kan bij cafébaas Schrijver een rijtuig huren.
De Vink gaat meermalen in andere handen over en Hendricus Seyen ten Hoorn (1849-1885) kan het gedeelte van de rijtuigverhuur overnemen. Na zijn overlijden zet zijn vrouw het werk voort, maar als in 1896 ook zij overlijdt en hun zonen te jong zijn, is Johannes Dirkse van der Lans (1858-1933) aan zet als stalhouder aan de Loosduinseweg 7a. Hij en zijn vrouw wonen er boven de poort van de achterliggende stalhouderij: een werf met daaromheen een variatie aan schuren waarin de paarden en rijtuigen zijn gestald. Rechts een stal voor twaalf paarden, links de schuur voor een lijkwagen, het hooi ligt op de zolders. Groots is het nog niet, bij de stalhouderij van de dames Kuijs koopt Van der Lans een eerste nette vigilante, het rijtuig dat tot op het laatst in de remise van de firma zal blijven staan als het ‘vigilantje van vader’. Van der Lans, die voorheen in Monster een café dreef, maar minder heeft met het schenken van borrels dan met paarden, zet in de eerste jaren de traditie voort om een verkoping te organiseren van paarden, hitten, tuigen en rijtuigen voor wie ze in wil brengen. Tot genoegen van de cafébaas uiteraard.
Lion d’Or in Voorburg
Een broer van Johannes Dirkse kiest hetzelfde vak. Cornelis Dirkse (1855-1923) verhuist naar ‘halfweg’ Voorburg om daar Lion d’Or te gaan uitbaten, met het achtervoegsel ‘voorheen De Gouden Leeuw’ om verwarring met een gelijknamig koffiehuis te vermijden. Dat is een vergelijkbare pleisterplaats als De Vink en ook hier vindt verhuur van rijtuigen en paarden plaats. In 1909 heft Cornelis het stalhouderijgedeelte met landauers, victoria’s en coupés op, omdat dit minder lucratief is door de opkomst van het automobiel, en richt hij zijn aandacht alleen nog op het café en de theetuin. Daarmee houdt de naam Van der Lans als stalhouder in Voorburg op te bestaan, maar het tegenovergestelde gebeurt in Den Haag, waar nog altijd toekomst is voor met name lijkkoetsen naast auto’s.
De Oude Haagsche
Door middel van inschrijving komt Van der Lans aan zijn eerste vaste klant: verzekeringsmaatschappij De Oude Haagsche, die enkele lijkkoetsen bezit en de paarden inhuurt bij Van der Lans. De Oude Haagsche stelt als voorwaarde voor de overeenkomst dat Van der Lans zelf op de bok verschijnt, vanwege zijn postuur en houding. Hij is daarmee het visitekaartje van de onderneming. De stal aan de Loosduinseweg biedt plaats aan zestien paarden. Van der Lans heeft op bestelling voor dokters en notarissen coupeetjes klaarstaan, verhuurt ‘maandpaarden’ aan rijkere stedelingen die wel de lusten, maar niet de zorgen van een koetspaard willen, en bezorgt onder meer voor De Bonneterie, Henneman en Ostwald. Deze chique winkels laten hun bestellingen meestal op zaterdagmiddag rondbrengen door een rijtuig met koetsier en palfrenier in livrei. Ietwat in tegenstelling hiermee zijn de taxiritjes voor mensen die na een avondje stappen, niet zelden met een borrel op, de laatste stoomtram van 23.00 uur hebben gemist en dan nog aanbellen op nr. 9 om naar Naaldwijk of ’s-Gravenzande thuis te worden gebracht.
Met het verwerven van het pand rechts naast de poort krijgt Van der Lans de mogelijkheid om een heuse showroom in te richten met drie trouwcoupeetjes, respectievelijk rood, wit en blauw gestoffeerd. Ze zijn deftig zwart geschilderd – een wit bruidskoetsje komt pas in de jaren 1960 in de mode. In een van de rijtuigen zit een aangekleed bruidspaartje en ernaast staan kapstokken met bokjassen in blauw en zandkleurig, met en zonder tressen. Door de glazen schuifdeuren aan de wegzijde kunnen de rijtuigen gemakkelijk naar buiten worden gereden, en verder werkt het als een grote etalage om trouwlustigen te trekken.
Gerard aan de Tasmanstraat
Uit het huwelijk van Johannes Dirkse met Maria Theodora Cornelia Kreffer komen zeven zonen en vier dochters, die van kinds af aan meehelpen met allerlei klusjes in de zaak. Om zes uur wekt vader zijn zonen om in de zomer gras te maaien en de paarden te voeren. Uiteindelijk nemen drie van die zonen de stalhouderij over: Gerard (1890-1949), Dirk (1894-1964) en Jan (1896-1965). Gerard gaat echter eerst elders aan de slag als stalhouder van de in 1921 opgerichte NV Maatschappij tot exploitatie van Rouwstallen. De aanleiding voor de oprichting van deze NV door een aantal begrafenisondernemers vormt de ontevredenheid over de rijtuigen die onder andere stalhouderij Hooijmans hun levert. Hooijmans verhuurt als een van de eersten zwarte volgrijtuigen, waar een groeiende behoefte aan is, maar de rouwstoet die hij op de weg brengt kan de toets der kritiek niet doorstaan. De NV Rouwstallen schaft zelf volgrijtuigen aan en klopt bij Van der Lans aan of diens zoon Gerard de paardentractie wil verzorgen. Aanvankelijk is de uitvalsbasis voor de rouwstoet van de NV Rouwstallen de voormalige stalhouderij Meijer in de Warmoezenierstraat, maar die blijkt te klein. Een overname van Eversen in de Tasmanstraat volgt, waar Gerard de leiding krijgt. Dat is een grote stal, zo vertelt het Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage bij de opening in september 1894: “Door den heer W.K.H. Eversen, stalhouder alhier, wordt morgen een geheel nieuwe zaak geopend in ’t midden van het in den laatsten tijd zoo aanzienlijk uitgebreide Laan van Meerdervoort- en Zeeheldenkwartier. Onze stadgenoot heeft namelijk een zijner beide zaken uit de Westerbaenstraat – zijn stalhouderij in de De Riemerstraat blijft bestaan – verplaatst naar de Tasmanstraat 142—148, waar hij morgen (16 sept) de nieuwe stalhouderij zal openen. Onder de deskundige leiding van de firma Jac. Vos en Zn. zijn daar een tweetal benedenwoningen verbouwd en ingericht tot een zeer ruim koetshuis met stal, hooizolder, erf en verder toebehooren. Door ook een deel van het aan de Van Diemenstraat grenzende terrein aan de zaak te trekken, beschikt de heer Eversen over een zeer groote ruimte, die door een flinken en doelmatig ingerichten lantaarn over dag helder verlicht wordt.” Een andere krant, Het Vaderland, schat het oppervlak van de nieuwe stallen op ongeveer 750 vierkante meter en vertelt dat Eversen – die in 1912 zal overlijden – vooral maandequipages levert. Van dat laatste zal in 1921 bij de overname door de NV Rouwstallen geen sprake meer zijn.
Katholiek in de ochtend
In 1926 volgen de zonen Dirk en Jan hun vader op aan de Loosduinseweg, maar daar is duidelijk een grens aan de groeimogelijkheden. Dirk en Jan zijn ambitieus en nemen in 1929 stalhouderij Hooijmans aan de Gortmolen 26 over. Hooijmans had al eerder geprobeerd om over te stappen op automobielen en bood in 1913 zijn twaalf paarden te koop aan, waaronder een span blauwschimmels en een span roodschimmels, naast zeven coupés, zes landauers, vijf victoria’s en vier landaulets. Maar de overstap gaat niet naar wens, want door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en de schaarste die er is blijft Hooijmans noodgedwongen doorwerken met rijtuigen. In 1917 is Hooijmans zo ver afgezakt dat hij iemand zoekt om met paard en wagen schillen op te gaan halen. Met de overname van Hooijmans haalt Van der Lans aapjeskoetsiers in huis, die rondrijden voor taxiritjes en daar nog een tijdje mee doorgaan, maar uiteindelijk het veld moeten ruimen door een te sterke concurrentie van de auto, maar veel belangrijker is het katholieke begrafenisvervoer dat Hooijmans in de stad verzorgt. Marktaandeel in het rouwwezen dus. Bovendien vinden katholieke begrafenissen altijd vroeg in de morgen plaats, hetgeen, zo gaat het verhaal, samenhangt met het feit dat de pastoor nuchter moet zijn voor het opdragen van de mis. Het past goed in het al bestaande rittenschema van de stalhouderij, want het werk van de overwegend protestantse NV Rouwstallen gebeurt meestal ’s middags.
Uit Honselerdijk
Na het aanschuiven van Gerard vormen de drie broers in 1929 gezamenlijk de firma Gebroeders van der Lans, waarbij ieder zijn eigen vestiging heeft: Dirk aan de Loosduinseweg, Gerard aan de Tasmanstraat en Jan op ‘Huize Onrust’, zoals de familie de stal aan de Gortmolen al snel noemt. Deze stalhouderij achter de fabriek van Lensvelt Nicola dankt zijn bijnaam aan de nogal vreemde gasten als kamelen en andere circusdieren die er soms een tijdelijk onderkomen vinden.
Het samenwerken biedt voordelen. Zo pakken de gebroeders de ruwvoerwinning voor de paarden anders aan dan met ‘een mannetje’, zoals Hooijmans die er dagelijks iemand met de zeis op uit liet trekken om gras te maaien. Het hooi komt van percelen in eigendom aan de Lelyweg en uit Honselerdijk, al gaat dat een keer in rook op: “Tengevolge van hooibroei is maandagmiddag een felle brand uitgebroken op het boerenerf, gelegen aan den Broekweg te Honselersdijk en waarvan de stalhouderij Gebr. v.d. Lans te Den Haag eigenaresse is. Aangewakkerd door den wind, greep het vuur snel om zich heen, zoodat binnen korten tijd niet alleen de grote hooitas met ongeveer 10.000 kilo hooi, doch ook de aangrenzende wagenschuur met hooizolder in lichter laaie stond. Alles brandde totaal af.” (Bredasche Courant 2-8-1932). Het belangrijkste deel van de hooiopslag –een paard dat werk verzet eet gemakkelijk tien kilo per dag – ligt gelukkig op zolder aan de Loosduinseweg.
NV Rouwstallen
Dat hun stalhouderij in de crisisjaren nog bestaat mag gerust een wonder heten. En al helemaal in deze omvang. Terwijl overal in het land stalhouderijen ermee ophouden en overstappen op auto’s, floreert het paardenbedrijf bij Van der Lans. De belangrijkste reden dat hij vakgenoten in Den Haag kan overnemen is zijn positie in de uitvaartwereld. Een artikel in Het Vaderland (24-5-1933) legt haarfijn uit hoe dat komt: “Een goede dertien jaar geleden dreigde het spaak te lopen in het begrafenisbedrijf. De stalhouders konden de concurrentie van de auto hoe langer hoe minder weerstaan. Het paard verdween. De auto kwam. D.w.z. in het gewone verkeer. Maar bij begrafenissen bleven paarden vaak gewenscht, soms werden ze zelfs geëischt. Thans zijn een aantal begrafenisondernemers bij elkaar gekomen om de toestand te bespreken. Het gevolg was de oprichting van de N.V. Maatschappij tot exploitatie van Rouwstallen, waarvan gisteren het 12,5-jarig bestaan is gevierd. Aanvankelijk is men natuurlijk klein begonnen. Maar langzamerhand is het bedrijf uitgegroeid en thans heeft de Maatschappij in exploitatie 19 lijk- en kinderkoetsen, ruim 40 volgrijtuigen en een bloemenwagen. Normaal zijn 86 paarden disponibel. (…) Ongeveer 150 begrafenisondernemers uit den Haag en omstreken zijn bij de vennootschap aangesloten. Zij betrekken al hun materieel uit haar stallen en garages die o.a. gevestigd zijn Tasmanstraat 142-148 en van Diemenstraat 161-173, Gortmolen, enz. Ter gelegenheid van het jubileum hebben wij alles bezichtigd. Eén indruk overheerscht: dit is een oerdegelijk geleid bedrijf. Alles ziet er prima uit. De paarden, meest Gelderlanders, uitgezochte spannen, zien er best uit. Onder de tuigen zijn er, die nog gesierd zijn met graven- en baronnenkroontjes. De koetsen zijn ook degelijk onderhouden en de auto’s, per klasse conform, zijn eveneens eerste klas. Het laat zich denken, dat de exploitatie van zulke stallen en garages niet vergeleken kan worden met een taxibedrijf. De onkosten zijn groter en de exploitatiemogelijkheid is gelimiteerd. Toch komt er concurrentie opzetten, die materieel betrekt uit andere plaatsen. Maar de N.V. Rouwstallen blijft voor het decorum waken en vertrouwt dat ook in haar eigenaardig bedrijf kwaliteit het langst stand zal houden. Intusschen hebben de gunstige resultaten van de afgeloopen 12,5 jaar aanleiding gegeven tot eenige interne feestelijkheid. Het bestuur der N.V, onder voorzitterschap van den heer Scheps, heeft gisteren ontvangdag gehouden. De aandeelhouders, de bedrijfsleiders, de gebroeders v.d. Lans, en het gezamenlijk personeel, de Oude Haagsche en de Onderlinge Rouwstallen te Rotterdam hadden mooie geschenken en bloemstukken gezonden. Inderdaad mag het bestuur trots zijn op haar organisatie, die mede dankzij den deskundigen steun van de gebr. v.d. Lans en de dagelijksche leiding van den heer Montfoort, welvaart.”
Klassenverschil
In de eerste helft van de vorige eeuw kent het begrafeniswezen nog een stelsel van eerste tot vijfde klas. Letterlijk een klassenverschil. Dit komt tot uiting in de kist, het aantal bedienaren, dragers en dergelijke, en de aankleding van de aanspanning. Voor de eerste klas krijgen de paarden pluimen op het hoofd, dragen de paarden een volledige bedekking met kleden, branden de vier omfloerste lantaarns op de lijkkoets en draagt de koetsier een pelerine over zijn schouders en een steek op zijn hoofd. Naarmate de klasse afneemt, zijn de paarden bloter, is de koets eenvoudiger en eindigt de koetsier met slechts een povere hoge hoed. Een eersteklasbegrafenis geschiedt met een zogenaamde zijlader, de grootste en rijkst versierde lijkkoets, waarbij de kist er aan de zijkant in gaat. Tweedeklas gaat met een achterlader. Het eenvoudigst is een kinderlijkkoets, waarbij het kistje onder de bok van de koetsier wordt geschoven en de rouwende ouders in het rijtuig plaatsnemen. Verschillen die los staan van de klasse zijn een kruis op het dak van de lijkwagen voor een katholieke begrafenis en een symbolische urn voor een protestantse, terwijl een joodse begrafenis om een koets ‘op ijzer beslag’ vraagt in plaats van rubber om de wielen. Van der Lans brengt het aantal klassen terug tot drie en berekent vaste tarieven die in haar branche meteen de markt bepalen.
Op concours hippique
Op het hoogtepunt in de jaren dertig telt Van der Lans honderd Groninger en Gelderse paarden, voornamelijk zwarte met zo min mogelijk aftekeningen en een paar schimmels voor de trouwcoupé. De paarden zijn voornamelijk geleverd door handelaar Dijk in Zwolle voor bedragen tussen de ƒ 125,- tot ƒ 150,-. Dertig jaar eerder kostte een vergelijkbaar luxepaard van vier, vijf jaar oud nog zo’n zeven- tot achthonderd gulden. De stal schittert er mee op het concours hippique van ’s-Gravenhage, waar de fraaiste equipages in de ring verschijnen en de handelaren uit het hele land hun beste paarden laten zien: in 1933 met een vierspan zwarte en een vierspan schimmels. Op een stukje zwart-witfilm is te zien hoe de stalhouderij in 1938 een demonstratie geeft met vijf, zwarte vierspannen, voor twee coaches, een landauer, een victoria en een vierwielige dog-cart. Gerard van der Lans rijdt, met naast hem zijn echtgenote, het enige vierspan langstaarten voor de dog-cart. De paarden van de andere vierspannen zijn gecoupeerd. Mevrouw van der Lans-Feijlbrief ontvangt een zilveren broodbak als hulde voor dit optreden, waarvoor het publiek na afloop een staande ovatie geeft. In 1939 verschijnt Van der Lans op het concours met drie klavertjes-drie. De broers proberen wel om met enkel- en tweespannen mee te draaien in de officiële tuigpaardrubrieken, maar daarbij leggen hun paarden het af tegen die van andere Hagenaars, vleesvervoerder Piet van der Touw en stalhouder Theo Köhler, die investeren in betere paarden voor de landelijke concoursen en ze daarvoor meer doelgericht trainen. Van der Lans heeft echter geen paarden nodig met heftige bewegingen, wel brave dieren die stapvoets voor de lijkwagen lopen.
Terug naar twee adressen
“Bezat den Haag voor ongeveer 25 jaar geleden een 40 stalhouderijen, en waaronder grote, heden kan men eigenlijk nog slechts van twee overgeblevene spreken en dat zijn dan ook nog een paar dicht bevolkte, n.l. die van den heer Köhler en van den heer Van der Lans. Het werk voor deze stallen bestaat vrijwel geheel uit trouw- en rouwdienst. Successievelijk verdwenen ook bijna alle eigen equipages en de snorders, alsmede de grote handelsstal der firma v.d. Kuijlen”, maakt tijdschrift Ons Paard in oktober 1931 de balans op.
Ook in de jaren dertig reorganiseren de broers Van der Lans hun bedrijf door de Gortmolen af te stoten en de schuren en een loods aan de Noordwal 136-137, waar Gerard een privéopslag had, te verbouwen tot koetshuizen, meerdere stallen en een garage met bovenwoning aan de straatkant. Ook het gerij van de Tasmanstraat verhuist naar deze nieuwe stalhouderij, die als verzameling gebouwtjes een wat schilderachtig geheel vormt. Van der Lans heeft nu nog twee adressen: Loosduinseweg en Noordwal.
In 1936 vindt de laatste overname plaats, van Theo Köhler aan de De Ruyterstraat. Köhler had weliswaar een jaar eerder zijn dertig rijtuigen en evenveel paarden, waaronder twee ‘witgeborenen’ publiekelijk verkocht om over te gaan op auto’s, maar Van der Lans haalt met hem vooral de laatste twee belangrijke klanten binnen: Innemée en Herst, uitvaartbedrijven die zich naast de NV Rouwstallen wisten te handhaven en over een eigen rijtuigpark van allure beschikken. Herst had een nieuwe lijkwagen en drie nieuwe volgers laten maken bij rijtuigfabrikant Van Beurden, die Van der Lans aan eigen koetshuis kan toevoegen.
De laatste freules
Aanvankelijk gaan de gewone ritjes, naast het begraven en na de aanschaf van auto’s, nog gewoon door. Van der Lans haalt Josephine Baker met een rijtuig af van station Holland Spoor voor haar bezoek aan Den Haag. En voor het honderdjarig bestaan van stoffenmagazijn Schröder rijdt een reclamewagen door de stad. Het fenomeen ‘maandequipage’ of ‘maandpaard’ is uit de tijd geraakt, want de rijkere clientèle rijdt inmiddels auto, al dan niet met chauffeur. Toch zijn er nog enkele, meest stokoude klanten die van dergelijke moderniteiten niets van doen willen hebben, zoals de barones Six aan de Bankastraat, die regelmatig een rijtuig bestelt voor een visite in de stad. In een victoria of coupé, net naar gelang het weer, wil zij dan winkelen bij Krul of andere zaken aan het Noordeinde. Ook de freule Creutz, wonend op de Vijverberg boven de lunchroom van Lensvelt Nicola, belt regelmatig om zo boodschappen te doen op het Noordeinde. Het rijtuig blijft keurig voor de winkel wachten tot de barones of freule weer terug is. Dat alles voor ƒ 2,50 per uur en een kwartje fooi. Sommige dames komen tijdens de rit niet eens het rijtuig uit. De koetsier moet dan, bijvoorbeeld aangekomen bij de slager, met de zweep tegen de winkelruit tikken; vervolgens komt de winkelier naar buiten, neemt de bestelling op en keert even later terug met de bestelling, al is het maar voor een half ons rookvlees. Het rijden van visites sterft met die laatste klanten uit.
Kroonjuwelen
Hoezeer Van der Lans ook verzekerd is van begrafeniswerk, ook hier gaat de crisis niet ongemerkt voorbij. Een koetsier moet het stellen met het karige loon van negen à tien gulden in de week; meer zit er eenvoudigweg niet in. Met wat oudere koetsiers op de bok is de kans groot dat ze bij nacht en ontij naar de fles grijpen. En ook Van der Lans maakt het mee dat een vrouw met kleine kinderen op de stoep staat, omdat haar man het weekgeld in de kroeg heeft verzopen. De stalhouder spreekt af dat zij voortaan zaterdags om 18.00 uur het geld kan ophalen en dat hij de koetsier die middag een borrel schenkt en vervolgens met lege handen wegstuurt.
Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog krijgt Van der Lans koninklijke opdrachten. Voor het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard in 1937 hebben de koninklijke stallen onvoldoende paarden voor de stoet die van het Noordeinde naar de Sint Jacobskerk trekt. Van der Lans schiet te hulp. En wanneer de Duitse bezetters in 1940 op de stoep staan, brengt Van der Lans de kroonjuwelen in een janplezier ongemerkt over van Huis ten Bosch naar Paleis Noordeinde, waarna ze meegaan naar Engeland. Dat Van der Lans het koninklijk huis zo diensten bewijst, helpt de firma aan buitenkansjes, zoals bijvoorbeeld een waardevol rijtuig. Daarvan getuigt een berichtje in Veritas, ‘katholiek 14-daagsch blad voor Maastricht’, op 25 september 1944: “Het kan raar gaan. Ook met verhalen, die een ongeloofelijken schijn van werkelijkheid kunnen hebben. Men weet nog het verhaal over het rijtuig van H M. de Koningin-Moeder. Welnu, dit rijtuig is met toestemming van de Nederlandsche en Amerikaansche autoriteiten aan den rechtmatigen eigenaar teruggegeven. Er is na onderzoek komen vast te staan dat het reeds in 1936 in bezit was gekomen (op volkomen normale en gebruikelijke manier) van de stalhouderij van der Lans in Den Haag, die het in 1942 weer volkomen normaal verkocht aan den tegenwoordigen Maastrichtschen eigenaar, die nu weer in ’t bezit van zijn eigendom gesteld is.” Het kan gaan om een calèche die na de oorlog niet meer voorkomt in de inventarislijsten van het staldepartement.
De oorlog slaat een gat in het paardenbestand, niet alleen door de Duitsers, want al bij de mobilisatie in 1939 vordert het eigen leger een zestigtal paarden. De leegte in de stallen maakt het werk lastig; alleen te jonge en slecht gevoede paarden blijven over voor het werk. Een lijkkoets moet het daarom in 1945 zonder volgers doen. De oorlog geeft ook onverwachte voldoening door onderduikers in een lijkwagen of gestoken in de kleren van ‘doodbidders’ naast de lijkwagen naar een veilige plaats te kunnen brengen. Werk is er overigens genoeg voor de stalhouderij, als gevolg van de rantsoenering van benzine, waardoor bijvoorbeeld de socialistische coöperatie De Volharding geen begrafenissen kan doen en – uiteraard – aanklopt bij Van der Lans. “Op de gulden staat God zij met ons, en daar grijpen we allemaal naar”, zegt een van de gebroeders als ze de socialisten verwelkomen als klant.
Voor Wilhelmina
In de jaren zestig is Van der Lans met 26 paarden aan de Noordwal de laatste stalhouderij in de stad. Jan zwaait de scepter over de dieren, alhoewel uitgerekend hij als eerste in de familie ooit een auto aanschafte. De paarden komen nu van Piet van der Touw, de slager die uit de slachtpaarden de beste uitzoekt om te proberen – zonder ijzers. Bevalt het paard, dan mag het blijven en komt de hoefsmid om het vierkant te beslaan. De klussen zijn nog sporadisch, zoals het inhalen van een burgemeester, Sinterklaas, een bloemenkoningin of de hockeyclub die kampioen wordt, of ter gelegenheid van de opening van de huishoudbeurs.
Een bijzondere taak is de begrafenis van prinses Wilhelmina: “Mijnheer, lk kan er niet van slapen: als er een paard een verkeerde stap doet heb ik het gedaan”, zegt, meer trots dan verontrust, de 66-jarige Jan van der Lans tegen de verslaggever van De Tijd – De Maasbode (4-12-1962). Zijn paarden zullen de koninklijke lijkkoets trekken. “Al wordt er niet veel meer met paarden begraven, mijn dieren zijn die lange dekens toch wel gewend. Men wil het risico niet lopen dat de paarden van de koninklijke stallen schichtig zullen zijn.” Een dag voordien is er met de paarden van Van der Lans geoefend op de binnenplaats van de koninklijke stallen, terwijl ze als achtspan liepen, de dag van het gesprek zal men ermee op straat komen. “Iedereen van het stalpersoneel stond te kijken, toen ze voor het eerst aantrokken. Ze liepen als kinderen achter elkaar. Schatten waren het. Ze zijn allemaal in de kost bij de koninklijke stallen en elke dag krijgen ze een halve emmer roggebrood extra. De sterksten van de acht – Harry en Hendon – gaan achterin, daarvoor Huzaar en Piet, Roland en Dartel en Jantje en Blacky. Prachtige, echte Hollandse tuigpaarden zijn het. Ze zullen het goed doen.” ‘Ome Jan’ van der Lans vindt de stalhouderij een prachtig vak en zit nog elke dag op de bok, alleen als palfrenier, want zijn gezichtsvermogen neemt af. “Hoewel ik bijna blind ben, weet ik op de markt precies wat ik voor mij heb. Ik hoef de paarden alleen maar even te knijpen.” De begrafenis van Wilhelmina gooit het werk niet in de war, alleen een paartje dat die zaterdag in de witte auto zou trouwen gaat nu met de zwarte wagen. “Wit is rouw op die dag, zeggen zij. Om vijf uur ’s morgens ben ik bij de paarden. En op alles heb ik gerekend. Wanneer het glad is zetten we de paarden zo op stiften.”
Jongedames op de bok
Naast ‘Ome Jan’ zijn de zonen van Dirk en Gerard als derde generatie in het bedrijf gekomen. De twee neven heten beiden Jan (J.G. en J.Th.). Zij maken de laatste opheffingen van stalhouderijen door het land mee. Zo kopen ze in 1970 de schimmels bij de verkoping van Huckriede in Enschede. In het koetshuis groeit door de jaren een bijzondere collectie rijtuigen, waarvan door overnames de herkomst vaak niet meer valt te achterhalen. Een uitzondering is een calèche van de jonkheren Van Loon die onder andere te herkennen blijft aan het familiewapentje op de kruislingse riemen aan de achterzijde.
Een probleem waar die laatste stalhouderijen mee kampen is gebrek aan geschikte koetsiers. Het vak sterft letterlijk en figuurlijk uit. In de tuigenkamer aan de Noordwal zijn in 1975 twee jonge meiden aan het poetsen, Nel de Bruijn en Lydia de Wild. De twintigjarige Nel werkt dan al drie en een half jaar bij Van der Lans en draait er haar hand niet voor om om als koetsier een trouwritje te doen naar Maassluis, Scheveningen en Voorburg, Leidschendam of Delft. De zeventienjarige Lydia is sinds een jaar in vaste dienst voor het verzorgen van de resterende veertien paarden. Jan (J.G.) over hoe hij aan zijn jeugdige personeel komt: “Dat is nu eigenlijk helemaal vanzelf gegaan. Ze kwamen uit zichzelf. In hun vrije tijd. Eerst paarden kijken, dan helpen. Het zijn meisjes die stapelgek zijn met paarden. In het begin zeiden er wel mensen tegen me: zou je dat wel doen, twee van die jonge dingen? Maar toen ik zag met hoeveel plezier die twee met de dieren omgingen, hoe ze van paarden houden, toen dacht ik: gewoon verder gaan. En dan nog eens iets. Het zijn jonge mensen die trouwen. Wel, dan is het ook leuk als er jonge mensen op de bok zitten.”
In 1979 wordt de stalhouderij aan de Noordwal ontruimd voor de nieuwbouw van woningen. Een van de laatste klussen die het nieuws haalt zijn de vier rijtuigen voor het huwelijk van kolonel Hans van den Hout, de stalmeester van Hare Majesteit, en Helena Antoinette de Leij. In de jaren negentig eindigt ook de stalhouderij aan de Loosduinseweg.
Laatste Jan
Het paardenboek gaat pas echt dicht na het overlijden van de laatste Jan van der Lans (1927-2017). Voor hem waren paarden meer dan een bron van inkomsten. Hij zat regelmatig zelf op de bok en was een veelgevraagd jurylid bij menwedstrijden en tochten van rijtuigliefhebbers, omwille van zijn kennis en misschien wel vooral zijn talent om makkelijk contact te leggen, zijn positieve kijk op het leven en zijn vermogen om complexe zaken in één pakkende zin samen te vatten. Toen een nieuwsgierige neef bijvoorbeeld vroeg waarom Jan, die wel vele vriendinnen had, niet was getrouwd, sprak hij: “Niet alle soldaten sneuvelen”, waarmee voor hem de kous af was. Jan woonde lang met zijn moeder en zijn zus samen. Later kreeg hij een lieve vaste vriendin. In 1995 gaf hij het stokje van het autobedrijf dat zich parallel aan de stalhouderij ontwikkelde door aan de vierde generatie. Maar hij bleef tot kort voor zijn overlijden dagelijks op de Treilerweg in Scheveningen, waar de garage Van der Lans & Busscher is gevestigd, verschijnen. Toen de rooms-katholieke Jan in het ziekenhuis belandde, verzamelde de familie zich rond zijn bed. Sterven zonder laatste sacrament bleek voor hem niet mogelijk. Zijn indrukwekkende, laatste stoet van zeven koetsen en een volgauto deed menige automobilist even stilstaan. (Algemeen Dagblad 23-1-2017).
Tekst drs. J.J. (Koos) Havelaar voor ‘100 jaar firma Van der Lans 1897-1997’ en Mario Broekhuis; beeld Gemeentearchief Den Haag, familie Van der Lans.
Links voor de rouwkoets ‘Hansen 1’ van be-
grafenisonderneming Hansen aan de
Denneweg. Daarachter de kinderkoets met
vier engelkopjes, waarbij het kistje onder de
bok past en de ouders achterin plaatsnemen.
De koetsier naast het rijtuig is Henk van
Maurik. Links achterin ‘rouwkoets Meyer 2’
voor 2e klas uitvaarten, en in eigendom van
verzekeringsmaatschappij De Oude Haagsche
deze koets had een engel achterop. De heer
metlichte j as naast dit rijtuig is de grond-
legger van de stalhouderij. Rechts voor
een Minerva rouwauto van omstreeks 1920,
van de NV Rouwstallen. De chauffeur is
Gerard de Wilde. Achter de rouwauto
staat een kistenwagen.
Dagblad van Zuidh. en ’s Gr. 1-4-1853.
Dagblad van Zuidh. en ’s Gr. 8-4-1858.
Loosduinseweg met geheel links nog een
randje van café De Vink, daarnaast de
poortwoning van de stalhouderij en rechts
de winkel die als showroom gaat dienen.
Het gezin met links naast de tafel oprichter
J.D. van der Lans, en achter hem staand de
drie oudste zoons Gerard, Dirk en Jan die
de zaak overnemen.
De vroegere stallen aan de Tasmanstraat,
opgericht door Eversen en overgenomen
door Gerard van der Lans voor de NV
Rouwstallen.
Hooi binnenhalen in de zomer van 1929, door
onder andere Gerard de Wilde (met pet), Tinus
Wiebe (met gilet) en Jan Barnhoorn (zonder
gereedschap). Oom Harry Siero (met de witte
hoed) is op bezoek vanuit Indonesië en Gerard
van der Lans zorgt voor een passende ontvangst.
Hij heeft ter gelegenheid zijn hoed opgezet.
Zondagmorgen in de jaren ’30. Ome Jan
sr. en Toon Pronk voor het plezier met zes.
Eersteklas lijkwagen, een zijlader, van
Innemée aan de Hooikade. Met het rijden
van de lijkwagens voor deze firma is het
monopolie van Van der Lans compleet.
Kistenwagen voor het informele vervoer van de
overledene van het sterfhuis naar zijn of haar
eigen woning om daar te worden opgebaard.
Trouwcoupé nog vóór de modetrend van de
jaren zestig om trouwcoupeetjes wit te
schilderen. Op het voorplein van de Teresia
van Avilakerk aan het Westeinde.
Begrafenis van prinses Wilhelmina in 1962
met acht zwarte paarden van Van der Lans.
Glaslandauer wassen na afloop van de klus.
Nel de Bruijn (links) en Lydia de Wild poetsen
de tuigen (Algemeen Dagblad, 9-1-1975).
De laatsten in de stalhouderij Van der Lans:
J.Th. en J.G., beiden Jan, in hun onafscheide-
lijke stofjassen, aan de Loosduinseweg.