Als koning Willem III op weg van Soestdijk naar Het Loo verse paarden nodig heeft, houdt hij in Amersfoort halt bij De Vergulde Zwaan, de uitspanning van Aalbertus Schimmel. Schimmel heeft ook een diligence, die als ‘oude gele wagen’ in 1896 een laatste ererondje maakt. Van alle stalhouders die Amersfoort heeft gehad, springen er een paar uit door hun bijzondere verhaal. Zo moet de schande voor Gijs Verschuur groot zijn geweest, wanneer de landelijke kranten in 1943 over zijn boete van ƒ 5.000,- schrijven, wegens het uitbuiten van Nederlandse krijgsgevangenen.

Aalbertus Schimmel (1811-1892) komt in 1849 als kastelein uit Leusden om Het Witte Paard, een etablissement net buiten de Kamperpoort in Amersfoort, uit te gaan baten. Reizigers slapen er, huren er een rijtuig of wisselen hier van paarden. Wanneer Aalbertus dit logement tien jaar later weer in de verkoop doet, zijn er zestig paardenstallen. Hij heeft dan al een betere zaak overgenomen, namelijk De Vergulde Zwaan, waar de diligence van Harderwijk naar Utrecht dagelijks halt houdt voor het wisselen van paarden en passagiers. De Vergulde Zwaan is een historische plaats: in 1614 werd ene Laurens, woonachtig in ‘de Gulden Swane’, gedoopt en in 1703 vergaderden er de patriotten.
Halverwege de negentiende eeuw is het niet alleen de diligence-onderneming Concordia die dit hotel aandoet voor een korte pauze, dat doet ook de hofhouding. Wanneer in 1861 koning Willem III van Het Loo naar Soestdijk reist om er de ’45-jarige aanwezigheid’ van de koningin-moeder Anna Paulowna te vieren, wisselen de twee hofkoetsen zowel op de heen- als de terugreis bij De Vergulde Zwaan van paarden. Een jaar later stopt de koning er opnieuw voor verse paarden als hij op weg is naar het ‘geboortefeest’ oftewel de verjaardag van zijn broer prins Hendrik. Net als bij Het Witte Paard moet ook bij de Zwaan een behoorlijke stalling zijn, aangezien de diligencediensten naar Amsterdam (van de firma ‘Concordia’) en naar Maarsbergen (aanvankelijk Cornelissen) er gebruik van maken voor paarden, naast de dieren die Schimmel zelf nodig heeft.
De minister van Binnenlandsche Zaken verleent hem op 7 juli 1863 vergunning ‘voor eene wagendienst tot vervoer van reizigers en goederen tusschen Amersfoort en Barneveld, in verband met de spoorwegdienst naar Utrecht’. En hij krijgt er een ‘concessie’ bij in 1866. Vanuit Amsterdam konden reizigers wel op één dag heen en weer reizen per diligence, maar niet omgekeerd. “Voor zulk een dagelijkschen dienst waren er – naar ’t schijnt – geen reizigers genoeg, maar wel voor een paar maal per week. Daarom had logementhouder Schimmel aan de Varkensmarkt (De Zwaan) te Amersfoort elken maandag en woensdag een dienst op Amsterdam geopend. Die wagen werd om zijn vele ruiten ‘glazenwagen’ genoemd. (…) Een enkele reis van Baarn naar Amsterdam kostte een daalder.” (Eembode 10-1-1930.)

Slaapmutsentrein
Schimmel laat zijn diligence naar Amsterdam rijden tot de rechtstreekse spoorlijn in 1874. Hij probeert het in eerste instantie op te nemen tegen de indirecte verbinding die er iets eerder lag. nog wel op te nemen tegen de: “Te beginnen met 1 november (winterdienst) kan men uit Amersfoort niet vroeger dan te 9 uren (1ste trein) naar Utrecht vertrekken om te Rotterdam, ’s Hage en Amsterdam aan te komen voor koffij-klok! Wakkere kooplieden en andere tijdwinstige reizigers zullen dan zeker liever met de diligence van den heer A. Schimmel op Maarsbergen vroegtijdig vertrekken dan met vermelden slaapmutsentrein!”, zo valt op 25 oktober 1872 in de Amersfoortsche Courant te lezen. Maar de reis blijkt te omslachtig en uiteindelijk wint de sissende en rokende concurrentie naar Amsterdam.
Een langer leven is de diligenceroute over Leusden en Woudenberg naar Maarsbergen beschoren, met name voor het vervoer van post en pakketjes. Aalbertus nam deze dienst al voor zijn rekening in 1872, waarbij het tijdschema aansluit op dat van de treinen. De diligence naar Maarsbergen loopt tot 1886.
Daarna haalt Schimmel zijn ‘oude gele’ wagen nog één dag uit het koetshuis tevoorschijn, voor een optocht ter gelegenheid van koningin Wilhelmina’s zestiende verjaardag, die ze op 31 augustus 1896 viert op Soestdijk. “Gelukkig had de heer Schimmel zijn oude diligence nog ongerept bewaard, het voertuig werd wat opgekalefaterd en reed toen naar Baarn om in den feeststoet mee te doen. Het was zelfs gelukt den ouden postiljon op te sporen, die dan ook met zijn hoorn op den bok zat. Als passagiers mochten meerijden… acht oude vrouwtjes uit Baarn, die dezen dag een gratis rit door Baarn hadden, ja zelfs de jarige Koningin zouden zien, daar de stoet langs het bordes van het paleis mocht trekken. Dat was een vroolijk vrachtje, die oudjes in dat oudje van een diligence. Natuurlijk had de ‘glazenwagen’ veel bekijks; de ouderen in Baarn zagen een goeden bekende terug en de jongeren waren één en al verbazing dat die gele, glazen kast vroeger als ‘spoortrein’ voor Baarn dienst had gedaan. Toen het oude vehikel op het gewichtige oogenblik langs het koninklijke bordes reed liet de oude postiljon een extra saluut uit zijn ouden hoorn weeklinken en onder het gewuif der oudjes, die op deze wijze hun jonge, jarige Koningin wilden huldigen, moesten moeder en dochter hartelijk om dit aantrekkelijk feestnummer lachen en wuifden zij van het bordes af even hartelijk een dankbetuiging aan de passagiers der oude diligence terug.”

Langs ’t paleis
“Oude glazenwagen! Gij die op uw langen tochten van Amersfoort door het Gooi naar Amsterdam zoo vaak langs, maar nooit door de hekken van Soestdijk waart gereden, zeker had gij nimmer gedroomd, dat gij nog eens uit uw rustige ruste gewekt zoudt worden om langs ’t paleis zelf te mogen rijden. Het was voor u ook: Napels zien en dan sterven. Immers, lang zult gij het na dien glorieuzen dag niet meer gemaakt hebben, want het zou mij niets verwonderen, als een ondankbaar nageslacht u als nutteloos spoedig ten vure heeft gedoemd!”, schrijft ene T. Pluim als lid van de feestcommissie uit 1896 jaren later in de Eembode (10-1-1930).
De diligence is niet het enige voertuig dat in het koetshuis van het logement staat. “Bij aankomst van den trein staat aan het station eene vigilante gereed, waarin de reizigers voor het logement De Vergulde Zwaan te Amersfoort bestemd, met hunne goederen kosteloos vervoerd worden” (adresboek Amersfoort 1871). Toeristen krijgen toertochtjes aangeboden en ook wie niet in het hotel overnacht kan tegen betaling vervoer krijgen.
Na het overlijden van Aalbertus vindt in 1893 een boedelscheiding plaats. Notaris Vos verkoopt op woensdag 11 januari in De Vergulde Zwaan in het openbaar à contant een onbekend aantal paarden, veertig rijtuigen, negentig ton hooi, koeien en varkens. Daags tevoren te bezichtigen.

Paardenarts
Met elf kinderen, weliswaar niet allemaal meer in leven, valt er genoeg te verdelen. Oudste zoon is Willem Cornelis Schimmel (1846-1914), die voor veearts studeert. Hij werkt van 1870-1877 als paardenarts aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda en treedt daarna in dienst als leraar aan de Rijks Veeartsenijschool in Utrecht, met als hoogtepunt van zijn carrière in 1910 de aanstelling als directeur van diezelfde opleiding. Zijn bekendste werk is de Handleiding tot de Paardenkennis voor de cadetten der Cavalerie en Artillerie uit 1914/1915, een dik naslagwerk in twee delen dat tot het einde van de paarden in het Nederlandse leger in gebruik is gebleven.
De andere kinderen van Aalbertus zijn vooral bezig met het hotelwezen en in de stalhouderij. Zo verhuist Dirk (1848-1907) na de boedelscheiding in 1893 van Hotel Muller naar de Westsingel ‘naast zijn koetshuizen’. Hij is een van de eersten in Amersfoort die een rouwstoet op de weg brengt. “In ons land is het al meer en meer gebruikelijk geworden om het stoffelijk overschot van overledenen in voor de plegtigheid geëigende koetsen naar den doodenakker ter laatste rustplaats te vervoeren. Dit in herinnering brengende, zullen welwillende lezers het gewis niet misluiden, dat dit onderwerp thans wordt aangeroerd om, in verband daarmede, met een kort woord te vermelden, dat voor het teraardebestellen van overledene door den heer Schimmel, in zijne stalhouderij aan het Singel te Amersfoort, eene lijkkoets is beschikbaar gesteld, die aan alle vereischten van doelmatige inrigting, vooral tot het spoedig en goed inschuiven der kist, gepast aanzigt en geschikte rouwdrapering vereenigt, terwijl ook wat verder daarbij behoort aan overeenstemming met de begrafenisplegtigheid niets te wenschen overlaat. Reeds is deze doelmatige lijkkoets bij een tweetal begrafenissen gebruikt en voldeed zij volkomen”, aldus de Amersfoortse Courant op 9 november 1883. In dezelfde krant adverteert Dirk Schimmel dat hij een week later ook een lijkkoets voor het begraven van kinderen gereed zal hebben. Dirk zal echter vooral het hotelwerk van zijn vader voort gaan zetten in De Gulden Zwaan. Ook broer Gerrit (1853-1899) houdt zich aanvankelijk bezig met de stalhouderij, in dit geval van Hotel De Roskam in Nijkerk, met een stalling voor veertig paarden en een koetshuis voor negen rijtuigen, en gaat in 1893 verder met Dirk als uitbater van De Gulden Zwaan.

Van der Zwaan
Van alle kinderen houdt Cornelis Schimmel (1850-1913) als enige zijn aandacht bij de stalhouderij, gevestigd naast De Gulden Zwaan, ook als het hotel na Dirks overlijden in 1899 andere handen overgaat. In 1897 laat Cornelis na een onderhandse aanbesteding deze stalhouderij een beetje uitbreiden, door aannemer J.W. Boks onder beheer van architect Herm. Kroes, voor ƒ 1.655,-. Zijn huwelijk met de acht jaar jongere Elisabeth Schuuring blijft kinderloos en bij gebrek aan opvolging gaat de stalhouderij in 1912 voort als P.A. v.d. Zwaan ‘voorheen C. Schimmel’, aan de Utrechtschestraat 28 te Amersfoort. De 29-jarige Petrus Adrianus van der Zwaan, zoon van een hotelier uit Nieuwer-Amstel, kan er echter geen financieel succes meer van maken. Hij gaat failliet. Een periode van algehele malaise breekt aan. In 1915 doet chauffeur Cornelis Theodorus Ruygrok een poging om de ‘van ouds bekende Stalhouderij C. Schimmel’ voort te zetten en de reputatie van weleer ‘te herstellen’. Van der Zwaan is dan nog niet uit beeld, maar gaat aan de Utrechtschestraat 7 verder. Om te investeren in de aanschaf van automobielen geeft Ruygrok aandelen uit van de NV Amersfoortsche Stalhouderij. Maar het is niet alleen de uitvinding van de auto die het stalhoudersbedrijf nekt, ook de economische crisis. In 1919 is de NV opgeheven en vindt een openbare verkoping plaats van de stalgebouwen, gevolgd door de inventaris: zes paarden, drie landauers, een coureuse, een veertienpersoons breack, een zespersoons breack, drie breacks, vier victoria’s, twee grote en een kleine lijkwagen met kleden, mantel, steek, kinderlijkwagen, vier coupés, vier vigilantes, wagonette, tapissière, zes platte wagens, twee camionwagens (model Van Gend & Loos), acht spantuigen, vier boerenwagens, drie stortkarren, negen koetsiersjassen en wat er verder in een stalhouderij nodig was. Ruygrok gaat hierna verder aan de Westsingel 7 met een sleperij-, meubeltransport- en taxibedrijf. Na opnieuw een faillissement in 1922 neemt Cornelis Floor het stokje over en sterft de stalhouderij langzaam weg.

Achter het station
Wannée had een stalhouderij aan de Vlasakkerweg 50 op een steenworp afstand van het station in Amersfoort. Een foto herinnert aan die tijd. Wat opvalt zijn een paar details, zoals het paardenhoofd boven de deur dat het opschrift ‘anno 1902’ voor een deel bedekt. De foto moet dus van na 1902 zijn. Het rijtuig is een chique landauer, de aanspanning ‘uit het boekje’. Wie nog beter kijkt ziet nog een bijzonder detail, namelijk dat de koetsier vier leidsels in zijn handen heeft; dit is het zogenaamde ‘remontesysteem’ om de paarden individueel te besturen. Het verklapt al een beetje dat de koetsier in kwestie zijn leerschool heeft doorlopen in het leger, waar dit systeem gebruikelijk is om jonge paarden (remonten) op te leiden.
Banketbakkerszoon Nicolaas Anthonie Wannée (1880-1962) heeft als hij in 1900 in dienst komt van het vierde regiment infanterie een ovaal gezicht, blauwe ogen, een grote neus, een ronde kin en rood haar. Met 1,745 meter heeft hij een normale lengte. Na acht jaar diensttijd, waarvan op het laatst als vrijwilliger bij de landweer, blijft hij in Amersfoort hangen en in 1911 neemt hij de stalhouderij over van Wennekendonk aan de Vlasakkerweg. Het gebouw is in 1902 als stalhouderij in vier maanden tijd gebouwd voor ƒ 8.800,- in opdracht van W. Vonk & E. van Kolfschoten. In 1904 is van dit duo alleen Vonk over en in 1908 heeft de 27-jarige Gerardus Johannus Wennekendonk het overgenomen. Tot 1911 dus.
Een jaar later trouwt Wannée met winkeliersdochter Maria Hulst. Ze krijgen één dochter, Henriëtte Amalia Wannée (1916-2000), en daarmee mist ook deze stalhouderij een opvolger. Wannée kiest geen gemakkelijke tijd om een dergelijk bedrijf te beginnen. In 1913 lijkt er sprake te zijn van een bundeling van krachten, wanneer Kleber & Van Wamelen en Wannée gezamenlijk hun clientèle op de hoogte stellen dat zij rijtuigen ‘op gummibanden’ hebben. In het adresboek van de stad staan vier stalhouders vermeld: Wannée, Van der Zwaan (vh Schimmel), Verschuur en Kleber & Van Wamelen (sinds 1903).

Paarden verzekerd
Aardig detail in de bedrijfsvoering in die dagen is dat Wannée zijn paarden heeft verzekerd bij de Onderlinge Maatschappij voor paarden en rundvee ‘Groningen’, waardoor hij een vast bedrag krijgt voor de aanschaf van een nieuw paard, wanneer er een uitvalt door ziekte of kreupelheid. Wanneer een dierenarts bijvoorbeeld kreupelheid constateert laat de verzekeringsagent het dier ophalen om naar de slager te brengen, voor de restwaarde, en betaalt hij de volgende dag het verzekerde bedrag uit. Wannée geeft er in de krant (Amersfoortsche Courant 29-4-1915) een aanbeveling voor.
De slechtere jaren van de Eerste Wereldoorlog probeert Wannée, zoals meer stalhouders doen, door te komen met de verkoop van kolen en antraciet.
“De bekende stalhouderij van Wannee aan den Vlasakkerweg gaat verdwijnen. De stalhouderij met paarden, rijtuigen en verdere inventaris is verkocht. Paardentractie gaat tot het verleden behooren”, klinkt het kort en krachtig in de Amsterdammer van 20 juli 1931. Het doek valt voor de op een na laatste stalhouderij van de stad, met de verkoop van acht paarden en 24 rijtuigen. Twintig jaar hield hij het vol.
De naam van Hendrik Bronke, afkomstig uit Zaandijk, verschijnt dan op de gevel en die is net als zijn voorganger in te huren voor trouwpartijen. Nog altijd kan dat met een deftige equipage. Rijpaarden zijn er te huur per uur, per dag of per maand. Bovendien doet de auto zijn intrede. En dat is te zien op de voorgevel, waar de woorden ‘luxe-’ en ‘auto’s’ netjes aan weerszijden van het paardenhoofd zijn geschilderd.
Het pand is in 1937 volledig verbouwd tot autogarage en bestaat inmiddels niet meer.

Achter de Kamp
Het succes voor de Verschuurs begint in 1884 als Hendrikus Elbersen, een stalhouder die reed voor het stadsbestuur, waterschappen en gestichten, zijn paarden en rijtuigen van de hand doet. Tijmen Verschuur (1815-1893) neemt die klanten over en kondigt aan ‘flink’ te hebben uitgebreid met een landauer, een calèche, een coupé, een nieuwe brik voor acht personen en een tentwagen, waardoor hij met zijn overige rijtuigen in staat is om “een ieder geheel naar hun keuze te voldoen, zullende steeds zorg dragen voor een prompte en nette bediening” (Amersfoortsche Courant 21-5). De stalhouderij zit achter de Kamp, bij de manege van het Regiment Rijdende Artillerie, en om de hoek bij de Beestenmarkt.
Uit het huwelijk met Barbara Gerse (Bartje) Tolboom in 1847 komen vier zonen voort. Gerardus (1850-1925), Zeger (1852-1877), Hendrikus (1860-1897) en Gijsbertus Verschuur (1863-1918). Zeger sterft al op zo’n jonge leeftijd dat hij geen noemenswaardige rol kan spelen als opvolger. De drie zonen die achterblijven na het overlijden van vader Tijmen werken vier jaar samen. Op 8 april 1897 opent Gijsbertus een eigen stalhouderij annex kruidenierszaak aan de Kampstraat 51. Twee dagen later, op 10 april, maken Hendrikus en Gerardus bekend dat ze als ‘Gebroeders Verschuur’ de ouderlijke stalhouderij aan de Achter de Kamp 66 ‘op denzelfden voet’ voortzetten en op 5 november overlijdt Hendrikus. In 1908 komt Gijsbertus in de problemen en ziet hij zich genoodzaakt om de inventaris van zijn bescheiden stalhouderij te verkopen: brikken voor zestien, tien en zes personen, vigilante, clarence, victoria, landauer, coupé, tentwagen voor negen personen, dogcart, kinderlijkvigilante, Utrechts wagentje, omnibusbreack en bijbehorende tuigen. Gijsbertus blijft aan de Kampstraat wonen, maar gaat vanuit ‘magazijnen’ bij zijn broer Achter de Kamp handelen in antraciet, steenkool en cokes.

Onsympathieke profiteurs
Wanneer de vier zonen van Tijmen zijn overleden is het de weduwe van Gerardus (Grietje Dijkman, 1868-1951) die in de jaren dertig adverteert met leuke rijmpjes. ‘Een equipage, goed, niet duur, vindt iedereen bij stal Verschuur’ of ‘Betrouwbaar en zeer mooi gerij? Naar stal Verschuur voor Uw partij!’. De stalhouderij is ‘speciaal ingericht voor het samenstellen van Uw bruidsstoet’ en uit die tijd dateert de foto van de bruidscoupé. Deftig zonder meer. Op foto’s is te zien hoe voorbeeldig de bruidscoupé komt voorgereden, met de koetsier en palfrenier in galalivrei: met nestels op de jas, goudgalon om de hoed, celluloid beenkappen om de laarzen; zelfs de knoopjes op de broek kloppen volgens de etiquette. Er zijn blauw lakense jassen voor de zomer en dikkere zandkleurige voor in de winter.
Twee zoons uit de derde generatie helpen mee in de zaak, waarvan Timotheus voor zichzelf begint aan de Kreupelstraat 6; de jongere Gijs blijft bij zijn moeder. Maar met de naderende oorlog gaat het bergafwaarts en in 1941 verschijnt in plaats van een rijmpje een wanhoopskreet in de krant met ‘stalhouderij wenscht clientèle Z.N.’.
In oorlogstijd haalt de jongste Verschuur nog eenmaal de krant, met de kop ‘Onsympathieke profiteurs’ na een veroordeling door de inspecteur voor de Prijschbeheersing: “Toen de leden van het voormalige Nederlandsche leger zich in Amersfoort moesten melden voor terugtrekking in krijgsgevangenschap trokken velen daarheen zwaar met koffers beladen. In Amersfoort zagen de meesten uit naar een vervoermiddel en vonden dit ook, ter beschikking gesteld door eenige ondernemende vervoerders. Tot zoover was alles in orde. Van de financiële vergoeding die hiervoor gevraagd werd, kon dit evenwel niet gezegd worden.” Verschuur krijgt de niet geringe boete van ƒ 5.000,- opgelegd, “waarbij overwege werd, dat zijn handelingen des te ergerlijker waren, omdat hier misbruik werd gemaakt van de omstandigheden” (Dagblad voor Noord-Holland 8-10-1943).

Na de bevrijding
Of Gijs (1905-1973) echt op geld belust de militairen heeft uitgebuit of dat hij een laatste kans zag om de boel aan het eten te houden, we zullen het niet weten. De schande moet groot zijn geweest. Verschuur is zo ongeveer uit het collectieve geheugen gewist en op de hoek van Achter de Dam en de Beestenmarkt is nieuwbouw gekomen.
Klaas Bakker, in deze moderne tijd stalhouder in Leusden, kan dit verhaal aanvullen: “Verschuur ging failliet vlak na de bevrijding. De Duitsers hadden namelijk alle wagens bij Verschuur gevorderd om te vluchten naar Duitsland. De hoefsmid van Verschuur, die een poosje was ondergedoken, kreeg van de Duitsers opdracht om alle paarden nieuw te beslaan. En hij heeft expres alle paarden vernageld opdat ze kreupel liepen. Onze janplezier, door Kimman in Haarlem gebouwd, komt bij Verschuur vandaan en lag tijdens de vlucht vol met wapens en munitie. De rijtuigen zijn in Enschede achtergelaten. Mijn vader (Martin) kreeg dit verhaal te horen van mijn grootvader, die als koetsier werkte bij Verschuur. Een oud-koetsier van ons, ‘Opa Dirk’, kon dit bevestigen. Hij leerde het vak als zeventienjarige bij Verschuur en kraste toen zijn initialen in de bok van de janplezier. Toen mijn vader dit rijtuig kocht kon Opa Dirk die krassen nog aanwijzen.”

Foto boven: stalhouderij en stalling C. Schimmel aan de Utrechtschestraat, bij de Varkensmarkt, in 1903. Door de straat lopen de rails van de paardentram die van 1901 tot 1917 tussen het station en de Kamp reed. Aan de linkerkant (niet op de foto) staat het hotel. Fotograaf Eduard Sanders.


Algemeen Handelsblad 19-12-1849.


Amersfoortsche Courant 7-8-1866.


Amersfoortsche Courant 9-11-1883.


Wannée aan de Vlasakkerweg 50. De koetsier heeft vier
leidsels in zijn handen, volgens het ‘remontesysteem’
(archief Mario Broekhuis).


In 1931 verschijnt de naam van Bronke op de gevel.


Amersfoortsche Courant 24-5-1884.


Verschuur. Foto uit de periode tussen beide wereld-
oorlogen, aan Achter de Kamp in Oud Amersfoort.
Mogelijk staat vader Gerard Verschuur rechts en is
zijn zoon Gijs de oudste jongen met strohoed.
(Archief Eemland).


In zomerlivrei. ‘Speciaal ingericht voor het samenstellen
van Uw bruidsstoet.’ Bruidscoupé van Weduwe Verschuur,
net voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Voor
aan de disselboom hangt een belletje, want een rijtuig op
rubberbeslag hoorde je minder goed aankomen in het
stadsverkeer (archief Mario Broekhuis).


De voorgaande bruidscoupé van Verschuur, waarbij
koetsier en palfrenier zijn gekleed in winterlivrei
(archief Mario Broekhuis).


Het laatste positieve geluid, voor Kerst 1941.


Martin Bakker op de bok van het Amersfoortse erfgoed:
“Onze janplezier, door Kimman in Haarlem gebouwd,
komt bij Verschuur vandaan en lag tijdens de vlucht vol
met wapens en munitie.”