Of Mulder de senaatskoets van Groningen daadwerkelijk heeft gebouwd is maar zeer de vraag, wat dit rijtuigfabriekje aan de Bilstraat in Utrecht zeker heeft gebouwd zijn tonnen- en vuilniswagens. Met het agentschap van Spijker probeerden vader en zoon Mulder iets mee te pakken van het hogere segment in de rijtuighandel.
Vele tientallen ‘Mulders’ zijn in Nederland als wagenmaker aan het werk geweest en dat is niet verwonderlijk met zo’n algemene naam. De bekendste zijn vader en zoon Jan Mulder, meesterwagenmakers van het Haarlemmerplein in Amsterdam geweest. Zij bekwaamden zich in de 18de en begin 19de eeuw in met name Hollandse, Engelse en Franse chaisen. Bij zijn overlijden in 1771 laat vader voor negentig gulden, een klein fortuin, aan paneelhout na aan zijn dan nog minderjarige zoon. Een ‘Mulder chais’ had landelijke faam. “Eene der laatste door den wagenmaker Mulder te Amsterdam, gemaakte harddravers-chais, met lange en korte boomen, nieuw onderstel in de grondverf”, adverteert wagenmaker Van Aken uit Utrecht op 9 mei 1842 in de Utrechtsche Provinciale en Stadscourant.
Daarmee is een bruggetje geslagen naar Utrecht, waar in de 19e eeuw de meeste Mulders als wagenmaker werkten: goeddeels familie van de in 1814 in Montfoort geboren katholieke Hendrikus. Hij vestigt zich in Houten en meerdere zonen van zijn zonen treden in zijn voetsporen. “Te Jutfaas is gisteren in eene wetering het lijk gevonden van den wagenmaker Mulder, van Houten. De oude man is waarschijnlijk van den vrij hoogen dijk, langs den waterkant, uitgegleden”, zo weet de Kleine Courant op 23 oktpober 1885 te vertellen. Aanvankelijk had de oudste zoon, Johannes Gerardus (1843-1921), de wagenmakerij onder zijn hoede gekregen, maar had al in 1874 zijn biezen gepakt. Misschien was Houten hem te klein, het werk te boers en liet hij de ouderlijke werkplaats over aan een jongere broer.
Agent van Spijker
Johannes Gerardus had duidelijk andere plannen en zwerft enkele jaren rond als wagenmaker, tot hij in 1895 vergunning aanvraagt om in Utrecht een smederij op te richten. Hij woont en werkt er aan de Biltstraat 21, aan de rand van het oude stadscentrum, in de werkplaats van voorheen H. van Maurik. Deze Mulder gebruikt als eerste de titel ‘rijtuigfabrikant’ en doet dat samen met zoon Hendrik (1866-1912). Zij nemen een bakwerker en een vuurwerker in dienst om het complete hout- en ijzerwerk van een rijtuig te kunnen maken. Na 1900 zijn er zelfs meerdere knechten die verdeeld over de smederij op straatnummer 11 en de wagenmakerij werken.
In 1896 kondigt rijtuigmakerij en rijtuighandel Mulder niet zonder enige trots aan het agentschap te hebben de rijtuigfabriek Spijker in Amsterdam. Dit is in het jaar dat in Amsterdam het initiatief van de grond komt om een gouden koets te laten bouwen als huldeblijk aan Wilhelmina ter gelegenheid van haar inhuldiging als koningin. Spijker gaat die koets bouwen, en dat maakt het voor Mulder interessant om landauers, coupés, mylords, wagonnettes, dogcarts en andere rijtuigen van Spijker in Utrecht te gaan verkopen. Een vooruitziende blik. Daarnaast biedt Mulder producten van Ingenhoes-Buitenweg aan. Bij de modellen noemen ze een ‘Oppenheimer’, een Duits model dat twee gelijk banken heeft, in feite een Siamese of dubbele phaeton, maar wat de Oppenheimer uniek maakt is dat de achterste bank vernuftig onder de voorste kan worden geklapt kan worden. Het rijtuig is zo eenvoudig om te bouwen van vierzitter naar tweezitter.
Onder het tweedehands aanbod zitten wel vaker bijzonderheden, zoals een sport-break voor een vierspan bokken en een hotel-omnibus gebouwd door de gebroeders Retif in Parijs. In 1906 heeft Mulder een galacoupé op acht veren, klein model, blauw zijde bekleed, fabricaat Mühlbacher, Paris, en die is waarschijnlijk een jaar later nog niet verkocht, want dan adverteert Mulder opnieuw met een blauwe coupé van Mühlbacher, nu als ‘trouwcoupé’. Het typeert de markt: een kostbaar galarijtuig van een welgestelde familie, ooit gebruikt voor ceremoniële gelegenheden, is door de opkomst van het automobiel alleen nog met moeite te verkopen aan een stalhouderij die er paartjes mee naar het stadhuis wil rijden. Het zijn de nadagen van het rijtuig. Een ander pronkstuk dat volgens overlevering zou zijn gebouwd door Mulder is de senaatskoets van het Groninger studentencorps. Feit is dat de Utrechtse firma Gielen deze zogeheten glasberline in 1909 aan de Groningers verhuurt voor de maskeradefeesten in dat jaar. Om te zijn gebouwd door Mulder is het rijtuig eigenlijk te luxe, maar dat sluit niet uit dat deze het mogelijk heeft verbouwd in opdracht van Gielen door het aanbrengen van sierlijsten en andere opsmuk.
Verstandige zet
Mulder is echter al enige jaren bezig met een totaal andere categorie ‘rijtuigen’. In 1898 bestelt de reinigingsdienst van Zwolle een tonnenwagen en een as- en vuilniswagen. De eerste kost ƒ 520,- en de tweede ƒ 560,-. Voor de duidelijkheid, een ‘tonnenwagen’ gaat door de straten om de tonnen met poep en pies te ledigen in een tijd waarin nog weinig huishoudens zijn aangesloten op het riool. Wanneer de gemeente Helmond zeven jaar later een vuilniswagen bij Mulder aanschaft is de prijs dezelfde gebleven. De wielen en het onderstel van de Helmondse wagen zijn rood, de afvalbak bruin. Hij zal vijftig jaar dienst gaan doen. De specialisatie van Mulder voor het utiliteitsvervoer blijkt een hele verstandige zet. Konden de rijtuigfabrikanten voor 1900 nog een dik belegde boterham verdienen, door de komst van de auto zijn ze gedwongen om over te stappen naar een ander verdienmodel of om uiteindelijk te stoppen. Een deel gaat verder als carrosseriebouwer. Mulder heeft daarentegen ontdekt dat voor gemeentewerken nog volop paardenwagens nodig zijn. In 1911 laat Utrecht een ‘nieuw model’ ziekenwagen bouwen voor het liggend vervoeren van patiënten met besmettelijke ziekten. De gemeente geeft Mulder de opdracht met in gedachte de wagens van de Geneeskundigen Gezondheidsdienst. Aan achterzijde heeft de wagen, die het uiterlijk heeft van een omnibus, een deur en een laadplank waarover de ziekenverplegers een brancard naar binnen kunnen rijden. De bijgeleverde brancard heeft een veerend onderstel en wieltjes. In de wagen zijn twee zitplaatsen voor de verplegers.
Ondanks dat de nieuwbouw van luxe rijtuigen is afgelopen, zit Mulder bovendien gunstig voor de grote stalhouders in de Utrechtse binnenstad van Utrecht, die voor reparaties liever voor schappelijke prijs bij een wagenmaker ‘om de hoek’ laten doen, dan dat ze er voor naar gerenommeerde fabrikanten als Ingenhoes, Buitenweg en de gebroeders Buitenweg naar De Bilt moeten. Het gaat de fabriek goed; in mei 1911 viert knecht P.J. Miltenburg er zijn 25-jarig dienstverband. Maar zo goed als het kan gaan, zo hard slaat op 8 augustus 1912 het noodlot toe door het vroegtijdig overlijden van Hendrik, die zijn gezin en zijn 69-jarige vader achterlaat. Vader rest in de jaren die volgen niet veel meer dan het stilletjes afbouwen van de fabriek die hij met zo veel toewijding met zijn zoon had opgezet. In 1921 bestelt Roermond nog een laatste nieuwe as- en vuilniswagen aan de Biltstraat en daarna komt de werkplaats leeg te staan.
Foto boven: Buggy van Mulder, in de jaren 1980 uitgebracht door het echtpaar Nap in Ederveen.
‘Franse tilbury’ gemaakt door Mulder aan de Biltstraat, in eigendom van Will Conyngham, Verenigde Staten.
Briefhoofd uit Utrechts Archief.
Nieuws van den Dag, 31-8-1896 en 21-9-1896.
Senaatskoets die volgens overlevering gebouwd zou zijn door Mulder.