In het tijdschrift De Revue der Sporten verschijnen in 1909 en 1910 foto’s van het vossenspan Elza en Oscar, prijswinnaars van Frank Vos de Wael uit Elden. Ze zijn ingespannen voor een ‘napoleon’. In alle details, van het aantal spaken, de vorm van het voorscherm, de opstappen, het aantal valse spijltjes op de bak tot en met de opvallende voorglazen van de lampen is het rijtuig identiek aan die van Gerwin Knippenborg, een fanatieke rijtuigliefhebber uit Noordijk. Zijn napoleon is gemerkt ‘Veth & Zoon’ en dat wijst op een datering na 1900. Een Arnhemse fabrikant, een eigenaar die aan de overkant van de Rijn, bij Arnhem woont. Bovendien, het rijtuig op de foto’s is zo licht van kleur dat het geel moet zijn, terwijl we van Knippenborgs rijtuig weten dat het geel is geweest. Zou het hem zijn?

Ties Ridder (1935-2010) leeft niet meer. Anders had dit vroegere lid van de Brabantse Aanspanning nog zelf kunnen vertellen, van wie en waar hij zijn ‘napoleon’, zoals iedereen het sierlijke rijtuig bestempelde, had gekocht. De directeur van Bogena, een firma in dierverzorgingsmiddelen, maakte er in de jaren ’70 en ’80 vooral fijne tochtjes mee, met gegarandeerd een sherrystop onderweg. Ties verhuisde in 1990 na de verkoop van zijn fabriek naar de oude kloosterhoeve Zwartgoor in Meer; België omwille van de belastingen. Hij kon er mooi over praten, zoals aan dagblad Trouw in 2007: “Toen wij het kochten had het helemaal geen kozijnen meer. De hoeve was leeggeroofd. Ooit zaten hier kloosterlingen, Norbertijnen. Waar vroeger de kapel was, daar achter in de tuin, hebben wij nu een guesthouse. Daar proef je de gewijde stilte nog. Na de kloosterlingen is de ruimte ontheiligd door boeren, die in het klooster vee fokten, met stieren in de kapel. En er doen ook nog verhalen de ronde over een rijke Antwerpenaar, die zijn liefje op de hoeve had gestald en af en toe met een helikopter achter het huis landde om ’even te komen poepen’, zoals de boeren in de omgeving zeiden.”
De geschiedenis van zijn rijtuig deed natuurlijk niet ter zake. Jan Martin Ridder, de zoon van Ties, herinnert zich wel iets: “Toen mijn vader z’n eerste haflinger kocht, Asturia, heeft mijn vader het rijtuig, toen nog geel, gekregen van de heer Van Dijken. De heer van Dijken was een oud-collega vanuit de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) van de vader van mijn vader, dr. Jan Ridder. Het rijtuig was jaren niet meer gebruikt en stond ergens achter in een vervallen schuur. Mijn vader bracht hem naar wagenmaker Jan van Peet in Meerkerk om te laten opknappen, maar daar is het nooit van gekomen, want Van Peet wilde het rijtuig kopen en paste een vertragingstechniek toe. Pa was hier keer op keer zeer boos over, los van het ontvreemden van het lamoen heeft Van Peet ook een koperen strip van de kap gehaald.” Kees Sol, een van de oprichters van de Brabantse Aanspanning, kan dit aanvullen. “We hebben je vader toen nog gewaarschuwd dat hij een prachtig dubbel gebogen lamoen er bij Van Peet had afgegeven en er een minder mooi enkel gebogen lamoen terug kreeg.”
Na jaren bij Van Peet te hebben gestaan heeft uiteindelijk een andere wagenmaker, Ipenburg in Doorn, de napoleon opnieuw geschilderd. Het oorspronkelijk gele rijtuig kreeg het nu een blauwe bak en roomwitte wielen. Niet alleen Van Peet, ook andere liefhebbers zagen dat het een bijzonder exemplaar was: hij is zelfs gekopieerd. En Kees Sol mocht hem bijvoorbeeld in 1976 gebruiken voor zijn huwelijk, zelf rijdend met een vierspan naar het stadhuis. Na Ties kwam de napoleon in bezit van tuigpaardenman en clubgenoot Jan Klaassen (1937-2022) in Dorst. Nadat al de bak was blauw geverfd, liet Jan Klaassen ook de wielen donkerblauw maken. Na het overlijden van Jan Klaassen is Gerwin Knippenborg uit Noordijk de gelukkige eigenaar om er zijn paarden voor te spannen.

Alles afwegend
Vijftig jaar terug in de tijd lukt dus wel, puur uit overlevering, maar grote hamvraag is, waar komt zo’n rijtuig oorspronkelijk vandaan? Een belangrijke, recente ontdekking zijn de foto’s in de Revue der Sporten, uit 1909 en 1910. Daarop zien we dat het om een volledig identiek exemplaar gaat. Er zijn een paar omstandigheden die meetellen bij het beantwoorden van de vraag ‘is dit ‘m’? Feit is dat de bouwperiode na 1900 moet liggen, toen Bastiaan Veth zijn zoon in de zaak betrok, want die combinatie staat op de wieldoppen en in de ‘neuzen’ van de lampen gegrafeerd. Het model is bovendien vrij modern. In de periode na 1900 stapten sportievelingen eerder over op een automobiel, dan dat ze een sportrijtuig als een spider-phaeton (ook wel ‘napoleon’ genoemd) nieuw lieten bouwen. Seriematig werden ze niet gemaakt. Alleen op de concoursen hippique groeide een nieuwe behoefte aan showrijtuigen zoals deze, maar het bleef een selecte markt.
Van napoleons in het ‘Veth & Zoon’-tijdperk gemaakt is in ieder geval bekend dat bankier Huibert den Bandt uit Dordrecht er een had voor zijn hackney-span. Die was, volgens de advertentie na het overlijden van Den Bandt in mei 1913, gestoffeerd met blauw laken. Dat zou dus ook ‘ons’ exemplaar kunnen zijn, want die heeft nog ten dele de originele blauwe lakense bekleding. Maar was deze identiek? Het familiewapen van de patriciërsfamilie Den Bandt is volledig blauw en, zoals in de negentiende eeuw in zwang raakte, de heraldische kleur kon leidend zijn voor het schilderen van de rijtuigen. Van een ander rijtuig van Huibert den Bandt, de berliner-landauer, is van een foto te herleiden dat deze een donkere, mogelijk blauwe kleur had. Het is echter allemaal indirect bewijs. En wat als er nog een derde was?
Wat echter pleit voor de napoleon van Vos de Wael zijn de gele kleur en de lampen die tot op heden nog bij het rijtuig zijn; twee variabelen die een klant naar eigen smaak kon bepalen. Zeker bij een model waarbij de eigenaren elkaar tegen zouden komen op het concoursveld is het zoiets als dames die elkaar in dezelfde jurken op het bal treffen. Het concours hippique was voor de Eerste Wereldoorlog nog een sociale gebeurtenis: het ging niet alleen om de paarden, maar het waren bij uitstek gelegenheden voor de betere kringen om huwelijkskoppels te vormen, om posities in besturen en de politiek veilig te stellen, en om zaken te doen. En je viel op met de beste paarden, kundige koetsier en een sierlijk rijtuig, liefst niet dezelfde als die van de buurman.
We mogen al met al wel een beetje aannemen dat Knippenborgs rijtuig uit het bezit komt van (Frank) Franciscus Maurits Maria Vos de Wael (1876-1963) uit Elden. Telg uit een keurige katholieke burgemeestersfamilie.

Op Huize Oosterveld
Vader Vos de Wael huwt in 1868 met de Amsterdamse mejuffrouw Ancher. Uit dat huwelijk komt onder andere ‘onze’ Frank. Nadat moeder Vos de Wael-Ancher in 1880 overlijdt, hertrouwt vader twee jaar later met Valentine, een zus van de -in paardenkringen- later befaamde Walter Baron van Voorst tot Voorst in Elden. Hij 41, zij 29.
De families bezegelen op die manier twee keer de wederzijdse goede naam en het familiekapitaal. De katholieke families in de Betuwe en Overijsel houden sowieso de gelederen gesloten: in de stambomen van Vos de Wael komen regelmatig namen als Van Nispen van Sevenaer, Regout, Van Hövell tot Westervlier en De Nerée tot Babberich regelmatig voor. Het is niet per definitie adel, maar zijn gegoede families die geld of invloed hebben. Vos van Wael brengt politiek gewicht met zich mee: het is een echte burgemeestersfamilie. De vader van Frank werpt zich in Elden op als wethouder, gemeenteraadslid en doet mee aan de verkiezingen voor de Provinciale Staten. In dat milieu groeit ‘onze’ Frank op. In 1898 slaagt hij voor het examen voor aspirant-gemeentesecretaris. Ze wonen op Huize Oosterveld, waarvan Frank als tienjarige de eerste steen mocht leggen. ‘Oom’ Walter van Voorst tot Voorst heeft op het naastgelegen Huize Westerveld een stal vol luxepaarden en probeert de fokkerij van het Gelderse paard te verbeteren, onder andere door het invoeren van de Engelse hackney-hengst Diplomatist in 1907, voor ƒ 12.000,- de duurste hengst tot dan toe.
Het kan bijna niet anders of het heeft zijn invloed gehad op een tijdelijke liefhebberij van Frank: tuigpaarden.

Frank, althans zijn koetsier, doet in 1903 voor het eerste mee met défilé van equipages op concours hippique Arnhem, en ontvangt de 3de prijs.
1904: 3de enkelspanrubriek met Emma op concours hippique Arnhem.
1907: 1ste enkelspan met Elza op concours Wageningen.
1908: 1ste enkelspan met Elza op concours hippique Nijmegen; 1ste met span Elza & Oscar in Wageningen; 1ste enkelspan Apeldoorn.
1909: 1ste tweespanrubriek voor particulieren, met Oscar & Emir, en 1ste met Elza in enkelspan op concours Wageningen; 1ste tweespan Elza & Oscar te Arnhem.
1910: 1ste (=nationaal kampioen) tweespan particulier op concours hippique Houtrust, ’s-Gravenhage; 2de tweespan Elza & Oscar in Wageningen; 1ste tweespan Elza & Oscar in Zeist; 1ste tweespan Elza & Oscar in Zwolle, waarbij ze niet alleen ƒ 100,- verdienen, maar ook in die tijd beroemde paarden als Willem en Blucher van de Groninger Klaas Tiktak achter zich laten.

Het lijstje is niet compleet, maar geeft aan dat de prestaties op het concoursveld vooral zijn te danken aan de vosruin Oscar en vosmerrie Elza, en dan met name die laatste. Frank brengt zijn paarden niet zelf in de ring, dat doet een koetsier in livrei. Op de concoursen verdient die koetsier ƒ 7,50 of een tientje voor iedere overwinning. Voor het enkelspan is er een lichte américaine en voor het tweespan een spider-phaeton, althans in de deelnemerslijst van het concours in Arnhem staat, wat wij als ‘napoleon’ bestempelen expliciet als ‘spider’ omschreven. Op een foto van een andere aanspanning op het concours hippique in Den Haag in 1910 staat op de achtergrond onscherp de napoleon bij de tijdelijke staltenten, met de losse enkelspanbomen -dus geen lamoen- omhoog, blijkbaar is het rijtuig daar ook voor het enkelspan gebruikt.
Het concourstijdperk begint met wending in Frank’s leven: in 1904 overlijdt zijn vader en aanvaart hij de functie als gemeentesecretaris van Elst. Met andere woorden, er komt geld binnen en hij is zelfstandig. Vader laat een vermogen na van ƒ 233.851,17, waaronder een flinke portefeuille aan onroerend goed en obligaties in diverse treinmaatschappijen, waarvan hij driekwart nalaat aan Frank. Toch is diens rijkdom betrekkelijk, want vader bepaalde tegelijkertijd in zijn testament dat de erfenis gedurende Frank’s leven onder bewind komt te staan. Waarschijnlijk vond vader dat Frank, die toen al tienduizend gulden bij hem in het krijt stond, niet goed met geld kon omgaan en in zijn latere leven is die spilzucht beter te verklaren.
De concoursen eindigen opnieuw met een gebeurtenis: in 1910 neemt Frank zitting in de gemeenteraad van Elst, mogelijk vergt het bestuurlijke werk steeds meer van zijn tijd, waardoor de paardensport op de achtergrond raakt.
In 1914 verschijnt het span Elza en Oscar voor een laatste maal op het concoursveld, in Zeist, nu in eigendom van de douairière Bosch van Drakestein uit de Lage Vuursche, maar ze leggen het dan af tegen de superieure hackney’s van Reinier van Dorssen en de douairière Drory de Perez en eindigen op een derde plaats. Hopelijk hebben ze op de Lage Vuursche een fijne oude dag gekregen.
Frank is onderwijl druk met de politiek, alhoewel niet zo succesvol als andere familieleden: zijn voorstellen om in Elst de zondag tot officiële kermisdag te verheffen of om de pensioenafdracht voor ambtenaren te verminderen halen het niet. Wel doet hij een gift om het kerkkoor op zangles te sturen en helpt om fanfarekorps Apollo in Elden op te richten, door het schenken van de instrumenten, waaronder een grote bas, waardoor Frank in Elden de bijnaam het ‘gouden kalf’ krijgt. Maar ergens steekt er iets. In 1915 wil Frank de bas terug hebben en dorpsgenoot Leenders, die de bas bespeelt, weigert het instrument terug te geven. Het loopt uit op een rechtszaak die doorloopt tot aan de Hoge Raad. Het is een bittere pil voor Willem Leenders, een gewone jongen uit het arbeidersmilieu, die uiteindelijk de bas kwijtraakt en de proceskosten moet betalen. Bepaald geliefd zal Frank zich er in Elden niet mee hebben gemaakt. Was het kinderachtig?

Audiëntie bij de paus
Hij is sinds 1885, na het overlijden van zijn oudere broer, enig kind en woont met zijn stiefmoeder in het grote huis. Stiefmoeder Valentine werpt zich als presidente van de Propagandisten-Commissie der Maria-vereenigingen op in de strijd tegen drankmisbruik, zet zich in voor oprichting van een Eldense afdeling van het Groene Kruis en het aanstellen van een verpleegster. Haar toespraak als eerste presidente van het Groene Kruis in 1909, in het bezit van de Historische Kring Elden, hierover spreekt boekdelen over haar bevlogenheid: “Deze Zuster is eene gediplomeerde Zuster; Zij deed haar examen in Amsterdam. Denkt Gij niet, dat wij ons zelfs schamen moesten, dat wij zulk een juweel slechts voor ƒ 60 niet in Elden hebben? Maar neen wij behoeven ons niet te schamen, want wij zullen haar toch nooit naar verdiensten kunnen beloonen, en daarom vraag ik U nu allen of, waarom men mij Zoo met steenen heeft geworpen, waar ik toch de belangen der zieken dacht voor te staan. Nog eens, door zoo te handelen als ik gedaan heb, heb ik alleen gedacht aan het welzijn der zieken, vooral van onze arme zieken, die helaas zooveel bitter veel te kort komen. Ik heb gezegd.”
Het werk levert haar de pauselijke onderscheiding ‘Pro Ecclesia et Pontifice’ op en een audiëntie bij paus Pius X.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog zet stiefmoeder zich in voor de opvang van Belgische vluchtelingen en is Frank onder andere directeur van het distributiebureau in Elst, waar hij op last van de regering bonnenboekjes uitdeelt. Het zijn tijden van grote schaarste en veel is op de bon. Op die bonnen zijn bijvoorbeeld verkrijgbaar een kwart kilo bakvet voor 80 ct per kg, een halve kilo rijst voor 28 ct per kg, havermout, gort, varkensvlees en zeep.

Niet aan te bevelen
In 1918 solliciteert Frank kennelijk naar een burgemeestersfunctie want in het brievenboek van de hulpofficier Ernst baron van Hövell tot Westerflier van de gemeente Elst, die tevens burgemeester van de gemeente Elst is, komen we een vernietigende brief tegen gericht aan de commissaris van de Koningin. Daarin schrijft hij het volgende: “…dat naar mijn bescheiden mening de heer F.M.M. Vos de Wael te Elden, lid van den Raad mijner Gemeente niet in voldoende mate bekwaamheid en tact bezit om -vooral in de huidige omstandigheden- de betrekking van Burgemeester te vervullen. Zelfs niet van eene kleinere Gemeente als Oeffelt of Dinther. Zijne verstandelijke vermogens beschouw ik als zeer middelmatig, zijn optreden is dikwijls kinderachtig, onhandig en eigenzinnig. Ik kan hem voor gemelde betrekking dan ook in geen enkel opzicht aanbevelen.”
Toch wordt Frank op 10 september 1919 beëdigd tot burgemeester van Berkel en Rodenrijs. Uit het brievenboek van de hulpofficier van de gemeente Elst blijkt dat de hulpofficier bij zijn schrijven van 22 april 1919 iets milder is. Weliswaar vindt hij ook nu nog zijn verstandelijke vermogens middelmatig maar heeft Frank meer tact gekregen om met publiek om te gaan dankzij zijn functie als directeur van het distributiekantoor. Zodoende acht hij hem nu wel geschikt voor het ambt van burgemeester, maar dan van een kleine en niet lastige gemeente.
Frank vraagt zijn stiefmoeder om met hem mee te gaan naar Berkel en Rodenrijs, iets waar de 66-jarige Valentine met tegenzin instemt, want ze is erg betrokken bij Elden en verknocht aan Huize Oosterveld. Om met haar zoon mee te gaan, schenkt ze het huis en de omliggende grond in 1919 aan de Congregatie van Onze Lieve Vrouwe van Amersfoort, die het in gebruik gaan nemen als klooster. Een geschenk ter waarde van tachtigduizend gulden, waarbij de tegenprestaties onder andere zijn dat de nonnen jaarlijks ten hoogste twee mud fruit en zestienhonderd gulden terugschenken aan Valentine zo lang zij leeft. De nonnen krijgen de sleutel van het huis aangeboden op een geborduurd kussentje, terwijl Valentine de inboedel van trekwrangel tot petroleumlampen en canapé had laten veilen ten behoeve van het Groene Kruis.
Frank is van 1919 tot 1931 burgemeester van Berkel en Rodenrijs, waar zijn stiefmoeder een woonhuis voor hen koopt aan de Noordeindseweg 134. Ze laat het huis fors verbouwen. De 26-jarige dienstmeid mejuffrouw Antonia Maria Bölte komt ook over vanuit Elden.

Eervol ontslag
Hij komt er voornamelijk in het nieuws naar aanleiding van een fabrieksbrand en zijn inzet voor de vrijwillige Landstorm. Gezien zijn voorgeschiedenis in Elden zou je denken dat Frank van fanfares en kermis houdt, maar uitgerekend wanneer het katholiek fanfarekorps ‘Godsdienst en Kunstzin’ in 1921 een concours en kermis organiseert ter gelegenheid van het 12,5-jarig jubileum, laat de burgemeester ’s avonds de kermis ontruimen na klachten van de protestanten in Berkel en Rodenrijs. Hij legt er ook de eerste steen voor een nieuw gemeentehuis. Toch gaan de twaalf jaar in Berkel en Rodenrijs betrekkelijk stilletjes voorbij, je moet er goed zoeken wil je nog een spoor van zijn ambtsperiode terugvinden.
In 1924 gaat het resterende bezit in Elden in de verkoop. Op stiefmoeders naam staan dan nog een warmoezeniershofstede, een dubbel huis en een aantal hectares grond aan de Rijkstraat, midden in het dorp. Zij overlijdt twee jaar later en daarmee valt er een leegte in Frank’s bestaan. Ook de dienstmeid vertrekt dan. Op eigen verzoek krijgt Frank in 1931 eervol ontslag en hij keert terug naar Arnhem, waar hij woont in huize Raaphorst, een eersteklaspension aan de Velperweg 69 geëxploiteerd door de Mariastichting. Wanneer de Duitsers het pand begin 1942 vorderen, verhuist Frank naar Villa Arcadia aan de Arnhemsestraatweg 29 in Velp. Na de oorlog heeft hij nog op drie adressen in Arnhem gewoond om daarna te verhuizen naar het kloostercomplex van de Broeders van Onze Lieve Vrouw van Lourdes in Dongen. Daar is hij twaalf jaar later op 87-jarige leeftijd overleden. Ongehuwd en kinderloos. Vermoedelijk is hij begraven op de begraafplaats van het kloostercomplex.
Uit het levensverhaal van Frank Vos de Wael, de eerste bezitter van de napoleon, komt het beeld naar voren van iemand die zijn leven lang begeleiding nodig had, mogelijk zelfs beperkt was in zijn geestelijke vermogens. Dat is ook wat amateurhistoricus Hans Putman concludeert, nadat hij in augustus 2020 uitvoerig schrijft over de historie van Huize Oosterveld, in het bulletin van de Historische Kring Elden.

Huize Oosterveld staat in tegenstelling tot het Westerveld nog overeind. Het koetshuis waar Elza en Oscar en de napoleon stonden is er niet meer. Dat koetshuis, oorspronkelijk gebouwd als café, was ouder dan Huize Oosterveld zelf en delen er van stamden mogelijk uit 1600. De nonnen maakten er een bewaarschool van, het deed dienst als woonhuis en postkantoor, en ondanks de status van gemeentelijk monument kon het niet worden gered van de sloop in 1974.

Gat in de tijd
En de napoleon? Die zal zo in de periode tussen 1910 en 1919 zijn verkocht en spreekwoordelijk zijn gaan zwerven tot ene Timon Arnoldus (Tiemen) van Dijken (1897-1975) hem aan Ties Ridder schenkt. Ties zou het rijtuig hebben opgehaald in ‘het oosten van het land’, zo zeggen meerdere bronnen. Tiemen van Dijken was als predikantenzoon geboren in de Achterhoek, in Aalten. Maar de band met Aalten is niet sterk, want Tiemen verhuisde voor zijn politieke loopbaan bij de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) naar het westen. Van 1933 tot 1966 is hij kamerlid en provinciebestuurder, om in 1975 in Den Haag kinderloos en ongehuwd te overlijden. Het was geen paardenman, had het rijtuig evenmin nodig voor eigen gebruik. Het enige ‘paardenlinkje’ leidt misschien naar de provincie Groningen, waar de Van Dijkens oorspronkelijk vandaan komen, maar vooralsnog lopen alle sporen naar de napoleon dood. Wie weet, vinden we nog ‘ns een aanknopingspunt wat er in de periode tussen Vos de Wael en Ridder is gebeurd.

Met dank aan Hans Putman, wiens artikel over de historie van Huize Oosterveld in het bulletin van de Historische Kring Elden (augustus 2020) een belangrijke bron is geweest.


Jan en Ria Klaassen voor Paleis Het Loo.


De Revue der Sporten 23-6-1909.


De Revue der Sporten 27-7-1910.


Huize Oosterveld in Elden, bij Arnhem aan de overkant van de Rijn. Rechts:
eerste steen van het Oosterveld gelegd door de tienjarige Frank in 1886.


Frank (links) in het Rotterdamsch Nieuwsblad 1-3-1931.


Koetshuis van Huize Oosterveld na 1945
(Historische Kring Elden). 

Bankier Huib den Bandt
De notaris N.P. Jongkindt, te Dordrecht, is voornemens, onder directie van de firma A. Mak, ondernemer van publieke verkoopingen te Dordrecht, op vrijdag 23 mei 1913, des voormiddags te 10 uren, voor en in de panden dienende tot koetshuis en stal, aan de Hooge Nieuwstraat 28 en 30, te Dordrecht, in het openbaar om contant geld, te verkoopen: een span hackney-paarden, vijf rijtuigen, een antieke arreslede, en completen stalinventaris, uitsluitend behoorende tot de nalatenschap van wijlen den Wel-EdelGeb. Heer H. den Bandt. De paarden zijn donkerbruin, stokmaat m 1,56 en m 1,58, ruin en merrie, 7 en 8 jaar oud. De rijtuigen: 1. Berlin-landauer, gestoffeerd met bronskleurig damast, in uitstekenden staat, ingericht voor twee paarden. 2. Coupe op C-veeren met nieuwe gummibanden en blauw satijn gestoffeerd (zoo goed als nieuw); ingericht voor één en twee paarden. 3. Victoria op nieuwe gummibanden, met blauw laken gestoffeerd. Nagenoeg ongebruikt rijtuigje; ingericht voor een en twee paarden. 4. Omnibus met zomer- en winterkap, op gummibanden, bak groen lak, onderstel rood lak; met groen laken gestoffeerd. Ingericht voor een en twee paarden. 5. Phaëton of napoleon, in uitstekenden staat, met blauw laken gestoffeerd. Ingericht voor een en twee Paarden. Alle Rijtuigen zijn van het fabrikaat B. Veth & Zn., Arnhem. Antieke arreslede met compleet stel beltuigen en bijbehooren en arrekleed (Russische wolf). Voorts: twee spannen complete plated tuigen, waarvan een stel zoo goed als nieuw. Een span complete halfblank tuigen. Een compleet plated eenpaardstuig (nieuw). Een compleet halfblank eenpaardstuig. Eenige winter- en statiedekken. Een heeren- en een dameszadel. De voorraad voerhooi en wat verder zal blijken aanwezig te zijn.” (Het nieuws van den dag : kleine courant 20-05-1913)


Berliner-landauer van Huib den Bandt voor de schouwburg in Dordrecht.
Rechts: Huibert den Bandt, bankier voor de Nederlandse Bank, filiaal
Dordrecht (17 juni 1838 – 2 maart 1913). (Regionaal Archief Dordrecht)