Niets zo charmant, in de ogen van een 19e-eeuwse man, als een dame die een span pony’s door het park stuurt. Maar een vrouw echt op de bok met een vierspan? Daar moest de maatschappij nog even aan wennen. En beroepsmatig? Nee, ben je gek joh. Vrouwen moesten hun positie als koetsier stevig bevechten. De eerste vrouwen die in Parijs opgingen voor het koetsiersexamen kregen vooral hoon, maar in Friesland liet Hemke de Jong zich allesbehalve van de weg rijden.

Vrouwen op de bok is in de 19e eeuw een geaccepteerd verschijnsel. Maar dan voor het plezier. Met rijtuigen die door een lage instap de zedelijkheid garanderen; de lady’s phaeton dateert al uit de achttiende eeuw. Niemand kijkt daarom gek op wanneer er vrouwen met deftige equipages door het Bois de Boulogne van Parijs rijden. Ze stelen er de show in modieuze jurken, fraaie hoeden, een kostbaar rijtuig, pittige paardjes en een mannelijke knecht op de achterbank. Er zijn er ook die het sportiever aanpakken. Invloedrijke vrouwen als Lady Curzon en de puissant rijke Hélène de Rotschild (“as skilful and intrepid coachwoman as the Queen of Belgians”, aldus meerdere Engelse kranten in 1880) klauteren op de bok van hoge wagens om met vierspan of tandem rond te sturen. Ze doen in niets onder voor kerels. In hun navolging krijgen Amerikaanse meiden les in het vierspanrijden van Edwin Howlett in Parijs, en richten in New York een Ladies Four-in-Hand Club op. Toch verbiedt de Parijse politieverordening in 1878 nog dat vrouwen of kinderen als ‘koetsier’ een paard besturen en dat dit niet alleen voor de vorm is, ondervindt een jongedame die een victoria bestuurt en een oudere voetgangster ondersteboven rijdt. Het slachtoffer wil er geen zaak van maken, maar een lokale gendarme wel en de rechtbank veroordeelt de koetseuze tot honderd franc boete voor het overtreden van de wet. Echte emancipatie is nog ver te zoeken.

Mademoiselle Poucaud
Wie was de eerste vrouwelijke beroepskoetsier? De Apeldoornsche Courant geeft op 12 november 1927 het mogelijke antwoord: “Zij heette Mademoiselle Poucaud. Zij was de dochter van een geruïneerde industrieel en toen zij alle bloedverwanten verloren had, ging zij naar Parijs om daar een betrekking te zoeken. Knap van uiterlijk en welbegaafd werd zij daar voorgesteld aan Dumas Père, die haar aan eenige lessen hielp. Maar het onderwijzersvak lachte haar allerminst toe Zij probeerde toen aan het toneel te komen, maar dat liep op een mislukking uit. En ten slotte, na twaalf andere ambachten en dertien ongelukken, kwam zij in dienst bij een nieuwbakken gravin, een demi-mondaine die zeer veel van zich deed spreken, en kreeg bij deze de betrekking van stalmeesteres. Gedurende langen tijd zag men haar op den bok van de luxueuze equipage dezer dame zitten en naar alle waarschijnlijkheid was zij, vóór 1830, de eerste vrouwelijke koetsier.”
In ‘Fransche brieven’ doet een correspondent van het Algemeen Handelsblad op 1 december 1865 verslag van een toneeluitvoering in het kasteel van Compiègne, ‘Les Commentaires de César’, waarin de bewoners van het kasteel zelf figureren. “Een buitengewonen bijval verwierf de prinses Metternich, toen zij als vrouwelijke koetsier verscheen, daartoe, naar zij zeide genoodzaakt doordien haar man den arbeid had gestaakt. De philantroop Proudhomme doet haar den voorslag, haar voor eene maand te huren.” Wat als grap is bedoeld, krijgt niet veel later een serieus vervolg in Schotland.
“De emancipatie der vrouwen heeft aan eener zeer vreemde omstandigheid ook in Schotland talrijke aanhangers te danken. De kanselier van de schatkist heeft alle lieden, die een koetsier in hunne dienst hebben, aan een patentregt onderworpen, dat nog al eene vrij hooge som beloopt. Maar aangezien de wet alleen spreekt van coachman en geenszins van coachwoman, vrouwelijke koetsier, laat de economische Schot zijn rijtuig mannen door eene vrouw. In de straten van Edinburg wordt de vreemdeling dus niet weinig verrast bij het zien van dames op de heeren- en huurrijtuigen, die in half mannelijk costuum met talent en gratie teugels en zweep behandelen. Zelfs eenige omnibussen worden reeds door vrouwen bestuurd en naar men wil, zeer ten gerieve van het publiek. Enkele echtgenooten zouden echter alles behalve op hun gemak zijn bij deze nieuwigheid, vooral niet, wanneer zij hunne vrouwen zoo handig de zweep zien hanteren.” (Prov. Overijss. en Zwolsche Cour. 5-8-1869)

In Nieuw-Zeeland
“Vrouwelijke koetsiers. Dat verschijnsel is de nieuwste verovering van de zwakke sekse in Nieuw-Zeeland. In Nelson namelijk kan elk zich het genoegen verschaffen door vrouwelijke paardentemsters rond gereden te worden en het schijnt nog maar een kwestie van tijd te zijn, dat ook trams en omnibussen door poezele handen worden bestuurd. Een dame te Nelson, zoo luidt het verlas!, kocht zich een paard en wagen en vol goeden moed begon ze den concurrentiestrijd met haar mannelijke collega’s. Dezen verklaarden dra, vol minachting voor de vrouwelijke zakengeest, dat de schoone koetsierster geen permissie van het stadsbestuur had, een euvel, dat deze weldra uit den weg wist te ruimen. En thans troont zij vol trots op haar bok, wenkt vreemdelingen met haar zweep en doet in een woord alles wat een koetsier pleegt te doen. Optimisten beweren dat, mocht de vrouwelijke koetsier eenmaal de geheele aarde gaan bevolken, het dit voordeel zou hebben, dat men althans niet geplaagd zal worden door den stank van de pijp, waarmee de Londensche omnibus koetsier het verblijf op de imperiale vaak zoo goed als onmogelijk maakt.” (Dgbl v Zuidh. en ’s Gravenh 18-8-1902)
Tot dan toe haalt het fenomeen slechts in een uitzonderlijk geval de krant, zoals van Elisa Copiato, een meisje uit het Italiaanse Porto St. Giorgio dat na een ongelukkige liefde van huis wegloopt in mannenkleren en met de papieren van haar broer een baantje vindt als koetsier. Ze doet dit werk voorbeeldig, maar loopt medio 1906 tegen de lamp wanneer een neef haar herkent en dat betekent het einde van de onverwachte loopbaan. (De Locomotief 17-9-1906).
Had ze het nog even vol mogen houden, dan had de Italiaanse een rolmodel in Parijs gekregen. “De Parijzenaars kunnen zich tegenwoordig laten rijden door een snoezige vrouwelijke koetsier, mejuffrouw Valentine. ’t Ondernemende meisje meent dat ze in een behoefte voorziet. Ze bedoelt daarmee, dat de Parijsche koetsiers ruw zijn, hun paarden dikwijls mishandelen en zich vaak zeer onaangenaam gedragen tegenover vrouwen en kinderen. Valentine zit dan ook op den bok met het insigne van de dierenbescherming op haar mantel. Als de koetsiersters er nu maar blijven uitzien als Valentine, dan twijfelt men niet aan den bloei der nieuwe onderneming”, schrijft de Franeker Courant hoopvol op 18 november 1906.

Koetsiersbewijs
“Parijs zal nu toch werkelijk een vrouwelijke koetsier een fiacre zien besturen. Verleden week werden drie candidaten van het vrouwelijk geslacht door de jury afgewezen, nu is er van vier candidaten één voor het theoretisch deel van het examen geslaagd. Het werd haar wel nogal lastig gemaakt; gevraagd werd den weg aan te geven tusschen twee ver van elkaar gelegen punten; zij behaalde dan ook een half punt te weinig. Doch de galante examinatoren stapten daarover heen en lieten haar er toch door. Nu moet zij nog bewijs afleggen, dat zij netjes een paard kan in- en uitspannen, en dan…., is Parijs eene bezienswaardigheid rijker.” (Nws vdDg 7-1-1907)
In februari is echter nog steeds niemand geslaagd: “De vrouwelijke koetsier te Parijs, die Maandag slaagde voor het examen, kwam voor de zesde maal voor de heeren. Zij was telkens „gezakt” op het nummer „achteruitrijden in een rechte lijn”, doch nu ging ’t naar behooren. De andere candidate, die slaagde, deed voor de tweede maal examen en zou cum laude gekregen hebben, als zoo iets bij de koetsiers-examens bestond. Acht candidaten zakten, maar den 21sten dezer maand kunnen ze ’t overdoen.” (Delftsche Courant 15-2-1907). Dan slagen er meer, waaronder de jeugdige Grafin Lutgen du Pin de La Guérivière.
De Provinciale Noordbrabrantse en ’s Hertogenbossche Courant (5-3-1907) ziet een probleem: “Een taalkundige vraag is te Parijs gerezen, nu vrouwen als koetsiers zijn opgetreden. Hoe haar te noemen? Femme-cochère? – gelijk enkele bladen doen. Een lid der Academie Française sloeg voor: femme-cochère, gelijk porte-cochère. Zijn collega, prof. Gebhart, vond cocherelle wel zoo aardig, o.a. als rijmwoord op hirondelle en bagatelle. Een andere collega, Emile Faguet, meende dat cochette beter klinkt. De herinnering aan cochon gaf daarentegen aanleiding liever van conductrice te spreken of van sapinette (sapin is de volksuitdrukking voor een ‘aapje’). Vermoedelijk zal echter wel cochère, zonder meer, de geijkte term worden, zooals de eerste vrouw, die recht kreeg op den bok te tronen, mad. Duffant, zich reeds heeft laten betitelen. Een harer collega’s, de vrouw van een ambtenaartje, die eigenlijk graaf Du Pin de la Guérivière heet, maar zich eenvoudig mons. Lutgen noemt, wordt door de koetsiers niet anders dan comtesse genoemd. Als het in ons land navolging vindt, dat vrouwen op den ‘aapjes’-bok zitten, zal de moeilijke vraag zijn: hoe een vrouwelijke koetsier te noemen?” Die kwestie had zich echter al lang voorgedaan.

Hemke de Jong
“Reeds een paar maal achtte uw geëerd blad het de moeite waard gewag te maken van de mogelijkheid, dat Parijs nu toch werkelijk een vrouwelijke koetsier een fiacre zou zien besturen. U zinspeelde er op, dat Parijs hierdoor weer een bezienswaardigheid rijker zou worden. Ik veronderstel, dat enkele curiositeiten-verslinders hunne koffers reeds pakken om te smullen van die nieuwigheid. Laten ze nog een oogenblik wachten; want wat nieuw is voor die wereldstad is oud voor een uitverkoren plekje van ons eigen vaderland. Wie een retourtje neemt per Holl Spoor naar Oudebildtzijl (Friesl.) kan er zich van overtuigen. Daar bestuurt sinds jaren een vrouw wel geen fiacre maar een omnibus. Niet zoo nu en dan, als een gril er haar toebrengt, ook niet om in vrouwelijken overmoed de teugels uit de hand te nemen van haar vader of een ander manspersoon, neen, ’t is haar beroep, haar broodwinning. Viermaal in de week spant zij hare paarden voor den wagen en in galop gaat het naar Leeuwarden. Zes passagiers kan zij bergen en wat aan personen ontbreekt wordt gewoonlijk door vrachtgoederen aangevuld. Bij buitengewone gelegenheden, op marktdagen, als ’t kermis is te Leeuwarden, of als de stad bezoek ontvangt van de Koningin, dan slaat ze haar rossen voor een omnibus, waarin veertien personen vinden, als ’t moet twintig, en onverstoord zit ze op den bok, neemt met vaste hand de bochten, zet bij de hellingen met een aanmoedigend woord hare dravers aan tot grooteren spoed, in ’t kort, zij verricht haar werk op zoodanige wijze, dat hare Parijsche navolgsters bij haar gerust een lesje mogen nemen. Geen mensch steekt geruster zijn welriekend pijpje op, geen mensch tracht zoo onbekommerd zich aan een slaapje te vergasten, dan wanneer hij zich in haar wagen veilig weet. ’t Mag stormen, en dat zegt wat op die hooge en kale dijken; ’t mag zoo donker wezen dat zij geen hand voor oogen kunt zien en dat zegt ook wat; ’t mag glad wezen van sneeuw en ijzel en dat zegt nog méér voor wie die wegen kent – zij staat gereed en niemand is er of hij vertrouwt zich aan haar toe.” (Nieuws van den Dag 10-1-1907). De stalhoudster in kwestie is Hemke Jans de Jong (1859-1935) die vier maal in de week van Oude-Bildtzijl naar Leeuwarden rijdt.

Cochère gevraagd
In het Nieuws van den Dag verschijnt op 20 maart 1907 een advertentie voor een cochère, iets dat misschien nog wel meer opzien baart dan de gebeurtenissen in Parijs. Het Vaderland denkt er het zijne van: “Naäperij. Bij advertentie in het N.v.d.D. wordt gevraagd een ‘fatsoenlijke vrouwelijke Koetsier (Cochère), flink persoon, goed kunnende rijden en om de geheele verzorging eener equipage op zich te nemen. Loon nader te bepalen.’ Ons treft in deze advertentie, dat de uitdrukking ‘fatsoenlijke vrouwelijke koetsier’ (hebben we al zooveel onfatsoenlijke vrouwelijke koetsiers, dat deze uitdrukkelijk van sollicitatie dienen uitgesloten?) moet worden verduidelijkt door het tusschen haakjes geplaatste ‘cochère’. Meent men, dat fatsoenlijke koetsiersters – het is voor het eerst dat we dit woord neerschrijven, een gebeurtenis – beter Fransch verstaan dan Hollandsch, of wil de steller ervan zeggen: Komaan, dames, koetsiert maar gerust; het mag en het is niet gek; in Frankrijk gebeurt het al, het woord ‘cochère’ bestaat er. Het tusschen haakjes geplaatste Fransche woordje is het merkwaardige, het karakteristieke, het Hollandsche van de advertentie!”
De media zijn gespitst op ontwikkelingen, want over de laatste zondag van maart 1907 meldt het Utrechtsch Dagblad: “Zondagavond reed door de stad een huurvigelante, bestuurd door een meisje met hangend haar, op het oog niet veel ouder dan 16 jaar. De voorbijgangers keken wel even vreemd op, maar zoo heel erg ongewoon schenen zij het toch niet te vinden.”

Middelpunt van spot
De Haagsche Revue speelt er tijdens haar voorstellingen in de Koninklijke Schouwburg op in door mevrouw De Kock in het kostuum van een vrouwelijke koetsier te hijsen. In Zwolle brengt het Hollandsch Operette-duo Jean en Betsy van Laar er een komische act mee op de bühne, en tijdens het jaarlijkse bal masqué van de leden van de Dierentuin in Rotterdam in februari 1908 vindt een opvallende presentatie plaats: “Van de vrouwelijke koetsier moeten we nog even vertellen, dat zij haar entrée maakte op de bok van een heuse urbaine, waarvan het paard zorgvuldig met caoutchouc was beslagen. Kranig mende zij het vehikel eenige malen de zaal rond, om daarna van haar verheven zetel te klimmen en haar paardje naar stal te zenden. Nu kon men haar beter bewonderen. In het fluweelen jacquetkostuum, met de kaplaarzen, den hoogen gibus en het mooie bruine haar opgestoken au garçon, zag zij er werkelijk alleraardigst uit.”  (Nieuwe Cour. 24-2-1908)
Het is naäpen van Parijs waar in de theaters de cochères het middelpunt van spot zijn, alsof ze aan de lopende band ongelukken en processen verbaal krijgen. Toch zijn de Parijse dames zelf ook niet mis als het gaat om het zoeken van de publiciteit, want ze laten zich veelvuldig fotograferen voor commerciële postkaarten, ook met een bepaalde ironie wanneer ze een potje klaverjassen voor het café en tijdens een in scène gezet ongeluk met een fietser. Het zijn plaatjes met een knipoog, anders dan de vulgaire prentbriefkaarten en ronduit schofferende illustraties in bladen die eveneens in het rek van de Parijse kiosken hangen. Een vrouw op de bok is spraakmakender dan de luchtbanden van hun rijtuig of de taximeter om een eerlijke afrekening van de passagiers te garanderen. Het zijn minstens zo belangrijke nieuwtjes in het passagiersvervoer.

Mevrouw De Lutgen
Met alle hoon houden de dappere Parisiënnes zich amper staande. “De broodnijd der Parijsche koetsiers tegen hun vrouwelijke collega’s blijft voortduren. Zaterdag 11. is een harer door een koetsier lastig gevallen, die, toon hij haar voorbijreed van den bok opstond en het paard, van de cochère met zijn zweep ging ranselen. Dit is gaan steigeren en bijna bij een banketbakker door de ruiten gekomen, hetgeen de gediplomeerde bestuurster echter wist te verhinderen. De patroon bij wien de cochère of cochette (al naar de academie wel eerlang zal uitmaken) in dienst is, heeft een klacht bij de politie ingediend en om verlof verzocht voor de vrouwelijke koetsiers met revolvers gewapend te gaan, ten einde zich tegen haar aanrandende collega’s te kunnen verdedigen.” (Het Vaderland 12-3-1907)
“Mevr. De Lutgen gravin de la Guérinière, de eerste vrouwelijke koetsier te Parijs heeft onlangs er de zweep bij neergelegd. Het ging niet. Het publiek waagde zich er blijkbaar niet aan. Een curieus proces is er echter nu het gevolg van. Den kleermaker had haar voor haar bedrijf een fietsbroek en een jas vereerd, die zij nu mee wilde nemen maar waarvan haar gewezen patroon-stalhouder beweert dat die zijn eigendom zijn.” (Middelb.Cour. 12-6-1907)

Waai om de oren
Het zijn de sterken die hun nek durven uit te steken, altijd al. “De correctionele rechtbank te Parijs heeft Donderdag een vrouwelijke koetsier veroordeeld tot een boete van 25 frank. Zij bevond zich 27 juli voor het station Montparnasse op een plaats waar zij haar rijtuig niet mocht laten stilstaan. Een politieagent maande haar aan, door te rijden. Zij stoorde zich niet aan deze aanmaning. De politieagent vroeg haar papieren. Zij weigerde den agent inzage te geven. Daarop nam de agent het paard bij den teugel om de dame op den bok naar den naasten politiepost te geleiden, maar de dame bleef op den bok zitten. Zij sprong naar beneden en gaf den agent een waai om de ooren, dat de kepi hem van het hoofd vloog. De agent kreeg gelukkig hulp. Er bleek veel hulp noodig. Een politiemacht van zeven agenten slaagde er in, de onwillige vrouwelijke koetsier naar het politiebureau te brengen. Geen man zou zich in het verzet tegen de politie krachtiger hebben geweerd.” (Nwe Tilburgsche Cour. 5-10-1909)
Beeldvorming is alles, zoals ook de reizigers die met de Haagsche Courant in september 1909 een tripje naar Parijs maken: “We hebben ’s middags nog den Eiffeltoren en de indrukwekkende graftombe van Napoleon gezien. We hebben er, vóór de deur, kennis gemaakt met de eerste vrouwelijke koetsier, die we van ons leven tegenkwamen. Het dikwangige meiske had veel bekijks, en bloosde bij onze inspectie – wat van den naïeven aard van ’t kind getuigde. Het moet een heerlijkheid zijn door zulk een naïeve koetsier gereden en vervolgens, bij de afrekening, niet, of bijna niet, gesneden te worden”, droomt één van de toeristen in zijn verslag naïef verder.

Josephine Ellison
Het Geïllustreerde Zondagsblad voor Katholieken (9-6-1907) weet het nieuws in een ander perspectief te plaatsen onder het kopje ‘Merkwaardige vrouwenberoepen’: “Uit de opgaven van het officiële statistisch bureau der Vereenigde Staten blijkt wat de door vrouwen uitgeoefende beroepen betreft, dat er daar reeds 43 werkzaam waren als koetsier, voordat de eerste vrouwelijke koetsier te Parijs verscheen en als nouveauté sensatie maakte.” Toch blijkt de gelijkheid in Amerika betrekkelijk te zijn en per staat te verschillen, want pas in 1910 krijgt Omaha de primeur: “10 Nov. Uitgaande van het beginsel, dat wat een man mag doen ook een vrouw vrij staat, kocht Miss Josephine Ellison een span paarden en een hack en is er nu op uit haar aandeel aan de koetsierbusiness te veroveren. Miss Ellison is 24 jaren oud, ziet er tamelijk goed uit en is een paardenliefhebster, zijnde op een boerderij groot gebracht. Zij is zeker de eerste en de eenige vrouwelijke koetsier in de Ver. Staten. Zij neemt haar plaats in te midden der rijtuigen van de andere koetsiers. Zij beweert dat hare verdiensten gemiddeld $6.00 ’s daags bedragen.” (De Grondwet 15-11-1910)

Jette Batn
“Ruim een halve eeuw geleden al, had de stad Berlijn haar vrouwelijke koetsier. Ze heette Jette Batn en was de dochter van een wagenmaker. Haar betrekking was officieel, ze was de postiljon van den openbaren omnibus tusschen Berlijn en Oranienburg. Een puikbeste postiljon was ze. Maar ze had zich in haar mannelijk baantje allerlei mannelijke gewoonten aangewend en droeg een costuum, dat van dat der vrouwen alleen de rokken overgenomen had. Ze had hooge manskaplaarzen aan, een mansvest, een mansrok, en van onder den grooten witten hemdkraag hing een losse das uit. Uit een korte pijp met grooten, beschilderden pijpekop, zond ze groote rookwolken de lucht in, als ze daar kranig op den hoogen koetsiersbok zat. Een dikke, gouden horlogeketting bengelde over het vest, en de groote, bruine handen waren versierd met groote, gouden ringen. Want Jette was op haar manier ijdel. Ze had er reden voor om het op haar figuur te zijn. Ze was een mooie, groote brunette, met fonkelende, zwarte oogen, die den indringer op een afstand hielden en iedereen ontzag afdwongen. Ze had prachtig zwart haar, dat ze droeg met een scheiding in het midden en glad gekamd. Een hoed of muts had ze niet op. Men zag haar altijd blootshoofd. Behalve door haar verschijning boezemde Jette ook respect in door twee geladen pistolen, die altijd in haar nabijheid waren, als ze op den bok troonde. De veekoopman, die een goede som gelds bij zich had, vreesde niet in Jette’s diligence te stappen; met haar als koetsier had men geen aanval te vreezen, hoe donker de nacht ook was of hoe eenzaam de groote weg was van Berlijn naar Oranienburg of terug. Eenige jaren na den Fransch-Duitschen oorlog kreeg Oraniënburg zijn spoor en de goede tijd voor de omnibussen was voorbij. Jette’s diligence werd afgeschaft; het werd ook tijd, zei Jette, want ze had jicht gekregen van dat zitten ’s nachts op den bok. (…) Vrouwen die zooals Jette Batn flink en degelijk een mannenberoep hebben uitgeoefend zouden er met honderden aan te wijzen zijn”, aldus het Geïllustreerd Zondagsblad voor Katholieken (18-12-1910) dat hulde brengt aan de vrouwen die op de blekerswagens van Berlijn reden of de eerste die een melkwagen bestuurde.

Groszmutter
“Parijs heeft sedert een paar jaren eenige vrouwelijke aapjeskoetsiers, en ook in verscheidene Noorsche groote steden ziet men een vrij groot aantal min of meer aanvallige rossenmensters met haar vehikel de straten doorkruisen, maar te Berlijn was het voorrecht om op den bok van een huurrijtuig te mogen klimmen, tot dusverre aan het sterke geslacht voorbehouden. Tot dusverre, maar de huurkoetsiers der Duitsche rijkshoofdstad hebben sedert een paar dagen een collegin gekregen. Zij draagt de gewone uniform der Berlijnschen huurkoetsier: lange, blauwe jas en glanzend verlakten hoogen hoed, waar onderuit een overvloed van blond haar puilt. Het recht om een rijtuig te besturen is haar door het politiebestuur met het oog op bijzondere omstandigheden toegestaan. Zij is de weduwe van een koetsier, die zijn eigen rijtuig en paard, maar ook niets meer bezat. Na zijn dood bleven haar dan ook de trouwe rossinant en het huurrijtuig als eenig erfstuk tot onderhoud van een oude moeder en haar eigen kinderen. Daarom heeft men de dappere vrouw, nadat zij vooraf het examen had moeten afleggen, dat van alle aspirant-huurkoetsiers gevergd wordt, en getoond had een paard te kunnen behandelen, toegestaan om het beroep van haar man voort te zetten. Hiermede wil echter geenszins het precedent voor een nieuw vrouwenberoep gestold zijn. Daartegen zouden heeren koetsiers zich trouwens wel weten te verzetten, die de eerste huurkoetsierin lachend met ‘collega’ aanspreken, als ze eens erg galant zijn. Maar meestal sukkelen zij niet bijzonder aan galanterie en noemen zij de nieuwe concurrente eenvoudig ‘Groszmutter’.” (De Preanger-bode 9-10-1913).
In 1915 rijdt in Parijs de eerste vrouw een lijkwagen, in de Eerste Wereldoorlog klimmen ze op de bok van de Berlijnse omnibussen. De emancipatie lijkt gewonnen. Maar het beeld van aparte vrouwen al dan niet naïef of juist met haren op de tanden blijft er wel enigszins aan plakken: “Te Friedland in Silezië is de 76-jarige vrouwelijke koetsier Poser overleden. 3 Jaar geleden vierde zii haar gouden jubileum als aapjes-bestuurster. Mettertijd had zij de gewoonte van haar mannelijke collega’s overgenomen en stond haar man in het drinken van wippertjes en biertjes en het rooken van sigaren”, vond de Rotterdamsche Courant in 1930 (27-5) nog steeds nieuwswaardig.

Met groot respect
Met groot respect neemt Friesland afscheid van de vrouw die in Nederland het voortouw had: “Hemke de Jong, van Oudebildtzijl – vrouwelijke koetsier (beter gezegd stalhouder) was niet slechts een populaire verschijning in Frieslands Noorderkwartier, maar ook bij de duizenden, die haar kenden, buitengewoon gezien. Al weer een bekende figuur naar het rijk der herinnering. Tallooze keeren hebben we haar voorbij zien trekken, mee in de rij van de verdekken – glêzen weintsjes, kap- en open sjeazen en lange glêzen weinen (omnibussen) naar de Vrijdagsche markt in Leeuwarden. Ze stuurde haar gespan met wisse hand en als er eens een vreemde ietwat verbaasd vroeg: ’hè, maar waarom ment een vrouw die wagen?’ dan werd er gezegd: ‘O, dat is Hemke!’. Zoozeer nam ze haar vaste plaats in in het beeld van de zwalkers langs den weg, die we zeker alle dagen van het jaar zagen komen en gaan. Nu, in dien levendigen, fleurigen stoet is Hemke mee opgegaan, zeer vele jaren aaneen, en ze heeft er denkelijk zoozeer van genoten, dat ze niet graag anders wou. Waarom toch, dat ze nog steeds en tot weinige dagen voor haar dood, hunkerde naar een stadsreis, nog eens in ‘t gewoel op Veemarkt en Zaailand, nog eens in den kring van de jongere collega’s en vrachtrijders, die hun lustige sociëteit houden in de aloude herberg van Jongma bij de Vrouwenpoort.”

Sluitkorf en trommel
“Jan de Jong, de vader, was een voerman, die zich met harden en moeizamen arbeid een poover bestaan verwierf. Hemke (als jong meisje) stond hem terzijde en nam de zaak over. Met volle toewijding wist ze zelfs de affaire uit te breiden, ondanks de bezwaren, die er aan dit zeer specifiek mannelijk beroep verbonden zijn. ‘Ze was goed bij!’, vertelt haar jongere zuster, die een keurig net huisje bewoont in den breeden berm van den ouden zeedijk te Oudebildtzijl Ze toont een paar foto’s, een van Hemke op 25-jarigen leeftijd, zooals ze met sluitkorf en blikken trommel de stad introk om haar commissies af te doen. ‘Een knap maisje zelfs’, een fleurige, goedmoedige jonge vrouw. ‘Ja – maar niet al te goed; se kon d van hur afspreke’. Dat laat zich verklaren. Maar tevens weer uiterst gevoelig, met zorg voor haar paarden. En haar lid zijn van Dierenbescherming nam ze serieus – en wie was meer in de gelegenheid om het in toepassing te brengen als zij? – Maar ze eischte het ook van anderen. In die dagen zwalkten er veel hondekarren bij den weg en ’t ging ‘er soms ruw om toe. En dan klom Hemke uit den wagen en als zoon karrevoerder niet om ‘lyk’ wou, zich niet liet gezeggen, dan zweepte ze hem af, den hondebeul. Onrechtvaardigheid – noch tegen dieren, noch tegen menschen, gedoogde ze. Wee dengene, die haar onrechtmatig wantrouwde of trachtte te bedriegen – in beide gevallen ging ze, haast zonder argumentatie, tot de daad over. Hetwelk de vertelster met krasse en zeer vermakelijke voorbeelden illustreert. Toch hadden de Leeuwarder zakenlui graag met haar te doen; Hemke vervoerde, vooral in den laatsten tijd, meer vrachtgoederen dan passagiers – gevolg van moderne reisgelegenheid. Ze stond er anders wel ‘noed’ voor, vertelde ons een andere dorpsgenoot als ’t een patiënt betrof, die heil zocht bij den stadsdokter Van der Brug. Dan ging ze mee, bleef toeven in de wachtkamer (niet zelden in de huiskamer) en bewees verder den hulpbehoevende allen mogelijken dienst. Zoo ooit, dan werd aan haar de spreuk van den ruwen bolster en de blanke pit het zuiverst bewaarheid.”

Hemkes geheim
“Aldus Hemke was een goed en rechtschapen mens. Dat ongetwijfeld veel van ’t ruwe leven gekend en ondervonden heeft: strijd tegen de elementen, zwalkend in donkere nachten langs eenzame wegen. En omdat ze ongehuwd bleef, met alle zorg voor zich alleen. Ze mende wel andermans bruidsstoeten – den omnibus met strik en bloem op ’t portier -, naar St. Anna, naar Ferwerd, soms naar de hoofdstad. Ze vervoerde de Vrijdagsche marktbezoeker in haar ‘langen wagen’. Raadsleden naar het gemeentehuis, onderwijzers naar bondsbijeenkomsten – ja, wat niet al. Maar aan een begrafenisstoet heeft Hemke nooit persoonlijk deelgenomen, wou ze niet – en huurde er vreemde krachten voor. Waarom? Dat blijft Hemkes geheim. Eén klein blinkje van Fortuna heeft ze gekend – in stoffelijken zin -, een loterijprijs van een duizend gulden of wat. Daarvan en speciaal van de reis om het gewonnen geld te incasseeren, zouden we een fijne schets willen schrijven, maar het gaat hier niet ter dezer plaatse. We veronderstellen, dat deze kleine som Hemke den strijd om het bestaan heeft vergemakkelijkt, toen spoor en later auto het oude bedrijf knakten. De concurrentie van ’t spoor heeft ze aanvaard en geduld, die van de auto nooit! Dit heeft haar bedrijf geknakt, zei ze, en van den weg verdreven. Ze werd 76 en genoot steeds een goede gezondheid. Een sterke, moedige vrouw was ze. Ze ruste in vrede!” (Nieuwsblad van Friesland; Hepkema’s Courant 8-11-1935).

Het zijn deze dames die de weg vrij maakten voor Elisabeth Korthagen-Van Til (’tante Bets’) en zo veel vrouwen die hun kost verdienden op de bok. Een eeuw later zijn vrouwelijke koetsiers een normaal verschijnsel van de Koninklijke Stallen in Den Haag, bij de Heineken Brouwerij en in tal van stalhouderijen. Het zou niet eens anders kunnen.

Beelden collectie Mario Broekhuis


In het Bois de Boulogne van Parijs namen dames de
gelegenheid te baat om sportief een paard te sturen,
toch was het hen in 1878 nog verboden om op de bok
van een koetsiersrijtuig, zoals de victoria te zitten.

 
Links: mevr.Vilain als een van de eersten die in 1907 haar koetsiersbewijs haalt.
Rechts: zo trots als de eerste ‘femme cocheres’ zijn op hun verworven status, zo
worden ze in het theater door dergelijke ‘actrices’ te kijk gezet.


Enige zelfspot is de femme cocheres niet vreemd.

 
Meer gênant zijn de talrijke prentbriefkaarten die er verschijnen.


Spraakmakende advertentie in het Nieuws van den Dag (20-3-1907).


Hemke de Jong van Oudebildtzijl nam het voortouw in
Nederland (Nieuwsblad van Friesland 8-11-1935).