Aan de Frederikslaan in Apeldoorn stond een markant manegegebouw. Het had iets van een kleine kerk, met hoge ramen en steunberen in de hoge zijgevels. Aanvankelijk deed het dienst voor de stalhouderij van Hoegen Dijkhof junior, na 1920 gebruikt Kees Driendijk het als de Apeldoornsche manege. Driendijk maakte een turbulente tijd mee, niet alleen door de roerige jaren twintig, crisis en oorlog. Hij zag ook hoe de rol van het paard veranderde. De Apeldoorner verdiende zijn brood met de opkomst van ‘gewone mensen’ die recreatief paardreden, zag de behoefte aan koetspaarden verdwijnen en die aan showpaarden groeien.
Hendrik Hoegen Dijkhof sr (1829-1916) was als boer-voerman in 1874 onteigend van zijn grond voor de aanleg van de spoorlijn Amersfoort-Zutphen. Hij stak zijn geld vervolgens in herberg ‘Het Wapen van Gelderland’ met stalhouderij aan het marktplein, tegenover het raadhuis in Apeldoorn, en laat vanaf daar in 1880 op dinsdag en vrijdag een marktwagen met twaalf zitplaatsen naar Arnhem lopen. In 1903 heft senior zijn herberg en stalhouderij met vijf zwarte paarden en zestien rijtuigen op. Het was te veel een bijzaak geworden, want hij had de smaak van de grondhandel te pakken gekregen. Zo kocht de gemeente van hem de woeste gronden aan de Soerenseweg om er een begraafplaats aan te leggen. Aan de Trekweg, bij de Tol, hij heeft overal grond liggen, hooiland, interessante bouwpercelen ook. Senior kan zijn zonen er mee op weg helpen met eigen stalhouderijen.
In 1892 krijgt de jongste, Arnoldus Martinus (1871-1936), als twintigjarige handlichting verleend om in het Posthuis op Het Loo een logement en koffiehuis uit te gaan baten, met stalhouderij. De stalhouderij draagt de naam ‘De Roskam’. In mei 1901 opent Hendrik Hoegen Dijkhof junior (1864-1944) zijn nieuwe stalhouderij aan de Frederikslaan, bij het pittoreske Wilhelminapark in Apeldoorn. Hij heeft hitten en wagentjes uit de hand te huur. En als toeristen hem voor hun komst een telegram sturen, dan haalt hij ze op van het station.
Arnold houdt het zestien jaar vol in het Posthuis en met de Roskam, en laat in 1908 gebouw, grond en inventaris laten veilen. Hij gaat verder met café De Beurs aan de Stationsstraat 78, hoek Nieuwe Markt; wekelijks staat er ‘een partij drachtige varkens’ ter bezichtiging en zit het café vol boeren en kooplieden. Het botert niet in de familie, want het stoort Hendrik junior, die een voorbeeldige stalhouderij heeft, dat klanten hem regelmatig verwarren met zijn jongere broer, de cafébaas. Pakjes en vrachten die door Hendrik bezorgd moeten worden komen in handen van Arnold verkeerd terecht. Het vraagt om een waarschuwing in de krant.
Omgezaagd
De Eerste Wereldoorlog brengt schaarste te weeg en dat heeft niet alleen tot gevolg dat de foerageprijzen en daarmee de tarieven van de ritjes per rijtuig omhoog gaan, ook de behoefte aan brandhout neemt toe. In 1914 gaan de zestien beukenbomen en twee eiken voor de stalhouderij op de hoek Frederikslaan-Marialaan tegen de vlakte. De bomen zijn van de erven van Mevrouw van Muijden, die liever centen zien, dan de groene omgeving die Apeldoorn zo’n landelijke bekendheid geeft. De drie paardenkastanjes die in 1900 voor en naast de ingang van de stalhouderij op Hoegen Dijkhof’s terrein zijn gepoot mogen blijven staan. Hendrik wil ondanks de crisis de boot van de vooruitgang niet missen door in 1914 een zespersoons-automobiel aan te schaffen van het merk Brennabor.
Het is gedaan met de paardentractie, zo lijkt het. Vier jaar later heft Hendrik de stalhouderij op en op het verkooplijstje staan: vijf landauers, vier victoria’s, vier coupés, een landaulette, twee vigilantes, een brik, drie sociables voor resp. vier, zeven en negen personen ‘met kattenbak’, en twee arrensledes. Op stal staan zeven paarden. Het lukt niet om alles in één keer te verkopen, want de tijden zijn slecht, en pas twee jaar later, in 1920, gaat de laatste landauer de deur uit.
Het is dan aan Kees Driendijk om het gebouw over te nemen.
Zoontje van de dokter
Cornelis ‘Kees’ Driendijk (1894-1955) heeft als kind de luxe van een bokkenspan om mee te spelen. Met de witte, ongehoornde bokken voor een hooiwagentje leren hij en zijn jongere zusje hoe je dieren verzorgt en te mennen. Vader dr. Willem Driendijk is ‘medicinaal doctorandus’ en liberaal politicus in het Friese Makkum. Hij laat zich door een koetsier in een coupé rondrijden voor het afleggen van visites en naar bijeenkomsten van bijvoorbeeld het Groene Kruis, waar hij een boekje ‘Eerste hulp bij ongevallen’ voor had geschreven. Af en toe geeft de koetsier de leidsels uit handen aan de jonge Kees, en helemaal feest is het als in de winter de arrenslede van stal komt en het gezin Driendijk met rinkelende bellen en rondzwaaiende kwasten aan het paardentuig over het gladde ijs gaat. Het is genoeg om bij Kees de liefde voor het paard los te maken. In 1912 doet hij zijn laatste examens aan de Rijkslandbouwschool in Leeuwarden, het jaar waarin hij met zijn ouders verhuist naar Apeldoorn. De familie woont dan aan de huidige Koninginnelaan 31 en de dokter houdt zijn praktijk aan de Regentesselaan (huidige nr.38). Het is een achtenswaardig gezin, waar een dienstbode de huishouding doet, zusje een voorliefde heeft voor toneel en moeder in een gemengd koor zingt.
In levensgevaar
Kees volgt nu de Landbouwwinterschool in Zutphen en in het voorjaar de cursus voor werkbaas-opzichter bij de Nederlandse Heidemaatschappij (Heidemij). Hij zal er net als op de landbouwschool met paarden aan het werk zijn, want behalve ossen en stoommachines om heide en veengebieden te ontginnen is er nog volop paardenkracht nodig. Kees krijgt de kans om een vervolgopleiding bij de Heidemij te doen en verhuist daarvoor naar Arnhem. Voor het eerst woont hij op zichzelf, op kamers, net als na zijn tweede verhuizing in 1915 naar Den Haag, waar hij als volontair aan de slag kan bij een grote manege, “om meerdere ervaring in de kennis van paarden en paardenrassen op te doen.” Hij haalt er de Apeldoornsche Courant mee op 27 juni 1917, wanneer hij gewond raakt bij een paardentransport naar Gorinchem. Wanneer de 23-jarige zijn hoofd uit de treinwagon steekt schuiven de deuren met een forse klap dicht. Kees’ hoofd komt er tussen. Bewusteloos, bloedend uit neus, oren en mond belandt hij in het ziekenhuis. Hij komt weer bij en is na twee dagen buiten levensgevaar.
De kans is groot dat Kees als volontair werkt bij Van der Kuijlen in Den Haag, in de Eerste Wereldoorlog één van de grootste opkopers van Nederlandse paarden voor het Duitse front. Dit handelsbedrijf brengt ook tuigpaarden uit op het concours hippique en verzorgt luxe equipages, en dat spreekt Kees aan.
Zestig aandelen
Drie jaar later, in november 1920, is Kees voor zichzelf aan het werk in zijn geboorteplaats Apeldoorn, als directeur van de NV Apeldoornsche Manege en Rijtuig Maatschappij. De NV beoogt een werkkapitaal op te halen van zestigduizend gulden uit te geven in zestig aandelen. Dirk Haagmans uit Bloemendaal, de oud-directeur van een tabakscompagnie, treedt aan als commissaris van de firma. Met Haagmans die toezicht houdt, heeft Kees iemand die het vertrouwen van de investeerders heeft en zelf kapitaalkrachtig genoeg is om desnoods bij te springen. Tot de aandeelhouders horen mensen als de oude mevrouw Helbach-Kramers van de Kerklaan in Apeldoorn, die van het weduwenpensioen van haar man –directeur Rijkstelegraafkantoor- met regelmaat een rijtuig laat voorrijden.
Stallen heeft Kees gevonden aan de Frederikslaan 2 en met een rijtuigremise aan de Loseweg 180. Hij verkoopt Engelse rij- en tuigpaarden, verhuurt als stalhouder rijtuigen voor alle gelegenheden ‘tegen ’t in Apeldoorn geldend tarief’ en geeft dagelijks rijonderricht. Met prima afgerichte rijpaarden om buitenritten te maken zijn bij hem te huur per uur, dag, maand en jaar. Hij levert er tonneaus en americaine’s als kleine sportrijtuigjes voor de liefhebber van buitenritjes bij. Verder is er een garage om automobielen te stallen.
Paard van Sinterklaas
Kees brengt voor het eerst een tuigpaard uit het concours hippique, in Harderwijk, al levert dat vooralsnog niet meer op dan een eervolle vermelding. Het is in augustus, een maand later gaat hij met het paard Surprise op de trein naar Leeuwarden. Ook dat eindigt met onderaan in de rubriek van in Nederland geboren tuigpaarden. Het levert vijftig gulden op als compensatie van de kosten. Maar eerlijk is eerlijk, de concurrentie is gewoonweg te zwaar met geroutineerde showpaarden van eigenaren als van Joh. Lamers uit Elden en Van Hattum uit Wassenaar. Twee dagen later, op de terugreis, pakt Surprise nog veertig gulden mee op het concours in Bergum.
Ondertussen is zus Marietje getrouwd en op weg naar Nederlands Indië. In december 1920 komt de schimmel voor de intocht van Sinterklaas door de Nieuwstraat, Korenstraat en Hoofdstraat uit de stallen van Kees. De leerlingen van de openbare scholen in Apeldoorn kunnen het waarderen en staan te juichen langs de kant van de weg. Kees heeft ook pensionpaarden, waarvan eentje in handen valt van een oplichter. De oplichter A.H., een slager uit Amsterdam, wist pensionklant L. Gevers met mooie praatjes zo ver te krijgen dat hij zijn paard en rijtuig uit wilde lenen. Kees levert die op verzoek van Gevers te goeder trouw in Amsterdam af, maar die ziet zijn paard vervolgens nooit meer terug. A.H. heeft het verkocht. Het eindigt in een rechtszaak en A.H. verdwijnt in het cachot.
Drie juffrouwen
1921, opnieuw reist Kees af naar de concoursen om deel te nemen in de enkelspanrubriek voor handelaren, dresseerscholen en stalhouders, en opnieuw bijt Kees in het stof, opnieuw door te zware concurrentie: Gebroeders van de Haar uit Zeist en Lamers, Elden, handelaren die de duurste tuigpaarden in de wereld verhandelen. Het is zeker geen schande om daar van te verliezen, maar motiverend is het niet om telkens op de laatste plaats te staan. Vijf en twintig gulden is zijn deel. In augustus is er iets interessants aan de hand, want op het concours hippique doet ‘mevrouw C. Driendijk’ mee in de rubriek landbouwtuigpaarden gereden door dames.
Er is echter nog geen officiële ‘mevrouw C. Driendijk’, wel is de stal uitgebreid met de bruine merrie Forest Flower, de vosmerrie Golden Queen en nog een vosmerrie, Dennington Princess. Het zijn luxe tuigpaarden. Als ze in Nijbroek in de ring verschijnen, schrijft de Apeldoornsche Courant over Forest Flower en Golden Queen: “Vooral laatstgenoemde belooft o.i. veel voor de toekomst op de concoursbaan. Nog pas een vijftal weken ingereden verscheen het jonge dier thans voor het eerst in den ring en ongetwijfeld had het publiek de tweede en derde prijs omgekeerd toegekend.” Hoogtepunt dit jaar is de thuiswedstrijd, het concours hippique in Apeldoorn in augustus, met het damesnummer gevuld door de drie paarden van stal Driendijk. Mejuffrouw Alberda wint met Forest Flower, mejuffrouw Dobbelman komt tweede met Dennington Princess en als derde staat mevrouw Evers met Easter Queen. Die bewust mejuffrouw Dobbelman (mevrouw De Bruin) zou overigens nog tot op hoge leeftijd met een pony voor de tonneau gespannen naar bakkerij Kragt aan de Zwolseweg rijden om haar brood te halen, als echte paardenvrouw, wonend in een groot, wit landhuis aan de Wieselseweg aan de rand van het Kroondomein in Wiesel. Bij Kees leert ze het mennen.
Hoogtijdagen
In 1922 draait in de bioscoop Cinema Centraal een film met de titel ‘Apeldoorn, de Parel der Veluwe’ met onder andere een scene opgenomen op de Vijfsprong in het bos, waar de heer Driendijk een tweespan à la flèche rijdt. Hetgeen wil zeggen, hij rijdt op een paard en stuurt tegelijkertijd een paard dat er voor loopt aan de lange lijnen. Tandem-rijden vanuit het zadel dus. Nieuwe aanwinst in de concoursstal zijn dan Flirting Nily, terwijl de nieuwkomers Satisfaction en Perhaps in het span en in het tandem lopen.
In de categorie aardige weetjes valt de bunzing die in de nacht van 19 september 1922 in het kippenhok van Kees Driendijk huishoudt en van de veertien hennen er zes om het leven brengt. Een dag later weet Kees het ‘bekende concourspaard’ Dark Legion aan te kopen. Het is een hackney in de grote maat, die zich in het vorige seizoen goed liet zien in handen van de Gebroeders van de Haar. Het is altijd de vraag of zulke handelaren niet al het beste uit zo’n paard hebben gehaald alvorens het duur te verkopen.
Als directeur van een naamloze vennootschap heeft Kees de verplichting om jaarlijks de balans, winst- en verliesrekening ter inzage te leggen en zorg te dragen voor een raad van commissarissen, hetgeen hij trouw doet. Wanneer in oktober commissaris Haagmans overlijdt komen de andere bestuurders bijeen aan de Frederikslaan voor het benoemen van een nieuw lid.
Het jaar volgend staat Forest Flower als eerste in haar rubriek op het concours hippique in Wageningen en ontvangt Kees daarmee de ereprijs van Koningin-Moeder Emma. Nu draait hij nationaal echt mee.
Voor het leger
“Op ’t concours hippique te Tiel gehouden op 1 September, bewaakte ‘t bekende concourspaard Forest Flower uit den stal van den heer C. Driendijk alhier den eersten prijs in ’t nummer ‘merriën geschikt voor ’t fokken van cavaleriepaarden’, uitgeloofd door de Nederlandsche Vereeniging Het Legerpaard. Lord Nelson uit dezelfde stal wist op dit concours onder zware concurrentie den 4en prijs in ’t nummer ‘Eenspan luxe tuigpaarden’ te behalen. Het mag den heer Driendijk als een groote verdienste aangerekend worden, dat hij de paardensport in Apeldoorn op een dergelijk pijl weet te houden”, aldus de Nieuwe Apeldoornsche Courant (4-9-1923). Na de Eerste Wereldoorlog, die ook een zware aanslag deed op het Nederlandse paardenbestand, is er extra aandacht om paarden te fokken voor het leger. Rijpaarden, tuigpaarden en hackney’s zijn in die tijd nog niet gescheiden in de fokkerij of op het concours, er zijn alleen rubrieken op basis van gebruik en hoogtemaat. Het stamboekpapier of afkomst telt nog niet zo mee, wel de geschiktheid van het paard voor een specifiek doel. Forest Flower was wat klassieker in bouw dan haar stalgenoten en blijkbaar zag de in 1917 opgerichte vereniging Het Legerpaard er genoeg massa in om te chargeren in oorlogstijd.
Terug naar Den Haag
In 1923 denkt verder niemand aan oorlog, tijdens het bloemencorso in het Apeldoornse Prinsenpark, ter gelegenheid van het regeringsjubileum van Hare Majesteit. Kees Driendijk neemt plaats in het organiserend comité. Menigeen met een automobiel siert deze op en doet mee: de heren Wegerif, Wegener, Van der Spek en andere prominenten. De dames Roosmale Nepvue trekken echter een historisch kostuum aan om met hun pony voor de panier, een rijtuigje met rieten bakje, mee te rijden. De tonneau is in die periode een populair rijtuigje in Apeldoorn, want met de zes die er mee rijden is dit het meest algemene rijtuigmodel. Tussen de deelnemers van de opgestelde stoet reden ‘orde-commissarissen’ te paard in rode rok en met oranje linten over de linkerschouder.
Oorlog mag er dan wel niet zijn, het bloemencorso maakt eens te meer duidelijk dat het rijtuig is verdrongen door het automobiel. Voor stalhouders en het verhuur van maandpaarden is geen werk meer, wel voor rijpaarden en tuigpaarden voor het concours. Aan het einde van het jaar doet Kees de rijtuigremise aan de Loseweg van de hand. Kees gaat namelijk terug naar Den Haag, waar hij aan de Sumatrastraat 267 een stal met bovenwoning huurt. Het is echter voor korte tijd en misschien is Riek de reden; Dirkje Wilhelmina ‘Riek’ van der Gaag, een jongedame even oud als Kees, en op haar negentiende ongehuwd bevallen van een zoon, Dirk van der Gaag. Dat zoontje kwam ter wereld, toevallige of niet, in het jaar dat Kees als volontair in Den Haag woonde. Naast de NV Apeldoornsche Manege aan de Frederikslaan is er in de jaren 1923-1925 dus ook het adres in Den Haag. In 1924 heeft stal Driendijk een deelnemer in de rubriek ‘rijpaarden gereden door officieren’ tijdens het jaarlijkse concours hippique in het Apeldoornse park Berg en Bos: van tien deelnemers komt deze Sportsman, gereden door Mensinga, op de derde plaats, waarbij de latere Olympische ruiter, ritmeester Labouchère de rubriek met het paard Gamin op zijn naam zet.
Hoofd in de wolken
In 1925 zijn er in Apeldoorn open en gesloten automobielen aangeschaft. Klanten die een rit van of naar het station willen maken, krijgen de keuze uit een rijtuig of een auto tegen hetzelfde tarief, namelijk één gulden. Ondertussen was het slechter gegaan met de gezondheid van Kees’ vader, de huisarts. Kees en Riek gaan treden in 1926, een jaar na vaders overlijden, in het huwelijk.
Kees blijkt een poëet in de dop te zijn, wanneer hij ’s winters ingezonden gedichten naar de krant stuurt. “Uit dankbaarheid voor den stal voor woonwagenpaarden, schrijft één dier paarden onderstaande brief aan den heer Sauerbier, voorzitter van de afdeeling Apeldoorn der Ned. Vereeniging lot bescherming van dieren. Sauerbier, neem t me niet kwalijk, Dat ik je zoo maar tutoyeer, Maar wat ik nu aan Je moet zeggen, Gaat niet met ‘U’ en met ‘m’neer’. Daarvoor komt ’t te veel uit ’t harte, Heb J’ons te veel aan Je verplicht, Onz’ levensstrijd was soms zoo moeilijk, Ontzag’lijk heb Je die verlicht. We hebben zooveel barre nachten, In kou en regen doorgebracht, Vergeefs verlangend naar beschutting. Naar stalling, strooisel warm en zacht. Je hebt gemaakt, dat we dat kregen. Hebt al dat goeds voor ons gedaan, Je stond altijd hoog aangeschreven, Nou sta Je heel maal bovenaan. Je maakte, wij geen kou meer leden. Dat ’t ons in ’t leven beter ging, We danken Je van ganscher harte. Jou en Je prachtvereeniging. En als we na een dag hard werken. Nu ’s avonds in Je stal staan hier, Dan doen we, voordat we gaan slapen, Een stil gebed voor Sauerbier”, is getekend door Kees Driendijk, 20 december 1927 in de Apeldoornsche Courant. Terwijl zijn romantische kant naar boven komt drijven in de poëzie, loopt Riek hoogzwanger rond in huis. De inmiddels veertienjarige Dirk krijgt er in januari een (half)broertje bij. Riek kan er wel wat hulp bij gebruiken en zoekt een ‘stoere’ dienstmeid, anders dan andere dames die vooral een ‘nette’ zoeken.
Sumatralaan
De inkomsten komen voor een groot deel uit het geven van paardrijlessen. In september 1932 maken mejuffrouw Pont en de heer H.M.J. Lammerink als ruiterconsul van de ANWB vier tochten van zestig kilometer af op paarden van stal Driendijk. De stal is daarna verheven tot Bondspaardenstal en dat is een aanbeveling voor wie in eigen land onder het zadel een tocht wil maken of rijles wil nemen. Maar de recessie is duidelijk merkbaar aan de stadsritjes met rijtuig of auto, die in prijs zijn gehalveerd tot vijftig cent.
In januari 1934 valt het doek voor de rijtuigmaatschappij van Driendijk. Bosman & Co neemt de manege over onder de naam ‘Park-Garage’ en Kees verhuist met zijn gezin naar de Albert Cuypstraat 2 in Rotterdam, waar familie van moeders kant woont, hij staat dan als manegehouder geregistreerd. Het jaar daarop verhuizen ze naar Villa Rozenhof in Almen, de villa van de familie Wiedeman. Die familie is niet veel aanwezig in de villa en mogelijk mogen Kees, Riek en de jongens er op het huis passen of betalen ze tijdelijk huur. Het is voor drie jaar, waarna ze een huisje met paardenstal vinden aan de Sumatralaan 99 in Apeldoorn. Tegen het uitbreken van en in de oorlog houdt Kees zich bezig met de handel in paardenspullen. Een dogcart, sleperstuig, ploegzeel of scheermachine, rijlaarzen en leidsels. Nieuwe boogzwepen (nog met walvisbalein in de boog) kosten vijftien gulden, een splinternieuw Italiaans springzadel met hoofdstel ƒ 165,-. Een enkele keer heeft hij iets uitzonderlijks, zoals een eerste-klas-lijkkoets met statiebok, op rubber, met veel lofwerk en vier statielampen. Ondanks dat het 1943 is, is de vraagprijs drieduizend gulden. Voor lijkkoetsen is altijd werk.
Ruitersportwinkel
Driendijk groeit uit tot dé ruitersportwinkel van Apeldoorn. “Een ieder, die tegen normalen prijs in ’t bezit wenscht te komen van een vooroorlogsche boogzweep, kapzweep, of rijzweepje, geve hiervan ten spoedigste opgave aan”, zo plaatst Kees in 1949 een annonce in de Nieuwe Apeldoornsche Courant, terwijl hij in het weekblad Boerderij een zesjarige ruin, geschikt als cross- en springpaard, probeert te verkopen. Bovendien weet hij twee jaar later weer tuigpaarden uit te brengen op de concoursen hippique in Apeldoorn en Nijkerk: Saltano en Carotte, beide in het enkelspan.
Kees’ moeder is inmiddels overleden, zijn zus is teruggekeerd uit Indië en zoon Dirk werkt als machinebankwerker. Zoon Willem vaart in 1949 als kornet naar Indonesië, om het vervolgens tot luitenant bij de Landmacht te schoppen.
Maar de gloriedagen op het concours hippique en de inspiratie om gedichten te schrijven voor de krant zijn over. De oud-manegehouder overlijdt in 1955 te Rotterdam, de stad waar zijn moeder is geboren en waar Riek blijft wonen tot haar overlijden in 1976.
Het prachtige stalgebouw aan de Frederikslaan 12 in Apeldoorn is gesloopt.
Foto boven: het gebouw van Hoegen Dijkhof junior aan de Frederikslaan, begin 1900. Aan de voorzijde is een bovenwoning, met daaronder de rijtuigremise. Achter zijn de paardenstallen, met op zolder ruimte voor foerage, te zien aan het luik en de luchtkoker op het dak. Het hooi viel vanaf zolder via stortkokers in de ruiven beneden. (collectie Berry Meester)
Aan de leeftijd van de paardenkastanjes te zien zal deze foto
van rond de Eerste Wereldoorlog zijn. Klaar voor klandizie:
op de voorgrond een victoria, daarachter de landaulette en
rechtsachter een open break. (collectie Berry Meester)
Kees haalt in 1920 startkapitaal op door de uitgifte van
aandelen. (collectie W. Boomgaard).