In 1937 wordt het Nederlands Shetland Pony Stamboek opgericht en neemt de fokkerij serieuze vormen aan. Nederland raakt in de ban van de kleinste Britse pony’s. Ze zijn bereikbaar voor bijna iedereen, generaties kinderen groeien er mee op. In dit verhaal gaan we terug in de geschiedenis, als shetlanders nog het ‘speelgoed’ zijn van rijke lieden. Drie generaties koninginnen-in-de-dop groeien er spelenderwijs mee op. Wilhelmina tot haar vreugde, Juliana tot haar verdriet en Beatrix met dank aan opa. Andere liefhebbers houden de pony’s om te showen (baron Van Brakell), voor langeafstandsritten (graaf Wolff Metternich) of voor werk op het landgoed (Simon Thomas-de Vries).
“Te koop: twee kleine hitten of Shetlandsche poney’s…”, adverteert Nicolaas de Vroom, koopman in pluimgedierte te Gouda, in mei 1867. Het zal een van de eerste keren zijn dat er letterlijk sprake is van shetlandpony’s in Nederland. Dat heeft echter meer met de benaming te maken dan met het al dan niet aanwezig zijn van de kleine paardjes, afkomstig van de gelijknamige eilandengroep ten noordoosten van Schotland. De Nederlandse zeevaarders op weg naar West- of Oost-Indië noemden de Shetlandeilanden namelijk Hitland en de paardjes die er liepen ‘hitten’.
Een vergelijkbaar taaldingetje speelt met het woord ‘pony’ voor een klein paardje. Dit typisch Engelse begrip doet pas in de negentiende eeuw zijn intrede in de Nederlandse taal. “Te koop…. alsook eene Barouchette en een kleine Poney-Phaeton. (Engelsche rijtuigen). Te bezigtigen bij de heer Hofmans op het Haarlemmerplein, te Amsterdam”, aldus een eerste vermelding in het Algemeen Handelsblad van 31 juli 1838.
“Het Engelsche woord pony was kort te voren hier te lande bekend geworden, toen men hoe langer hoe meer hitten uit Engeland naar het vasteland overbracht. Vroeger noemde men een paard van klein ras een hit, kit of ket. De Ardennen bezaten toen het meest hier te lande bekende kleine paardenras. Toen wist men ook wel van andere hitten, maar het was al te gewaagd en te kostbaar om in het groot hitten uit overzeesche gewesten aan te voeren en van deze een handelsartikel te maken. Vooral waren de hitten van IJsland en Shetland, hoewel meest slechts bij name bekend, vanouds, vermaard”, schrijft de Arnhemsche Courant in 1888, een jaar nadat prinses Wilhelmina vier shetlandpony’s van haar vader had gekregen. Met het koninklijke cadeautje is de toon gezet en krijgt de ‘pony’ bekendheid in Nederland.
Taaiheid en moed
De Arnhemsche Courant (12-10-1888) schetst de wereld waarin de kleine paardjes van de Shetlandeilanden leven: “Hoewel in den laatsten tijd het aantal hitten in het land, dat zijn naam ongetwijfeld aan hen te danken heeft, zeer is verminderd, ziet men ze nog overal, grazende op de barre mossige veengronden, dravende over de kale heuvels, of als kabouterpaardjes voertuigen langs de steenwegen trekkende. Daar zijn kleine hitten en grote, zwarte en bruine, gele, vosrode, vale, grijze en bonte. Daar zijn er van allerlei kleur en hoogte, zoowel van de kleinste bekende soort als van de bruikbaarste, krachtigste hitten der wereld.”
“Het voorkomen van eenige der kleinere hitten is in hooge mate koddig, hunne schitterende oogen, die door een ruigen bos voorhoofdshaar fonkelen, doen hen wel iets op dwergbisons gelijken. Nu en dan ziet men de jongeren, en voornamelijk de kleinere dieren, tot afwisseling onder het grazen dapper met elkander vechten. Trouwens hitten van dit soort zijn, wat taaiheid en moed betreft, ware tegenvoeters van veel grootere paarden. Er zijn voorbeelden bekend, dat gewone paarden, die met hitten op eilandjes of holms, zooals ze daar zeggen, weiden, door de herhaalde aanvallen van hunne kleine maar onverschrokken vijanden gedood werden.”
“De shetlander bekleed met zijn dik en ondoordringbaar haarkleed, heeft geen ander wijkplaats, dan die hem lijzijde van een heuvel of dijk aanbiedt, en als een echt wijsgeer, keert hij zijn rijken staart naar de vreeselijke bui. Daaraan heeft hij grootendeels zijne ongemeene gehardheid te danken. Hoewel nu iedereen overtuigd is van den voorrang der Shetlandsche hitten, en die ook niet kan betwist worden, moeten wij opmerken – en hier liggen voor de koopers voetangels en klemmen – dat ook in Shetland onderscheid bestaat tusschen hit en hit. De fokkers wedijveren vinnig met elkander om den palm, wie de beste soort bezit. Daarin zijn zij natuurlijk meer te prijzen dan te laken. Ook hier tracht men het goede ras door kruising te verbeteren. In het algemeen gelooven wij, dat dit afkeuring verdient, en het betere gevolgen heeft, wanneer men een goed ras in zichzelven tracht te veredelen. Toch wordt door deskundigen erkend, dat eenige jaren geleden nabij Sumburgh eene kruising met Noorweegsch bloed is beproefd, waardoor men een veel grooter variëteit van hit verkregen heeft; maar dit bewijst niets tegen den door ons gestelden regel. De grootte van volwassen Shetlandsche hitten verschilt meer dan men algemeen gelooft. Het scheelt veel dat allen Liliputters zouden zijn. Over het algemeen worden echter de kleinere paarden het meest uitgevoerd. Luxe-hitten van die soort, die gewoonlijk slechts negen handen of 36 inches tot den schouder gemeten, of nog kleiner – zelfs 32 inches zijn – worden gevraagd voor de manége of tot vermaak van kinderen, want voor iets anders zijn zij ongeschikt en buitengewone luxe-prijzen worden voor dergelijke pygmeeën betaald, voornamelijk voor staalpaardjes en roomkleurige of bonte. Zulke kosten wel dertien guineas of nog meer (p.m. ƒ 400). Kleine hitten (van omstreeks 44 inches) worden gevraagd voor de kolenmijnen in het Zuiden van Engeland, in grooten getale uitgevoerd, en brengen veel geld op. Voor hem die Shetlandsche hitten wil koopen verdient aanbeveling een agent op Shetland te zoeken en zich de paardjes te laten zenden; die kan ze gemakkelijk en goedkoop tegen gevaar laten verzekeren.
Ongetwijfeld is er geen onzer lezers, die de lieve photographie ‘Ons Prinsesje en haar lievelingspaardje’ niet kent. Dat plaatje gaf ons aanleiding bovenstaand artikel voor de pers gereed te maken, in het vertrouwen dat het velen, die minder met Shetlandsche hitten bekend zijn, niet onaangenaam zal wezen eenigszins omtrent dezen ingelicht te worden.”
Prinses Wilhelmina met haar vierspannetje en Baby (Koninklijke Verzamelingen, Den Haag).
Teder moederhart
Op haar negende verjaardag vinden Wilhelmina’s ouders haar oud genoeg om een span Engels-Hongaarse volbloeden cadeau te doen, maar het meisje beleeft meer plezier aan wat haar moeder nog meer in petto heeft: Baby, de roodschimmel Brownie, moorkop Puck en de zwarte Blacky komen haar als vierspannetje ‘feliciteren’ en zijn, net als het tuig, de zweep en zelfs de hoeden van koetsier en palfreniers met bloemen versierd. De pony’s zijn bedekt met schabrakjes die er speciaal voor zijn vervaardigd in de Apeldoornse nettenfabriek, van zwarte koorzijde en bezaaid met immortellen en boeketjes. “Moge de aanblik van deze rijke bloementooi het hart van het jarige Vorstenkind hebben verblyd en verrukt, bovenal zien wij in deze liefelijke verrassing, de uiting van een teeder moederhart!”, zwijmelt de Apeldoornsche Courant (3-9-1889).
In die tijd geldt de shetlander echter nog altijd als een bezienswaardigheid, zoals een berichtje in de Westlandsche Courant (28-6-1899) bewijst: “Vrijdagmorgen met de Harwichboot alhier aangebracht een Shetlandsche ponny. Ofschoon de leeftijd van het dier 6 jaar bedroeg en het dus als volwassen kan gelden, was het niet hooger dan 36 inches. Het paardje is bestemd voor een Duitsch vorst.”
Ondanks de aanbevelingen voor potentiële kopers in de Arnhemsche Courant van 1888 duurt het nog tot na de eeuwwisseling voordat het aantal pony’s in particulier bezit toeneemt. In de stallen van Huis Berg en Vaart in ’s-Graveland houdt Pierre Joseph Eijma een shetlander in een box naast die van zijn Amerikaanse en Hongaarse volbloeden; stalhouder A.G. Ambrosius verhuurt een zwarte shetlander aan de kindjes van de talrijke villa’s in Baarn. Luxe-paardenhandel Jan Kok & Zoon in Arnhem probeert in 1907 een 1,10 meter hoge shetlander als dekhengst goedgekeurd te krijgen, maar de muisvale Bacil schiet in de ogen van de rijkscommissie tekort in stand en gang van de achterhand. Meer geluk heeft Rettendon Squire van de heer Joan Sigismund Wurfbain uit Rijswijk. In februari 1907 verschijnt het hengstje op de veemarkt in Rotterdam voor de Rijkskeuring. Met succes, want hij mag dat jaar en de twee daaropvolgende jaren voor nageslacht gaan zorgen. Squire heeft een schofthoogte van 1,05 meter, is bruin met zwarte manen en staart, en dekte voor hij naar Nederland kwam vier jaar op een Engelse stoeterij. Hij loopt onder het zadel en voor het rijtuig, waarbij hij, zo zegt tijdschrift De Veldbode, een snelheid ontwikkelt van ongeveer tien kilometer per uur.
Hengstenhouder Joan Wurfbain is overigens zelf nog maar vijftien jaar als hij zijn hengst ter keuring aanbiedt. Het is een jongen uit een keurige familie: zijn vader is advocaat, procureur, bankdirecteur en fervent jager, het gezin woont het grootste deel van het jaar op het landgoed Heuven in Rheden. In dat milieu past een shetlandpony.
Miniatuurpaardje van Walter Winans op het concours hippique te ’s-Gravenhage
in 1909 (Revue der Sporten no 9 1909).
Haar eerste ritje
Het jaarlijkse hoogtepunt van de Nederlandse paardenwereld is het elite-concours hippique op Houtrust, ’s-Gravenhage. Daar komt de bovenlaag van de bevolking bijeen om de beste paarden te showen en te bekijken. Een van de vaste deelnemers is de Amerikaanse miljonair Walter Winans, een kleurrijk figuur door de manier waarop hij zichzelf op de concoursen in Londen, Parijs of ’s‑Gravenhage in de schijnwerpers zet, telkens door iets aparts te presenteren, zoals trojka’s uit zijn geboorteland Rusland. “Echter moest de heer Winans toch weer iets origineels vertoonen. Vooreerst zijn troika, vervolgens een miniatuurpaardje, zoo groot als een collie, dat voor een wagentje gespannen door een groom werd voorgereden en een uitbundig succes had”, bericht de Revue der Sporten over Houtrust in 1909, met als toevoeging dat het om een shetlander gaat. Het diertje oogt als een veulen.
In 1910 schenkt koningin Wilhelmina haar eigen dochter een shetlandpony. “Zooals wij reeds mededeelden ontving ons Prinsesje van Hare Koninklijke Ouders op Haar eersten verjaardag een dogkar met een kleine pony ten geschenke. Daar nu de Koningin-Moeder den heugelijken dag op het Loo kwam doorbrengen, meende H.M. de Koningin en Z.K.H. de Prins niet beter te kunnen doen dan Grootmoeder, door de kleine jarige zelf te doen begroeten. En zoo geschiedde ’t. De pony – Foppy genaamd, niet grooter dan een flinke hond – werd voorgespannen, de kleine Prinses op het bankje geplaatst en de leidsels in de mollige handjes gestopt, en voorzichtig stap voor stap ging het naar het Paleis-Station. Hoe verbaasd het publiek wel was, hoe deftig de stationschef wel aansloeg en de houding aannam en hoe boos de begeleidende hofdame freule van de Poll en beduusd de palfrenier wel stond te kijken”, schrijft de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant op 21 mei 1910, nadat een fotograaf er in slaagt een kiekje van het kleine prinsesje rijdend op een laan voor paleis Het Loo in Apeldoorn te maken. Een Amsterdamse uitgever brengt de foto als prentbriefkaart op de markt, met als datum 30 april, de verjaardag van Juliana. Het prinsesje haalt haar oma op van het station en maakt zo haar eerste ritje. Het is niet met een ‘dogkarretje’, waar de kranten steevast over blijven spreken, maar een tonneautje met een afneembare kap.
De shetlandpony die was voorbestemd voor de eerste paardrijlessen van het kind, kwam eerder op zaterdagmiddag 16 april 1910 per spoor aan in Apeldoorn. In het stalregister staat hij vermeld als ‘Foppie’, als negenjarige hengst, 1,09 meter schofthoogte, voor 275 gulden gekocht bij Kok & Zoon in Arnhem.
Twaalf dagen later volgt pony twee: “Foppy en Tommy zijn de namen, door H.M. de Koningin persoonlijk gegeven aan de twee pony’s, welke Prinses Juliana op haar eersten verjaardag ten geschenke heeft gekregen. Foppy is de kleine zwarte, waarmede de Prinses bijna dagelijks uit rijden gaat, en die aan alle mogelijke geluiden, zoals bijvoorbeeld het gefluit van de locomotief of het gesnor van ’s Prinsen auto, al gewend is geraakt. Tommy, de roodschimmel, is eenige dagen ziek geweest, doch thans herstellende. Met het rijden met deze pony’s is belast Hr. Ms. koetsier R. Rombouts.”
Foppy op Soestdijk
Rombouts, ‘verpleegster’ mejuffrouw Marting en freule Van de Poll krijgen het er druk mee. Ook op 4 mei 1910 spannen ze Foppy ’s middags aan, terwijl prins Hendrik ’s ochtends met zijn vier schimmels naar de buurtschap Nierssen rijdt om te zien hoe bosarbeiders dertig hectare heide in de brand steken alvorens ze er de stoomploeg aan het werk zetten. “Prinses Juliana reed gisterenmiddag in hare equipage met den pony bespannen uit, vergezeld van jonkvr. Van de Poll en de verpleegster van de Prinses. De rit ging door het Koninklijke park, waar telkens even werd gepauzeerd en de Prinses op den arm harer verpleegster werd rondgedragen”, schrijft de Delftsche Courant een dag later. Het tafereel is gedurende de maanden die volgen vrijwel dagelijks te zien; soms gaat de prinsje ‘alleen’ op pad met de kinderjuf en ’s middags mag ze met haar moeder mee in het rijtuig, want haar ouders zijn fervente menliefhebbers, die ieder met een eigen span of vierspan door de bossen rond Het Loo ritten maken. Die liefde voor het paard willen ze aan hun enig kind meegeven. In de laatste week van juli verhuizen pony Foppy en de ‘dogkar’ eventjes naar Soestdijk, waar de familie de nazomer gaat doorbrengen. Het prinsesje maakt nu ook aan de hand wat stapjes en begint het lopen onder de knie te krijgen. “Ondanks de felle julihitte stonden de bezoekers uren achtereen geduldig te wachten voor het groote hek. Tegen 5 uur kwam H.M. de Koningin met Prinses Juliana in het ponywagentje aanrijden. Vlug trippelde de blinkende zwarte pony langs de paden van den voortuin en bleef bij het groote bloemperk in het midden van den tuin staan. De Koningin, die zelf gemend had, stapte uit en tilde Juliana uit het wagentje. Vlug liep de kleine naar het hek, bleef op enkele meters van het hek staan en maakte voor de talrijke toeschouwers een buiging. Een gejuich steeg uit de dichte rijen bezoekers op”, aldus een enthousiast verslag uit Soestdijk. In augustus is Foppy terug op Het Loo en is het opnieuw Wilhelmina die met hem en haar dochtertje in de tonneau rondstuurt. Een lakei of een koetsier gaat op de fiets mee.
De roodschimmel Tommy blijkt echter een miskoop. En daarom start de zoektocht naar een betere stal- en spangenoot voor Foppy.
Links: prentbriefkaart van prinses Juliana’s eerste ritje met Foppy op Het Loo. Midden: promotie voor Tiny op de
International Horse Show, London, 1912. Rechts: Juliana op Caesar.
Geen Tiny, wel Caesar
De Haagsche Courant (21-6-1912) weet te vertellen: “In een Engelsche krant lezen wij, dat op de internationale paardententoonstelling in Olympia te Londen een hitje is aangekocht namens onze Koningin; het paardje, dat Tiny heet, is bestemd voor prinses Juliana. Het is vijf jaar oud, 75 cm hoog en bruin van kleur. Het aardige beestje is zeer mak, geeft pootjes en zoentjes en kan gerust door ’t Prinsesje zelf gemend worden. Het was eigendom van de gebroeders Denis, rijtuigmakers te Kensington, die in opdracht hadden, een mooi klein wagentje te maken, geschikt voor het hitje. Dat wagentje zal met het paardje naar Holland worden nagezonden.” Op de International Horse Show delen de gebroeders Denis briefkaarten uit met foto en het verhaal dat Tiny verhuist naar de koninklijke stallen. Maar Tiny is er nooit in het stalregister ingeschreven, evenmin is er een factuur van de verkoop te vinden. Mogelijk heeft Tiny de Noordzee nooit over gestoken of blijkt het diertje een gezondheidsprobleem te hebben, waardoor de handel niet doorgaat.
Twee maand later schrijft de Nieuwe Courant dat Stal Doorwerth, de handelsstal van baron Anton van Brakell, een shetlander heeft verkocht aan koningin Wilhelmina voor haar dochter. Het is de hengst Caesar, 1,05 meter hoog, zeven jaar oud en bruinbont van kleur. De majesteit betaalt er 450 gulden voor en die investering loont, want de pony is braaf en voorwaarts. Prinses Juliana laat zich met de bonte Caesar vereeuwigen, al is het niet zo enthousiast als haar moeder eertijds met Baby op de foto ging: wanneer in 1920 een einde komt aan de verplichte paardrijlessen, stopt Juliana er subiet mee, want paardrijden is niet bepaald haar hobby.
In de jaren die volgen, gaat het er daarom meer en meer op lijken dat de verjaardagscadeautjes van Wilhelmina aan haar dochtertje eigenlijk presentjes aan haarzelf zijn. Wilhelmina kreeg al in 1883 zwarte ‘Zevenbergers’ van haar moeder, en rijdt inmiddels met grote paarden, toch is ze heimelijk de shetlanders als haar eerste paardenliefde trouw gebleven. Met de bonte Caesar voorop rijdt Wilhelmina de pony’s in het tandem voor de tonneau. Ze maakt er tochtjes mee over het Scheveningse strand naar Katwijk.
Op 19 april 1921 mag Foppy met pensioen bij de heer Naeff te Lochem. De eerste stalmeester van de majesteit, Baron Bentinck, staat de pony officieel af na een stempel en handtekening in het stalregister. Caesar mag nog wat langer op Het Loo blijven en wordt op 12 december 1922 aan mevrouw Dobbelman-Vasseur op landgoed De Ploeg in Wiessel geschonken. Die mevrouw, getrouwd met een zeepfabrikant, heeft weinig plezier van de zeventienjarige pony, want een half jaar later geeft ze hem terug aan de koninklijke stallen, waar het diertje vijf dagen later wordt afgemaakt.
Foppy en Caesar in de registers van het staldepartement
(Kon. Huisarchief E11c-IIb-4_01, Kon. Huisarchief E11c-IIb-4_02).
Koningin Wilhelmina rijdt de pony’s in het tandem voor de tonneau door de duinen
naar het strand, waar prinses Juliana mag spelen (collectie Peter Kallenberg).
Baron en graaf
In 1932 komt de shetlander opnieuw onder de aandacht van een breder publiek. “Den laatsten tijd wordt er in de vakbladen op aangedrongen toch eens wat meer aandacht te schenken aan de aardige Shetlandsche ponies, die zoo bij uitstek geschikt zijn voor kinderen. Het is inderdaad een verkeerde gewoonte om kinderen zoo van 8 tot 12 jaar groote paarden te geven. Niet alleen is het voor hen zelf en voor de straatgebruikers gevaarlijk omdat zij niet in staat zijn zoo’n paard te bedwingen, doch ook is een paard, dat niet bij hun lichaamsmaat past, gevaarlijk voor de gezondheid. Kinderen in hun groeiperiode moeten paardjes hebben die hun passen m.a.w. kleine paarden of ponies. De shetlanders, die aardige kleine diertjes met hun lange manen en staart, zijn voor de kleine ruitertjes geschikt. Ze kunnen er op rijden en ze ook voor een karretje zetten, terwijl zij zeer sober zijn en uiterst goedkoop kunnen worden gehouden. (…) In ons land bestaan momenteel twee pony-fokkerijen, n.l. te Doorwerth (Wolfheezen) van Baron van Brakell en een te Hillenraad (L.) van Graaf Metternich. Men kan dus de Nederlandsche paarden(!)fokkerij er nog mee steunen ook!” (De Amstelbode 21-1-1932).
Op de concoursen ontstaan rubrieken voor enkel- en tweespan showpony’s, waar met name Van Brakell en zijn koetsier Gerrit Snippe steevast aan deelnemen en in de prijzen vallen. Voor de baron is het een logisch vervolg op zijn carrière in de tuigpaardensport. Dat de shetlanders als showpony’s voor een rijtuigje op het concours komen is in navolging van Engeland, waar met name op de International Horse Show in Olympia Hall, Londen, de pony’s een serieuze plaats innemen. Andere deelnemers zijn onder andere de kinderen van Spangenberg en Heijbroek, de directie van de Amsterdamsche Rijtuig Maatschappij, mevrouw Van Hoboken van Hoedekenskerke, Jan Nas junior uit Bemmel en ponyhandelaar P.J.M. van den Berg uit de Arnhemse Spijkerstraat.
Links: complete aanspanning van Stal Doorwerth. Rechts: moorkop Nora gereden
door Gerrit Snippe (Paard en Paardenwereld 31-8-1933)
Honderd kilometer in drie dagen
Graaf Wolff Metternich stuurt zijn koetsier naar het concours ter promotie. Zo laat hij in 1929 een zesspan zien op het concours hippique in Den Haag, en ook in Zelhem geven de shetlanders van de graaf acte de presence: “Wij zagen een zesspan gereden door den Gestütsdirector Herrn Bongardt, een tweespan door Grafin Metternich en een eenspan door Comtesse Gilla Metternich, waarmede zeer veel succes werd geoogst. Tijdens het concours hadden wij een onderhoud met den heer Bongardt en vernamen met belangstelling van de prestaties waartoe deze kleine ponies in staat zijn; b.v. 1000 kilo wordt door zoo’n pony gemakkelijk op den weg, ook kleine heuvels op en af getrokken. Dat ook lange afstanden geen bezwaar voor hen opleveren blijkt uit het feit, dat de heer Bongardt er geregeld mede naar huis (Duitschland) rijdt en dan met een span de plm. 70 km in 3,5 uur aflegt. En dan te weten, dat deze ponies nimmer krachtvoeder krijgen en alles doen op gras of hooi, bewijst wel, dat zij voor weinig kosten zijn te onderhouden en zeer sterk zijn.” (Paard en Paardenwereld 26-9-1929).
Op Hillenraad ligt de aandacht niet bij showpony’s, maar bij pony’s die op de lange afstand lopen. En dat deze shetlanders in staat zijn om zulke prestaties voor het rijtuig te leveren, bewijst een span op de wedstrijden te Aken: “Zeer interessant was een wedstrijd voor tweespannen, waarbij allerlei moeilijke eischen werden gesteld, zooals tusschen twee lichte houten piramides doorrijden, korte wendingen maken, tegen een draaibaren slagboom rijden, die daardoor den weg vrij gaf enz. Zo’n wedstrijd, z.g. Hindernisfahren, is zeer leerzaam en doet de qualiteiten van den rijder kennen. Inderdaad voor onze concoursen ook iets aanbevelenswaardigs waar bovendien het publiek nog met meeleeft. Van Nederlandsche zijde deed een ponyspan van Graaf Metternich mede en verkreeg tusschen talrijke deelnemers den vierden prijs.” (Algemeen Handelsblad 22-7-1930). Nu is dat nog niet zo’n grote kunst voor de wendbare pony’s; de echte proef komt een dag later, wanneer een vierspan van de graaf, gereden door stoeterijdirecteur Bongardt, deelneemt aan de marathon van honderd kilometer, af te leggen in drie dagen, waarbij op bepaalde trajecten het gemiddelde tempo op 15 kilometer per uur dient te liggen. Hoewel de pony’s in het Limburgse Swalmen wel zijn gewend aan flinke heuvels en dalen, zullen ze het als enige pony’s zwaar hebben gehad in een deelnemersveld van dertien vierspannen.
Nu hij de smaak te pakken heeft, treedt Hans Bongardt, Duitser van geboorte, met de dames Metternich aan op het concours hippique van Berlijn, waar zij de eer van Nederland verdedigen met pony’s tussen de grote paarden. Een eerste, een tweede en een derde prijs vallen hen ten deel. Hij komt in de baan met een negenspan en met succes: “De leider van de Shetland-pony-fokkerij van Graaf Wolff Metternich, kasteel Hillenraad te Swalmen (L.), heeft van het Duitsche Reichsverband für Zucht und Prüfung deutschen Warmbluts voor zijn prestaties met de ponny’s bij de Duitsche tournooien, de hoogste onderscheiding ontvangen die genoemde bond kan verleenen. Deze bond verleent voor bijzondere prestaties het Deutsche Fahrerabzeiehen in brons derde klasse, in zilver tweede klasse, en in goud eerste klasse. Deze onderscheiding is voor den heer Bongardt des te eervoller, omdat genoemde bond deze hoogste onderscheiding in goud tot nog toe nog nooit verleend heeft.” (Ons Paard 8-1-1931).
Negen- en zesspan van Graaf Wolff Metternich, gereden door Hans Bongardt
(Leeuwarder Courant 6-3-1931, collectie Markus Schmitz).
Ploegen en houtslepen
Het jaar ná het Duitse succes, in 1931, maakt Bongardt een reis langs de Nederlandse concoursvelden met het negenspan: pony’s genoeg op Hillenraad, want de ene keer zijn het negen bonte en de volgende keer negen zwarte pony’s. Terwijl de 58-jarige Bongardt zijn faam daarna ten gelde gaat maken als rijinstructeur – één gulden per uur – en als uitbater van de Eerste Venloosche Manege op Hof Genraai, gaat een ‘volgelinge’ van graaf Wolff Metternich in 1934 verder met het geven van demonstraties met aangespannen shetlanders: de welgestelde Clara Simon Thomas-de Vries van Cronesteijn van landgoed De Vennen in Nunspeet. Zij laat ze demonstratief op concoursen zien in tweespan, vierspan, onder het zadel en in vrijheid gedresseerd. Dat doet ze meerdere jaren achtereen, waarbij ze onder andere Nijkerk, De Bilt, Epe en Rijssen aandoet met een merrievierspan geflankeerd door hun vier veulentjes.
Weekblad De Boerderij neemt in januari 1935 een kijkje op De Vennen, waar de pony’s hard meewerken om het landgoed van dertig hectare te onderhouden: “De stevige bouw doet reeds op het eerste gezicht een groote trekkracht vermoeden. En inderdaad is die veronderstelling juist. Voordat men op De Vennen van de ‘Nieuwe inzichten inzake grondbewerking’ van ir. O.J. Cleveringa had gehoord, werd er met een vierspan meerdere malen tot op 40 cm diepgang geploegd. Trouwens ook de hierbij gegeven afbeelding van het boomentransport is wel in staat om een indruk van het verplaatsingsvermogen van deze paardjes te geven. Op een boerenkar wordt langs een sintelweg van eenige kilometers door een tweetal ponies regelmatig een last van 1.000 kg vervoerd. Dat daarnaast ook het uithoudingsvermogen in orde is, is niet alleen in ’t werk, maar o.a. ook voldoende in de bekende rit van Mevr. Simon Thomas met een van haar vierspannen gebleken. De daarvoor gebezigde ponies hebben bijna 8 uur aan één stuk gedraafd. Het is echter niet mogelijk een sneller tempo te forceeren.”
De journalist van De Boerderij bekijkt de pony’s op De Vennen vooral als potentieel werkpaard voor de boer, want de shetlander is in de jaren dertig lang niet meer zo exclusief: na de val van het Engelse pond halen handelaren ze op grotere schaal naar Nederland. Op de markt in Breda 1937 staan er ‘eenige’ die vlot van de hand gaan. Voor wie een paard te veel geld kost brengt zo’n sobere shetlandpony uitkomst. “De meeste thans als havermotor in het transportbedrijf bij den retailverkoop van melk, brood, petroleum of andere producten. Verschillende inrichtingen hebben met succes hun trekhonden door Shetlandsche ponies vervangen”, schrijft De Boerderij. Met name in de Betuwe zijn ze te vinden, op kleine landbouwbedrijven en in de fruitteelt.
Clara Simon Thomas-de Vries geeft demonstraties, terwijl zij en haar man de pony’s voor land- en
bosbouwwerk inzetten op het landgoed (uit Eigen Erf 26-8-1938, Nederlandsch Landbouwweekblad
24-9-1937, Boerderij 23-1-1935).
Juliana gedoopt
Maar de shetlanders zijn de koninklijke stallen ook nog niet uit. In 1939 krijgt Beatrix de shetlander Astrid aangeboden door de Baarnsche Rijvereniging. Van haar moeder hoefde zij geen pony te verwachten, maar prins Bernhard juicht het cadeau toe. De pony is wederom afkomstig van baron Van Brakell van Stal Doorwerth. “In den beginne was bij de fokkerij de aandacht vrijwel geheel gericht op het tuigpaard en zoo heeft Stal Doorwerth dan ook, nu ongeveer vijf en twintig jaar terug, twee zwarte koetspaarden aan H.M. de Koningin mogen leveren. Doch in dienzelfden tijd heeft baron Van Brakell, evenals thans, voor het lilliput-paardje van een Oranje-prinses mogen zorgen. Toen immers Prinses Juliana nog klein was, werd hij met een pony op het Loo ontboden. In een veewagen met een paard ervoor ging het de Veluwe over naar de koninklijke zomerresidentie toe. (…) Toen met het vlieden der jaren de tuigpaarden steeds minder en de pony’s steeds méér gevraagd werden, heeft ook baron Van Brakell de bakens verzet en heeft hij de shetlanders tot de eenige bewoners van zijn stallen gemaakt. Zijn stoeterij omvat thans vijf en twintig van deze paardjes, maar daar zullen in den loop van dit jaar zeker een tien a twaalf veulentjes bijkomen, terwijl er, terwille van het frissche bloed, ook nog geregeld hengsten en merries regelrecht van de Shetland-eilanden geïmporteerd worden. Eén zo’n import-exemplaar werd ons wel met bijzonderen trots getoond. En met recht. Alleen die naam al: Magnus of Longhaugh. Maar met nog meer trots vertelt baron Van Brakell van zijn Astrid, van de pony van Prinses Beatrix. 20 Mei 1936 werd zij geboren en toen meteen gedoopt met den naam welken zij nu nog steeds draagt. Twee en een half jaar moest er toen echter nog over verloopen, voor ook dit veulen voor stamboekkeuring in aanmerking kwam. Nu Astrid kon zich, toen zij in Februari van dit jaar voor de stamboekkeuring kwam, volkomen rustig gevoelen; zij was nog geen meter hoog. En toen dan ook het bestuur van de Baarnsche Rijvereeniging op zoek ging naar een raszuiver beestje, viel het oog al gauw op dit mooie product van Stal Doorwerth. Of er van Astrid nog iets bijzonders valt te vertellen? Alleen maar goeds. Want zij was altijd een van de makste veulens en bewees weer eens heel sterk, welk een lief en aanhankelijk karakter de Shetlandsche pony wel heeft. ‘Maar het mooiste heeft u nog niet gezien. Ziet u dat kleine peerdje daar?’ Een rieten stokje wijst het weiland in en wij zien, hoe bij een blauwwitte merrie een heel klein zwartgrijs veulentje met malle koddige sprongetjes aan het rondhuppelen is. ’Weet u wie dat is? Dat is het stiefzusje van Astrid, vier en twintig uurtjes oud. Zaterdag jongstleden waren de vader en moeder van Astrid, Sylvano en Mary, met hun dochter mee naar Baarn om daar aan Prins Bernhard te worden voorgesteld. En wij zijn hier goed en wel in Heelsum terug of daar brengt moeder Mary zondagmorgen plotseling een klein veulentje ter wereld, zestig centimeter hoog. Dat was dus op 30 April. En dadelijk hebben wij de nieuwgeborene toen Juliana gedoopt”, zo schrijft de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant op 3 mei 1939 over het bezoek aan Van Brakell. Op 20 juli, dus amper twee maanden later, overlijdt de baron op 57-jarige leeftijd.
De paarden en pony’s van Stal Doorwerth, op de middelste foto loopt Anton Baron van
Brakell midden in beeld en houdt koetsier Gerrit Snippe rechts de pony’s vast.
Hiermee houdt ons verhaal op, maar niet dat van de shetlandpony’s. Die zijn ondertussen bereikbaar voor iedereen met een stalletje en een stukje grond. Hele generaties groeiden op met de kleine, pittige dieren die menig ruitertje hebben doen happen in het zand, pony’s ook die juist daardoor de beste basis vormen voor het ontwikkelen van de ‘onafhankelijke zit’ die een goede ruiter nodig heeft. Ook voor de wagen staan deze pony’s tot op vandaag de dag hun mannetje. Meer weten? Het Nederlands Shetland Pony Stamboek helpt u graag verder of leestip: het boekje ‘De Shetland Pony’ van Yana van Tienen (1994).