In de familiestamboom Van Beurden komt 32 keer als beroep ‘wagenmaker’ voor. De meesten werkten in de lijn Zaltbommel-Den Bosch-Tilburg en maakten boerengerij, echte wagenmakers dus. Een enkele keer zijn ze een vermelding waard, zoals de 52-jarige Nicolaas uit Kerkdriel in december 1896: “Als een zeldzaam geval van sterke ontwikkeling der gewone witte knol (waaraan men knolgroen teelt) mag zeker wel vermeld worden, dat de wagenmaker N. van Beurden alhier gisteren een exemplaar uit zijn tuin vertoonde, dat 12 halve kilo’s weegt.” Over het algemeen zijn het eerzame vaklieden die in samenspraak met de smid het dorp en de boerenstand letterlijk in beweging houden. Een enkeling valt op als rijtuigmaker.

’s-Gravenhage
De bekendste rijtuigmaker Van Beurden is Gerard Marinus (1866-1949), afkomstig uit Zaltbommel. Hij huwt in 1894 met Alida Maria Stumpel en heeft dan al een rijtuigmakerij aan Mazestraat (later Maziestraat) 7 in ’s-Gravenhage. Het echtpaar woont op huisnummer 10. In 1902 verleent de gemeente vergunning om ook een smederij op te richten, en met de nodige knechten in dienst is er sprake van een complete rijtuigfabriek. Ze maken onder andere landauers, omnibussen en coupés. Een inspiratiebron voor de ontwerpen zijn Franse vakbladen als Le Guide du Carrossier, van waaruit de complete bouwtekeningen zijn te bestellen. In 1908 heeft de rijtuigfabriek te koop een ‘Fransch model victoria, nagelnieuw, diep model en met blauw laken bekleed’.
Van Beurden is de enige katholieke rijtuigfabrikant in de stad en heeft daarmee een klantenkring in eigen kerk, soms letterlijk: “De parochianen van den H. Jacobus Den Meerdere, alhier, hebben hun beminden herder, pastoor Dirken, voor het geval hij in of buiten de gemeente moet rijden, een gemakkelijke barouchet aangeboden, welk geschenk door hem in dank is aanvaard. Het rijtuig, dat in onderling overleg het eigendom blijft der parochie en dus, ook voor de opvolgers van pastoor Dirken is bestemd, is vervaardigd door de heeren Van Beurden, wagenmaker, Rademaker, smid, Schaap, zadelmaker en Wever, schilder, allen ingezetenen dezer gemeente.” (Rotterdamsch Nieuwsblad 17-1-1911).
In de magere jaren van de Eerste Wereldoorlog probeert Van Beurden zijn werkplaats te verkopen of te verhuren, en zet hij het eigen werk voort aan de overkant op nummer 12. Daar bouwt hij een ‘Motor-Omnibus-Automobiel, uitsluitend carosserie, hoog 2 m, 2.15 x 84, ruimte voor 22 personen, geschikt voor directiekeet, zoowel te land als op het water, Reiswagen enz., rondom spiegelglas en voorzien van electrisch licht, ventilatie enz.’. Het moet een bijzonder object zijn geweest. Maar de automobielhandel ligt in 1916 stil bij gebrek aan brandstof, vandaar dat Van Beurden een oproep doet voor ‘oude rijtuigen te koop gevraagd’ en in de oorlog vooral sleperswagens maakt. Er zijn nog steeds vuurwerkers en wagenmakersknechten aan het werk. Die knechten moeten vooral ervaren zijn en zelfstandig werken, want Gerard Marinus wil alleen ‘bekwame’ kerels die ‘flink op de hoogte’ zijn met rijtuigreparatie. Daar staat tegenover dat hij ze vast werk biedt.
In 1915 vraagt zijn echtgenote voor thuis een ‘heldere waschvrouw’, met andere woorden het gaat ondanks de oorlog niet al te slecht. De laatste rijtuigen bouwt Gerard Marinus nieuw in 1923: een blauw geschilderd autowagentje met blauw laken bekleed en op gummibanden, en een te schilderen (blank houten) omnibus.
In 1940 heeft Van Beurden nog een serieuze fabriek, maar de Tweede Wereldoorlog maakt alles stuk. Zoon Johannes Seger, als wagenmaker werkzaam in het ouderlijk bedrijf, overlijdt, 45 jaar oud, in de eerste week van oktober 1943. Wat er precies is gebeurd weten we niet; het is wel een maand van zware geallieerde bombardementen op de havens van Rotterdam, waarbij veel bommen hun doel missen en in woonwijken terechtkomen. Was Johannes Seger op het verkeerde moment op de verkeerde plaats? Het gezin verliest nog een zoon. In De Maasbode van 11 juli 1945 doen talloze mensen wanhopige oproepen om hun geliefden die zijn afgevoerd naar werk- of vernietigingskampen terug te vinden: “Wie kan mij inl. verstr. over mijn zoon Albert v. Beurden, geb. 9 Maart 1908. Was het laatst Lager Langer, morgenbarak 2-8. Wilhelmsburg-Hamburg. Duitschl. Inl. G.M. v. Beurden, Maziestraat 12 i/n. Noordeinde, Den Haag.” Een antwoord blijft uit. Albertus overleefde de gruwelen van het werkkamp niet en is op een onbekende plaats begraven; zijn naam staat vermeld op een naamplaat bij het Nederlands ereveld in Hamburg. Vader probeert thuis brood op de plank te brengen door een melkwagen (ƒ 175,-) te maken, maar wil evengoed uit armoede het fornuis verkopen. De schaarste is groot: ‘Overall te koop gevraagd, flinke maat’, zet Van Beurden een annonce in de Residentiebode, 3 januari 1944. Geen sterk begin voor het nieuwe jaar.
De misère is na de oorlog niet voorbij: ook de derde zoon, vernoemd naar zijn vader Gerard Marinus, chauffeur van beroep, overlijdt, twee jaar na de oorlog op 45-jarige leeftijd. Met het overlijden van de oprichter is het in 1949 afgelopen met Van Beurden als rijtuigfabrikant in de hofstad. Het fabrieksgebouw aan de Maziestraat krijgt een nieuwe bestemming als kappersdagschool.


V.l.n.r.: Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche courant
1-2-1918; Maasbode 11-7-1945.


Links: Maziestraat in 1940, aan het einde staat op de gevel geschreven ‘Carrosserie wagen-
bouw smederij * G.M.v Beurden’ (foto gemeentearchief Den Haag). Midden: rouwvolger
van G.M. van Beurden uit stalhouderij Dekker, Gouda en vervolgens De Jong, Leiden,
waarvan de oorspronkelijke statiebok in een latere periode is veranderd.  

Utrecht
Adriaan van Beurden (1833-?) gaat in januari 1862 in de kost en aan het werk in de wagenmakerij van zijn oom Ferdinandus Hendricus Ranshuizen in Mariaplaats in Utrecht. Oom komt nog datzelfde jaar te overlijden. In april 1863 keert Adriaan tijdelijk terug naar zijn moeder in Dussen. Zijn vader, ook wagenmaker, overleed toen Adriaan vijftien jaar was en vervolgens hertrouwde zijn moeder met een knecht uit de wagenmakerij. Met bovendien twee broers die als wagenmaker de kost willen verdienen is er in Dussen te weinig werk. Adriaan zoekt het nogmaals in Utrecht.
“Op donderdag, den 12 januarij 1865 ‘s morgens 11 uur, zal aan de werkplaats van den Rijtuigmaker Van Beurden in de Drieharingsteeg alhier in het openbaar om contant geld worden verkocht: een partij gezaagd hout, onafgewerkte rijtuigen, wagenmakers-werkbanken en bijbehooren, benevens eenig meubilair en huisraad. Te zien van 9-10 uur bevorens”, aldus een bekendmaking in het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad (10-1-1865). Het gaat om Adriaan die een beter heenkomen gaat zoeken, hij vertrekt naar Noord-Amerika. Officieel staat hij nog ingeschreven in zijn geboorteplaats Dussen en daarom verschijnt zijn naam in het overzicht van de provincie Noord-Brabant van landverhuizers. Reden voor het vertrek van de rijtuigmaker: ‘verbetering van bestaan’. Hij is ongetrouwd en heeft geen kinderen. Bij de vraag ‘In welke klasse zij, met opzigt tot hunne goedheid, kunnen gerangschikt worden’ staat zijn naam aangevinkt bij de ‘mingegoeden’ (andere opties zijn: welgestelden en behoeftigen) en de Nederlandse belastinginspecteur heeft hem daarom ook niet meer hoofdelijk aangeslagen.


Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad 10-1-1865.

’s-Hertogenbosch
Nicolaas Antonius (1863-1937) werkt ten tijde van zijn huwelijk met Johanna Zoon in 1889 als wagenmaker te Laren. Nicolaas doorliep een jeugd als de andere jongens in zijn familie: nadat ze als krullenjongen in vaders werkplaats in Zaltbommel meehielpen zochten ze een leermeester elders in het land om het vak te leren. School zat er nauwelijks in. Nicolaas zal in Laren knecht zijn geweest bij een van de twee dorpswagenmakers, Banis of Majoor.
In 1891 heeft hij een eigen werkplaats aan de Zuid-Willemsvaart, bij de haven in Den Bosch, waar hij Gelderse karretjes en tentwagens maakt. Zijn bedoening mag geen grote naam hebben, want in de winter besteedt hij zijn tijd aan het maken van polder- of schuierkruiwagens voor de lokale aannemers. Nicolaas mag in 1894 een kleine smederij oprichten. Burgemeester en wethouders stellen voor om zijn verzoek af te wijzen, maar de gemeenteraad neemt het met twaalf tegen vier stemmen tegen toch aan. De ‘nette en solide afwerking’ vindt plaats in de inrichting tot het geheel afwerken van nieuwe en gebruikte rijtuigen. Het lijkt voorspoedig te gaan, tot Nicolaas op 19 november 1895 voor de arrondissementsrechtbank staat wegens heling. Hij heeft vier maal ‘door middel van oplichting verkregen’ goederen gekocht van Johan Hendrik Mendelaar. Het gaat om rijtuigbouten, houtschroeven, een partij vijlen, rijtuigveren en -assen. Bovendien heeft Nicolaas een aantal koperen traatsen en een oliesteen als geschenk aangenomen, terwijl hij wist dat Mendelaar ze had gestolen. Mendelaar werkte namelijk als hoefsmid in dienst van Scheffers, de smederij die de veren en assen aan Van Beurden leverde, en losse ijzerwaren afkomstig uit de winkel van Van Vught. Van beide had Mendelaar spullen naar Van Beurden gebracht en afgerekend, zodanig dat de rechtbank bewezen acht, dat hij had kunnen weten dat er dit niet in de haak was. Heling dus. De officier van justitie eist een jaar en twee maanden gevangenisstraf. De rechtbank legt de beklaagde negen maanden op.
Of er een verband is… In de nacht van 16 op 17 december 1895 brandt zijn houten loods af, vermoedelijk als gevolg van broeiende steenkolen bij de aangrenzende brandstoffenhandel. “Het geheele houtmagazijn met al het zich daarin bevindende werd eene prooi der vlammen. De schade is vrij aanzienlijk”, schrijft het Algemeen Handelsblad. Alle ellende breekt hem op. In de eerste week van 8 juli 1896 vindt de verkoping plaats van de hele rijtuigmakerij. Een partij droog plaathout, essen-, iepen-, acacia- en lindeplaten en -panelen, breed 60 à 70 centimeter, een partij staafijzer, halfrondijzer en verenstaal. Onafgewerkte rijtuigen: de bakken van een coupé-clarence en een break met afneembare kap en ronde hoeken, een afgewerkte break met zakkende ramen, een tweedehands tentwagen, vier nieuwe wielen, onderstellen, veren, assen en dergelijke. Betaaldag 20 augustus 1896 ‘mits solide borgstelling’. Met het geld van de verkoping hoopt Nicolaas zijn gezin nog enigszins verzorgd achter te laten, want Johanna is op 18 maart bevallen van hun tweede dochter.
Nicolaas zit zijn straf van 28 december 1897 tot 31 augustus 1898 uit in de koepel van Breda – de laatste drie weken van zijn straf krijgt hij kwijtgescholden.


Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche courant 25-4-1892 (links) en 29-4-1895.

Amsterdam
Na zijn detentie staat Nicolaas voor de uitdaging om aan de kost te komen. Dat doet hij in Amsterdam, de grote stad waarin iemand met een bepaald verleden in een zekere anonimiteit een nieuwe start kan maken. Hij en zijn gezin vinden een onderkomen aan de Eerste Jan Steenstraat 24. En daar maakt Nicolaas fraaiere rijtuigen dan ooit tevoren: in 1904 heeft hij een luxe dogcart, een berlin-landauer afgewerkt in blank hout en voorzien van ijzerwerk, en een dito coupé-clarence van rond model. Hij zoekt specifiek een leerling die helpt hem met het ‘voorslaan’; het slaan van een staaf ijzer gebeurt meestal met z’n tweeën. De een houdt de staaf vast en de ander geeft met de hamer een slag. Dan slaat de eerste weer. Samen bereiken ze een prachtig ritme, dat niet verstoord mag worden, anders vallen er gewonden. Dit heet voorslaan.
In die jaren gaat het goed. Er komen een rijtuigsmid-vuurwerker en twee wagenmakers bij in dienst. Het enige dat tegenvalt is de behoefte aan luxerijtuigen; gaandeweg verschuift het werk naar verhuis- en platte wagens.
Dan gaat de onderneming zwerven, zo lijkt het, in 1909 naar de Hobbemakade 171 en in 1911 naar de Rozengracht 76. Aan de Rozengracht staat Nicolaas niet te lang stil bij het verleden, en profileert hij zich als garage- en carrosseriebedrijf. “H.H. Automobielhouders worden er beleefd op attent gemaakt dat zij voor hunne auto’s een uitstekend ingerichte garage vinden in de onmiddellijke nabijheid van Dam en Beurs, voorzien van electrisch licht, telefoon en betonvloeren bij N.A. van Beurden, Rozengracht 76. Carrossier. Prijsopgaaf, modellen en teekeningen voor carrosseries worden op aanvraag gratis en franco toegezonden.” (Algemeen Handelsblad 18-4-1911). Mogelijk breekt de huur van de locatie hem op of zijn de ambities in de automobielen te hoog. Na een jaar, in 1912, verhuist de Electrische Rijtuig- en Carrosseriefabriek Van Beurden opnieuw, ditmaal naar de Bloemstraat 95 en 177. Ook hier loopt het nodige personeel voor stofferen, smidswerk en houtbewerking, maar evengoed voor het maken van ouderwetse houten wielen. Er is zelfs personeelstekort. Nicolaas zoekt wagen- en wielenmakers in Friesland en de Achterhoek, en belooft ze vast werk voor 20 à 22 cent per uur. Een bekwaam vuurwerker biedt hij in 1916 eveneens vast werk, voor 28 tot 32 cent. Rijtuigen zijn dan niet meer aan de orde. Tot 1926 blijft Nicolaas actief aan de Amsterdamse Bloemstraat en dat is al met al geen slechte prestatie voor iemand die zo’n achterstand had.


V.l.n.r.: Nieuws van den Dag 1-8-1904; idem 15-2-1909; De Courant 30-12-1911.

Pijnacker
Gijsbertus (1843-1923) uit Pijnacker valt met zijn rijtuigen in de prijzen op de landbouwtentoonstellingen in Nieuwerkerk aan den IJssel en in Middelharnis in 1899. Op die laatste met een dogcart en een tilbury. Zijn overgrootvader werkte in de achttiende eeuw als wagenmaker in Zaltbommel, zijn grootvader in Culemborg en daarna in Voorschoten. Uit deze familietak verspreiden de Van Beurdens zich als wagenmakers over de kleinere plaatsen rond Delft en Schiedam. Gijsbertus kan niet meteen in de voetsporen treden van zijn vader Pieter, want die ziet zich gedwongen om in 1859 – Gijs is dan zestien – de wagenmakerij en smederij, eventueel met woonhuis, te verhuren of te verkopen ‘ten gevolge van ziekelijke omstandigheden’; moeder begint dan een koffiehuis.
Maar Gijsbertus pakt het vak op in zijn geboorteplaats en timmert flink aan de weg. Hij werkt met een knecht en een leerling in de werkplaats aan de Kerkweg 44. Ook op landbouwtentoonstellingen als in Zevenbergen en Oud-Beijerland laat hij zijn werk zien. “Vijf nieuwe Tilbury’s, Drie nieuwe Jachtwagens en Dogkarren; en verder gebruikte en nieuwe Rijtuigen, waarvan enkele van de Tentoonstellingen te Leeuwarden en Moordrecht. Civiele prijzen! Ze moeten weg!”, adverteert hij in de Westlandsche Courant op 15 november 1902. Vanwaar de haast? Mogelijk de geboorte enkele maanden eerder van zijn enige kind, van zijn tweede echtgenote Sijtje Pannekoek.
Wonend in de omgeving van Delft bouwt hij ‘Delftse tilbury’s’, zoals de Westlandsche Courant schrijft naar aanleiding van de landbouwtentoonstelling in Naaldwijk 1903: “G. van Beurden, Pijnacker, toont een prachtige Delftsche tilbury, nieuw systeem en een zeer schoonen Utrechtschen wagen met glas. ’t Zijn waarlijk fijne rijtuigen, waaraan alleen de flinke draver ontbrak om voor ’t gebruik gereed te zijn.” Gijsbertus gebruikt de term ‘boterwagen’ voor wat later in de twintigste eeuw bekendheid krijgt als ‘kaasbrik’.
In de jaren twintig is het gebeurd met de wagenmakerij in Pijnacker. Gijsbertus verdient op z’n oude dag een centje met het verkopen van loten en zijn zoon werkt als chauffeur.


Westlandsche Courant 19-11-1902.

Kethel bij Schiedam
Een ‘nette en zeldzaam sterk bewerkte’ arrentikker heeft Piet van Beurden (1851-1928) op de eerste januari 1888 te koop. Piet is een jongere broer van Gijsbertus uit Pijnacker. Hij is tien jaar eerder neergestreken in Kethel, bij Schiedam. Hij nam er de nering over van Gerrit Rolving en heeft op zijn beurt een ongehuwde knecht in dienst. Ieder jaar in maart neemt hij een nieuwe aan, waardoor hij zich het loon in de winter bespaart. Een voorbeeld van het nieuwe werk: een Delftse tilbury met ‘Eschdoornenbak met krullen, gepolijst koperen monteering, Havana laken bekleeding en uiterst solide’. De productie ligt niet hoog. In voorraad is nooit meer dan één nieuwgebouwd en een tweetal tweedehands rijtuigen, zoals een tilbury of een brikje met k-o-d-k (koetsierszitting onder de kap). Als bijverdienste is er de verkoop van vruchtboomcarbolineum. Besteedde Piet tot die tijd het ijzerwerk uit aan de lokale smid, in 1911 zoekt hij een smidsblaasbalg en een aambeeld van twee- à driehonderd kilo met één hoorn. Hij gaat de uitdaging aan om ook dit deel van het vak zelf uit te gaan voeren, maar het is nog aannemelijker dat een van zijn vijf zonen dit oppakt. Ook de 28-jarige Nicolaas Willebrordes zit namelijk in het vak. Maar een toekomst als klassieke wagenmaker heeft de tweede generatie niet.


V.l.n.r.: Nieuwe Vlaardingsche Courant 1-1-1888; werkplaats in Kethel, vroeger en nu.

Dussen
Het ‘geboortenest’ van de rijtuigmakers in de familie is Dussen. Een dorp van vlas, klompen en boter, meer is het niet. In Dussen is vrijwel geen klandizie te vinden voor luxerijtuigen. Toch bouwt de wagenmaker er af en toe een fatsoenlijke tilbury of barouchette. In 1833 is dat Nicolaas (1800-1846), afkomstig uit Ammerzoden. De hulp die hij vraagt typeert de man: “Een wagenmakersknecht van R.C. Godsdienst, ongehuwd, doch vrij van alle Militaire Diensten en van voldoende Attestatiën voorzien.” Naast dat enkele luxe rijtuig dat de rijkere boeren gebruiken om ’s zondags ter kerke en op visite te gaan, is de grootste trots van de wagenmaker het houtsnijwerk en de vrolijke kleuren van de boerenwagens, met name de schamels en de steekleren.
Na het overlijden van Nicolaas neemt een knecht de honneurs waar door met diens weduwe te trouwen. Na enige jaren bereikt zoon Johannis (1833-1875) de leeftijd om het als laatste wagenmaker Van Beurden in Dussen over te nemen. Van de andere zonen is Adriaan degene die naar Amerika emigreert. Franciscus vertrekt naar Zaltbommel; hij is de vader van de rijtuigfabrikanten in ’s-Gravenhage en ’s-Hertogenbosch. Pikant detail: Franciscus, de vader van de veroordeelde in Den Bosch, komt zelf op 31 augustus 1886 voor de rechter voor het oversteken van een afgesloten spoorlijn. De uitspraak: ƒ 25, – boete of zeven dagen hechtenis. Drie jaar na zijn overlijden in 1905 komt de wagenmakerij aan de Kerkstraat te Zaltbommel in de openbare verkoop, waarbij woonhuis en werkplaats ƒ 680,- en een pakhuis ƒ 530,- opbrengen.


Boven: Bredasche Courant 27-11-1833. Beneden:
Prov. Noordbr. en ’s Hertogenbossche courant 16-8-1870.


Boerenwagen gebouwd door Franciscus van Beurden in Zaltbommel,
collectie Jan van Asperen in Alblasserwaard (www.boerenwagens.nl).
Gebouwd in 1897 voor C.V.D.V., een boer, getuige de Latijnse teksten,
van katholieke huize.

Foto boven: omnibus gebouwd door G.M. van Beurden in Den Haag, in eigendom van Stalhouderij de Zadelhoff in Breukelen.