“Het was een knap stel”, kijkt Sonja Koderitsch (1938) naar de foto van haar ouders in de spider. Ze was geboren daar, aan de Hooikade 1 in Den Haag, waar vader George Henry Edward Koderitsch (1901-1964, “vernoemd naar al die Engelse koningen, maar hij heette gewoon Sjors.”) als laatste in de familie de stalhouderij voortzette. En ze weet nog dat er paarden stonden.
“Echt veel kreeg ik er niet van mee, want mijn vader had de stalhouderij toen al verkocht. Je zag de paarden, werd er een keer bovenop gezet, dat was het. Nee, je hoorde of rook ze ook niet, want de stal zat niet recht onder het woonhuis, daar stonden de rijtuigen. De paarden stonden erachter. Als je de foto uit 1902 bekijkt zie je rechtsboven een donkere deur, die was van de hooizolder. Kun je nagaan, dat het hooi gewoon naast ons lag opgeslagen”, verbaast Sonja zich er nog over.
Het heette niet voor niets de Hooikade, omdat aan deze kade de achteruitgangen van particuliere stallen en stalhouders zaten die via het water hun hooi met platbodems aangevoerd kregen. Dat lossen van hooi kostte nog wel wat moeite en een enkele keer ging het mis aan de Haagse Hooikade, zoals in januari 1862 als de ‘persoon van H. de R., vletschipper alhier’ tegen de avond in het water valt en verdrinkt.
Elias Koderitsch (1840-1899) was degene die aan de Hooikade 1 als eerste van de familie een stalhouderij begon, met hulp van zijn broer Gerrit Maarten Cornelis (1838-). De broers kwamen uit Hellevoetsluis als zonen van een kantoorbediende. “Koderitsch is een Poolse naam, van immigranten die ergens in de 18e eeuw naar Nederland zijn gekomen”, verklaart Sonja.
In 1896 is er de eerste vermelding van de stalhouderij op nummer 1: een vacature voor potknecht. ‘Potknecht’ is een typisch Haagse term voor een koetsier die meedeelt in de fooienpot.
Het moet bedrijvig zijn geweest aan het begin van de Hooikade. Koderitsch nam de huisnummers 1 en 3 voor zijn rekening, op 5 zat in 1909 de werkplaats van Heemskerk, uitvinder van de veiligheidsbrievenbus die het vandalen onmogelijk maakte om lucifers of eindjes sigaar naar binnen te werpen. En op 7 handelde H. Karreweij al vanaf 1849 in rij-, koets- en Engelse importpaarden, met af en toe een ezel. In 1913 zat op dit adres de hoefsmederij van J.C. Rust & Co.
Aan de Hooikade vestigde vanaf 1887 ook de begrafenisonderneming van Willem Innemee. Volgens Sonja reden haar vader en diens opvolger Simon van Proosdij voor Innemee: “Ik herinner mij nog een kinderkoets, versierd met engeltjes.” Maar daarmee houdt het geheugen over het paardengebeuren van toen wel zo’n beetje op voor Sonja.
Toen haar overgrootvader Elias in 1899 overleed zette diens weduwe Sofie van den Bosch (‘Fie’ 1839-1932) de stalhouderij verder met haar zwager Gerrit. Die deden het niet slecht en investeerden in twee snelle motorjachten met de namen Antilope en Willy om te verhuren voor prijzige pleziertochtjes over de Hollandse waterwegen. De weduwe moet een pittige tante zijn geweest. Daarna volgden opa Gerrit en diens broer Elias (‘oom Jas’). Het was een echte koetsiersfamilie en een van de nazaten ging aan de slag bij het Koninklijk Staldepartement. Maar de tijd schreed voort en ergens in de jaren ’30 werd een deel van de stalhouderij ingeruimd voor autoverhuur en autostalling, rechts naast de ingang verscheen een rode benzinepomp.
Koderitsch was niet de enige Haagse stalhouder die mee gaat met zijn tijd, ook Simon van Proosdij aan de Delftselaan bij het Vaillantplein, ging al in 1920 zelfs volledig over op automobielen. En dat bleek een beslissing waar Van Proosdij in de crisisjaren spijt van kreeg. Met schaarste aan brandstof en de lagere bestedingen van de klanten groeide er opnieuw behoefte aan ouderwetse paardentractie. En Koderitsch had die nog. Vandaar dat Van Proosdij hem het juiste bod deed, en het bedrijf aan de Hooikade in andere handen overging. Op het naambord boven de deur maakte het woord ‘auto’ plaats voor ‘stalhouderij’ en dat was een opvallende stap terug in de tijd. Een foto voor de deur laat echter zien dat het uit armoede was: er staat een broodmager paard voor de landaulette, zeker als we dat vergelijken met de prachtige equipages die Van Proosdij vóór 1920 op het Vaillantplein op de weg kon brengen.
Nog voor de oorlog echt uitbrak was de stal aan de Hooikade weer verkocht, ditmaal aan Janssen in Delft die hiermee iets van de Haagse koek mee wilde pakken. In de jaren ’60 was het over en sluiten met de paarden aan de Hooikade. Op één bijzonder moment na.
Als in 1975 Jaap Stienstra, één van de oprichters van het Nationaal Rijtuigmuseum, een tocht per rijtuig van Groningen naar Rijswijk maakt, beschrijft hij op de Hooikade een laatste ontmoeting.
“Een paar huizen vanaf de plaats waar ons rijtuig staat, zit een man voor de deur. Een dame brengt de man naar ons toe. ‘Ik ben blind’, zegt de 81-jarige Simon van Proosdij. Zijn handen betasten de paarden: ‘Ze zien er goed uit’, zegt hij. We vertellen hem wat we komen doen. De heer Van Proosdij, die 50 jaar stalhouder in Den Haag is geweest, voert de paarden elk twee klontjes.”
Het pand op de hoek hooikade-Hooistraat is nog altijd herkenbaar aan de vorm en het paardenhoofd. Het hoort bij een rijks beschermd stadsgezicht. Klik hier voor de link naar monumentenzorg Den Haag.
Foto boven: de ouders van Sonja Koderitsch in de jaren ’20. Vader Sjors is de laatste die het familiebedrijf voortzet.