De geschiedenis van Koninklijke Beuk, het touringcarbedrijf uit Noordwijk, begint met de oprichting in januari 1906 door melkboer Leen Beuk en Frederika Beuk-Meyer. Leen bezorgt melk bij de mensen thuis en met hetzelfde paard en tuig, alleen met een ander voertuig, rijdt hij badgasten van stations in de regio naar de hotels in de badplaats Noordwijk. Ook bij doopvieringen en trouwdiensten zorgt Leen Beuk voor het luxe vervoer van huis naar de kerk. In 1912 investeert hij in een zwarte lijkkoets en een verhuiswagen. Zes jaar later komt de eerst Jan Plezier voor bruiloften en festiviteiten en daarmee is in feite de kiem gelegd voor het touringcarbedrijf.
Leen Beuk laat zijn zoons spelenderwijs meegroeien in de onderneming. Ze krijgen de zorg voor een miniatuurstalhouderij en rijden met bokken- en ponyrijtuigjes om de kinderen van de badgasten te vermaken. Vanaf 1928 moet de Jan Plezier de concurrentie aan gaan met de eerste reisbus. ‘Toert met Beuk’, staat er als propaganda op die bus en tallozen volgen deze raad op. Met als gevolg dat het wagenpark snel groeit. Er worden patiënten per ambulance, meubels per vrachtwagen, begrafenis- en huwelijksgasten per luxe auto en vakantiereizigers per bus vervoerd. Zeker dit laatste was een unieke ervaring ook voor de jonge Beuken. In het tijdperk 1936-1945 is de keuze aan de klanten of ze gebruik willen maken van een traditioneel rijtuig of een gemotoriseerd voertuig. In 1940 haalt Beuk het Polygoon Wereldnieuws, als de stalhouderij voor het vervoer van een bruidspaar met gevolg maar liefst zes arrensleden gebruikt, getrokken door prachtig opgetuigde paarden. In de oorlogsjaren vorderen de Duitsers een aantal van de paarden, het wagenpark en de garage, maar Beuk blijft de niet gevorderde paarden gewoon inzetten voor de melkwijk, trouwerijen en begrafenissen. Leen Beuk rijdt door. Zo haalt hij in de Hongerwinter voedsel bij de boeren in de Haarlemmermeer om in Noordwijk en omgeving te distribueren. Aan het eind van de oorlog werkt er een driehoofdige tweede generatie Beuk in het familiebedrijf.
Het dieptepunt na de oorlog is het overlijden van de oprichter Leen Beuk in 1952. Vijf jaar later schrijft De Telegraaf over een grote stalhouderklus in Brussel voor de Metro Goldwyn-Mayer-verfilming van Kapitein Dreyfus: “De drie broers Beuk – Dolf, Cornelis en Leo – sloegen aan het mobiliseren. Niet lang daarna vertrokken naar Brussel acht rouwvigilantes. een coupé, een Vlctorla en twee Landauers, vergezeld van ervaren koetsiers, twee schimmels, 10 zwarte paarden en alle uitvoer- en medische paperassen. Ervaren koetsiers als Sander Veldhuis (77), Droogh, Dirk Klinkeberg, Ties Verkley, Dirk Bogert en Jan van Leeuwen hielden de rijtuigportieren open voor de filmsterren. De taalmoeilijkheden overbrugde Beuk-gids Engel Langendijk (26), wie het koetsiersuniform in Brussel niet misstond.”
Maar als Beuk in 1962 de opdracht krijgt om de gasten ter gelegenheid van het 25-jarig huwelijksfeest van Koningin Juliana en Prins Bernard te vervoeren is het duidelijk dat er een einde komt aan het paardenbedrijf. Deze opdracht betekent de doorbraak voor de touringcars en net als bij zo veel stalhouders in die periode gaat alles aan rijtuigspul onder de veilinghamer.
In 1965 konden de opkopers bij Beuk terecht voor staatsiebokken, hooivorken en vier lijkwagenkruisjes voor een gulden. Het duurste kavel op de veiling is voor verzamelaar en grondlegger van het automuseum in Wassenaar, Pieter Louwman. Met zijn grijze haar strak gekamd en een dikke sigaar in de ene hand, houdt hij onberoerd zijn vinger in de lucht. Bij 1.625,- slaat veilingmeester Van Delden de Victoria, gebouwd bij in de fabriek van Kimman in Haarlem, af. Ter vergelijking: bij een andere Victoria van het minstens zo befaamde merk Rothschild, Parijs blijft het bieden steken op negentig gulden. Louwman koopt verder nog de trouwcoupé en een Landauer van het Brusselse fabricaat Dieteren. De ooit zo gevierde eerste Jan Plezier verhuist voor 1.150,- gulden naar stalhouder Jacob van den Broek in De Kwakel. Voor de lijkkoets is met moeite een koper te vinden die er twee tientjes voor neerlegt. Het is de tijdgeest; de waarde is vooral bepaald door het gewicht van het oude ijzer. Drie van de vijf zwarte paarden gaan naar Joop van der Touw, de koetsier die in 1960 ter gelegenheid van de Floriade met een postkoets van Istanbul naar Rotterdam was gereden.
Met de veiling op die bewuste dinsdag sluit Beuk een hoofdstuk af. Maar het leven van sommige kinderen, klein- en achterkleinkinderen van Leen en Frederika Beuk staat nog tot op de dag van vandaag in het teken van dit prachtige familiebedrijf.
Voor de bron, klik hier
Boven: De statige lijkkoets, een zogenaamde ‘achterlader’, klaar voor een uitvaart.