Als de vijftienjarige Hendrik Berendsen (1892-1983) in dienst treedt als huisknecht van de familie Van Hasselt op Huize Empe, wordt hij in de kleren gestoken: “Een livrei van groen laken met groen en geel gestreept vest, de blinkende koperen knopen voorzien van het familiewapen. Verder dienstkleding voor stal en huis. Mijn rechtstreekse baas in de stal was Arend Kruitbosch, een martiale figuur met lange baard, koetsier en tevens werkbaas.” Het groen en geel, waarin ook de luiken en deuren van de pachtboerderijen zijn geschilderd, zijn de familiekleuren van Van Hasselt.
Het ligt voor de hand dat de jonge Hendrik, wiens vader koetsier is bij Baron van Dedem op Huize Voorstonden, ook in het koetshuis en de stal aan het werk kan. Zijn dag begint daarom van zes uur ’s ochtends tot twee uur ’s middags met stallen verzorgen, tuigen en rijtuigen poetsen. De rest van de dag is voor het poetsen van zilver, tafeldienen en meer wat een huisknecht doet. In die tijd begint zijn werkgever met de ontginning van woeste gronden aan de Hallse dijk en het vernieuwen van boerderijen. Daarmee komt het eerste koetsiersklusje voor Hendrik: “Velen keren moest ik zaterdagmorgens met de oude heer mee naar de ontginning op een geel geverfd karretje, bespannen met een kittig Fins paardje, Riga geheten, een grijs paardje met lange witte manen en witte staart die bijna tot op de grond hing. Op de ontginning aangekomen stapte hij af, wees mij in de verte een punt waar ik heen moest rijden en beende zo op de ontginning af.” De heer Robbert van Hasselt wil stoppen met zijn baan als directeur van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij en dan veel gaan paardrijden om fit te blijven. Hendrik dient hem daarbij te gaan vergezellen, maar moet eerst naar de dresseerschool in Groningen voor een opleiding als ruiter en koetsier. “Nu, dat leek mij wel, want paarden waren mijn lust en mijn leven.”
Begin 1908 gaat ook de bouw van start van een nieuw koetshuis met paarden-, vee- en varkensstal en koetsierswoning voor Arend Kruitbosch. Alles groot en ruim ingericht, met een ruime kamer met open haard en balkon, bestemd als biljartkamer. De opdrachtgever maakt de voltooiing evenwel niet meer mee en sterft in oktober dat jaar aan longontsteking, als gevolg van een zware kou na te zijn mee geweest op de proefvaart van een zeeschip.
Hendrik, die slaapt in een zoldervertrek van het grote huis, werkt dan nog voor de weduwe Aleida van Hasselt-Houwink en diens dochter Margot. “Toen de oude heer Van Hasselt was overleden vreesde ik dat van mijn gaan naar de rijschool in Groningen niet wat zou komen, maar mevrouw vond dat dit doorgang moest vinden. Zo trok ik daarheen voor ongeveer drie maanden van december 1910 tot maart 1911, om daar onderricht te worden in het ‘van den bok rijden, van het zadel rijden en de verzorging en verpleging van paarden’, zoals het officieel heette. Deze rij- en dresseerschool ging uit van de Groningse Maatschappij van Landbouw. In die tijd was er nog een levendige handel met het buitenland voor het Oldenburger en Oost-Friesche paard. Welke beide rassen in de provincie Groningen gefokt werden. Deze werden aan genoemde school afgericht. Ook de oude heer had daar een span mooie zwarte witvoeten gekocht. Daar is men niet gelukkig mee geweest. Met het ene paard verongelukte Arend, de koetsier, op de IJsselbrug in Zutphen, waar het paard schrok van een voorbij daverende trein. Arend liep een schedelbasisfractuur op en was lange tijd uitgeschakeld. Het paard was dermate aan een achterbeen gewond, dat het later na veel gedokter afgemaakt moest worden. Het andere paard was erg onbetrouwbaar en is verkocht aan boer Teerink”, zo valt te lezen in Hendrik herinneringen die hij in 1968 op papier zet.
Als mevrouw en mejuffrouw de winter van 1913-1914 doorbrengen in Italië, mag Hendrik aan de slag bij de bejaarde dames Quintus op De Raaphorst in Arnhem. De warme zomer daarop is het een komen en gaan van gasten op Empe. “Druk rijden, maar daar had ik nog niet zo veel mee te maken, alleen met visite-rijden moest ik mee op de bok, Arend was nog steeds koetsier.” Tot 1916, als Arend uit de stortkar valt en na een hersenschudding noodgedwongen met pensioen moet. Hendrik komt na drie jaar gemobiliseerd te zijn geweest, in zijn plaats en is als koetsier een spil voor het sociale leven. Zo haalt hij vriendinnen van mevrouw op met tassen brei- en naaigoed, of spant soms de paarden bij een stalhouder uit om te wachten tijdens de visites die mevrouw aflegt. De ritten gaan naar omringende buitenplaatsen als De Beele, waar de rijke douairière Drory de Perez woont, maar ook naar Apeldoorn, Arnhem, Deventer, Lochem en Zutphen.
“In de winter was het rijden wel eens een bar koud baantje en als de wegen glad waren moesten de paarden op scherp beslag gesteld worden, een tijdrovende en ongemakkelijke bezigheid. Soms, wanneer er voldoende sneeuw lag, werd een paard voor de arrenslee gespannen, versierd met bellentuig en rood gekleurde pluimen. Juffrouw Margot nam dan plaats in de ar, ik zat achterop en mende het paard. Een leuke bezigheid. Eens nam ik deel aan een arrenwedstrijd in Brummen, in ’t hardrijden, ik kreeg een derde prijs. De rijtuigen die in het koetshuis stonden waren: een landauer, een Victoria, een coupé, een brik, een spider en een camion.” De camion is om boodschappen te halen.
Hendrik mag in 1917 een nieuw span ‘zwarte witvoeten’ aanschaffen bij handelsstal Van der Kuijlen in Den Haag. Mevrouw schrijft hierover op 12 augustus in haar dagboek: “We kregen twee mooie zwartjes, wel duur, de vossen nam Van der Kuijlen mee voor ƒ 700 (veel op verloren).” Naast dit span heeft mejuffrouw Margot een rijpaard en als ze onder de zomergasten ruiters hebben, huurt Hendrik twee Amsterdamse manegepaarden. Met vijf paarden kon hij het werk dan niet alleen af en kreeg hulp van een stalknechtje.
Als juffrouw Margot in de gemeenteraad is gekozen volgen koetsiersdiensten tot midden in de nacht. “Om 10 uur werd voorgereden. Vaak kreeg ik van de bode te horen: dat duurt nog wel even! En zo heb ik wel eens enige uren met paard en rijtuig op en neer gestapt in stromende regen of vrieskou. Thuisgekomen met een bemodderd rijtuig ging ik dit vaak nog wassen in het gelukkig goed verwarmde koetshuis, want de volgende morgen, na het drukke stalwerk moest ik om 9 uur netjes aangekleed bij Mevrouw verschijnen om de orders van die dag door te nemen. Een enkele keer gelukte het mij niet, mij zo gauw te scheren en dan zei mevrouw met een effen gezicht: ik hou erg van een geschoren gezicht.” Het is sowieso een druk bestaan, want Hendrik krijgt ook de zorg voor de soms wel vijftig kalkoenen die rondlopen over het landgoed, en de bijenkasten die juffrouw Margot aanhaalt, iets waar hij liefhebberij in heeft.
In april 1920 trouwt Hendrik met de Zutphense Anna en ze betrekken de koetsierswoning die inmiddels door Arend en Jans Kruitbosch is verlaten. Het geluk is van korte duur. Een jaar later, nadat ze bevallen is van een zoontje maakt de ‘melancholische’ Anna een einde aan haar leven. Haar lijk komt pas na anderhalve week bovendrijven op een plaats waar haar schoenen aan de kant stonden. Het is voor Hendrik de zwaarste klap in zijn leven, al neemt zijn moeder de zorg voor het kind over en hertrouwt hij vier jaar later met Rosina en volgen twee dochters.
In 1924 gaat het ternauwernood goed als Hendrik gasten van de trein haalt: de paarden schrikken van de uitrazende stoom van de locomotief. Hendrik houdt ze nog vast, maar als één paard struikelt valt hij van de bok en kantelt de coupé. De gasten klimmen door het raampje naar buiten en verder loopt het met een sisser af. Mevrouw schrijft: “De coupé zal helaas veel kosten aan reparatie. Maar o!, wat hebben we toch reden tot groote dankbaarheid.”
Een jaar later doet de auto zijn intrede op Empe, een Citroën cabriolet. Hendrik leert tegelijk met mejuffrouw Margot autorijden van de monteur van de firma. Maar mevrouw rijdt nog het liefst in een rijtuig met paarden. Als zij in 1929 overlijdt gaat het leven door, “maar het was alsof de ziel er uit was. De paarden stonden doelloos op stal, juffrouw Margot maakte het meest alleen gebruik van de auto, zodat ik de paarden moest afrijden om ze in beweging te houden.”
Bron: familiearchief Van Hasselt, ‘Sporen naar Empe’, uitgegeven door Uitgeverij Verloren in 2007, met dank aan Frans van Hasselt.
Klik hier voor de link naar Huize Empe.
Foto boven: Huize Empe met Hendrik Berendsen op de bok van de coupé. Voor het rijtuig mejuffrouw Margot en haar moeder Aleida van Hasselt-Houwink (1848-1929).