Bij Huis Landfort in Megchelen, dat precies tegen de grens op Nederlands grondgebied ligt, is de herbouw gestart van het oorspronkelijke koetshuis dat in 1945 is kapotgeschoten. Dat gebeurt om meerdere redenen, waarvan een belangrijke is om het ensemble van de oorspronkelijke buitenplaats in ere te herstellen. Een koetshuis hoorde er nu eenmaal bij. “We willen op Landfort de situatie terugbrengen in de toestand van de jaren rond 1825 toen Johan Albert Luyken hier vanuit Amsterdam neerstreek”, legt René Dessing, directeur van de stichting Erfgoed Landfort, uit.

De Amsterdamse medicus en botanicus Johann Albert Luyken (1785-1867) kocht de oude buitenplaats Landfort in 1823 voor ƒ 20.798,05 op een veiling. Dit grote bedrag kreeg hij van zijn 21 jaar oudere zus Stiencke Christina Waltmann-Luyken. Zij was een vermogende (kinderloze) weduwe die woonde op een buitenplaats genaamd De Stolpe nabij Muiden. Voor de herinrichting van Landfort klopte Luyken aan bij de Duitse architect-aannemer Johann Theodor Übbing, die normaalgesproken voor de vorstelijke familie Zu Salm-Salm in het naastgelegen Anholt werkte. Johann Albert Luyken bemoeide zich naar verluidt intensief met de herinrichting van Landfort. We kunnen alleen speculeren over de karos die Luyken in zijn tijd van Amsterdam naar het grensgehucht Megchelen bracht, met welke chaise hij de landerijen inspecteerde en hoe die voertuigen op de buitenplaats waren gestald. Er is ongetwijfeld een paardenstalling geweest. De generaties Luyken die na hem kwamen, hielden het Landfort onder andere in stand met de opbrengst van wat het land en de bossen opleverden. Wat er groeide ging telkens publiekelijk in de verkoop. Zo konden de boeren uit de buurt in de nazomer van 1880 bieden op drie hectare ‘best hooigras in de IJssels en Veldslagen’, verscheidene percelen haver en 43 aren of driehonderd roeden boekweit. Dat gebeurde telkens op aanwijzingen van de koetsier. Daarmee is ook voor het eerst in de archieven sprake van een koetsier die een dienstwoning in het koetshuis bewoonde. Landfort had geen grote stal zoals op de kastelen Middachten of Amerongen waar alleen al voor de equipage een aparte staf in dienst was. Op het kleinere Landfort waren een paar dienstmeiden, de tuinbaas en een koetsier die alles deden. Met de koetsier als een manusje van alles. Hij was degene die de paarden verzorgde, rentmeester, jachtopziener en huisknecht tegelijk was. Eind 1880 gaf zijn broodheer opdracht aan de notaris om een flink aantal bomen op het landgoed openbaar te verkopen: vijfhonderd eiken, dertig essen, twee bloemeiken, vijftien iepen, negen kersenbomen tot het met het ‘slaghout’. Wie de bomen vooraf wilde zien kon opnieuw terecht bij de koetsier en in het koetshuis, waar de lijsten lagen met daarop precieze welke bomen te koop stonden. Blijkbaar was de belangstelling voor de bomen niet al te groot, want tot twee maal toe stelde de notaris de verkoping tot bijna in het volgend voorjaar uit.

Moderne pet
Van de koetsier van het Landfort weten we dat dit aan het begin van de 20ste eeuw Gerrit Willem Wensink (1886-1960) was. Deze boerenzoon, geboren in Gendringen, trouwde in 1920 met Bertha Gerharda Hesselink en ze woonden in een dienstwoning op het Landfort. In de stallen stonden in ieder geval drie vosblessen met ‘veel wit’, mogelijk een ezel of pony voor de kinderen en een enkel rijpaard. In het koetshuis stond een brik en een Duitse jachtwagen om voor het vervoer tijdens de jachtpartijen van dienst te zijn, een Siamese phaeton waarmee ‘mijnheer’ zelf op pad kon. Logischerwijs heeft er ook een coupé gestaan voor meer deftige uitstapjes in de winterdag en misschien een omnibus om gasten naar het treinstation te brengen. Gerrit Willem had als koetsier om de paarden te sturen of om zijn baas te begeleiden een niet al te stijf uniform, maar droeg naar Duits voorbeeld al een vrij moderne pet.
Toen hij op 1 mei 1934 zijn 25-jarige dienstverband vierde werd Gerrit Willem omschreven als ‘een sympathiek en ijverig persoon’. Hij was toen van koetsier omgeschoold tot chauffeur. Van rijtuig naar de auto dus. In die tijd stelde dat omscholen nog niet veel voor: de fabrikant van de auto stuurde over het algemeen een monteur mee die aan de koetsier uitleg gaf over hoe het ding werkte. En rijden maar. In het koetshuis kwam een brug om de nieuwe bolide te smeren.
De omschakeling van rijtuig naar auto had nog een consequentie, want in maart 1938 was de feestelijke ingebruikname van de verharde weg van het Landfort naar de doorgaande weg Megchelen-Gendringen. De aanleg van de verharding werd gedaan door het ‘vaste personeel van het landgoed’, waarbij de naam van Gerrit Willem Wensink bovenaan stond. Dr. Luyken, zijn vrouw en de beide zoons Appie en Joppie plantten ter gelegenheid hiervan een boom, mede als eerbetoon aan de geboorte van Prinses Beatrix.

Hulde voor het schieten
In oktober 1939 haalde Gerrit Willem nog even de Graafschap-bode in zijn functie als jachtopziener: “Reintje te slim af. De heer Wensink, chauffeur, op huize Landfort mocht het gelukken vrijdag een moervos te schieten.” Een vos en zeker een vrouwtjesvos die voor veel nazaten kon zorgen gold als de vijand van de jachtopziener die zuinig was op de fazanten, hazen en konijnen. Dat wild hoorde nu eenmaal bij wat het landgoed aan opbrengsten leverde. Vandaar de hulde voor het schieten van die indertijd nog zeldzame vos.
Het is niet bekend wanneer Gerrit Willem vertrok van het Landfort, maar toen in 1941 een verkoping plaatsvond van tweehonderd percelen ‘draadposten, slieten en balkenslieten’ oftewel bomen die geschikt waren om daartoe te verzagen was er geen chauffeur of koetsier meer die de zaken waarnam. Toch zien we Gerrit Willem een paar maanden later nog éénmaal terug in zijn oude rol om het paard te begeleidden dat ‘de oude mevrouw Luyken’ naar haar laatste rustplaats bracht. De kist met het stoffelijk overschot lag op een eenvoudige boerenwagen, begeleid door naaste familie, buurtbewoners en het huispersoneel, die als dragers fungeerden. Gerrit Willem Wensink liep naast het paard, waarmee tegelijkertijd een einde kwam aan het leven in en rond het oude koetshuis van Landfort. Vier jaar later viel het koetshuis definitief in puin na gevechten tussen Duitse en geallieerde troepen.

Opnieuw functioneel
Nadat het huis Landfort, waarvan delen dateren uit 1434, in 2017 in bezit kwam van de Stichting Erfgoed Landfort groeide het plan om het koetshuis opnieuw te bouwen. Maar hoe het er heeft uitgezien is alleen te herleiden aan de hand van enkele vage foto’s. Een oorspronkelijk ontwerp is er niet. Stichtingsdirecteur Dessing: “Het was ook een organisch aan uitgegroeid gebouw, waarvan het oudste deel dateerde uit de late 18e eeuw en vermoedelijk een tuinmanwoninkje was. Hoe het er precies uitzag? Dat weet niemand. De oudste buurtbewoonster die het nog in werkelijkheid heeft gezien kan zich alleen nog de puinhoop van na de oorlog herinneren.”
Om die reden maakte architect Edzard Prent in opdracht van de stichting een eigen interpretatie van hoe het er ongeveer uitzag en van een gebouw dat opnieuw functioneel kan zijn. Het krijgt een omvang van 50 x 13 meter, telt twee etages en is naar verwachting begin 2021 gereed.

foto boven: de brik kwam van pas voor de vele jachtpartijen op Landfort.

Hoe het stalgebouw er heeft uitgezien is alleen te herleiden aan de hand van enkele vage foto’s.


Gerrit Willem Wensink (1886-1960), hier in het tenue als jachtopziener, was koetsier, rentmeester, jachtopziener en huisknecht tegelijk.


1881 in de Graafschapbode: wat op Landfort groeide ging telkens publiekelijk in de verkoop.


Wensink in zijn rol als palfrenier, om zijn baas op weg te helpen.


In de stallen stonden in ieder geval drie vosblessen met ‘veel wit’.


Duitse jachtwagen voor het grote huis.


Wensink in 1941 naast het paard dat ‘de oude mevrouw Luyken’ naar haar laatste rustplaats bracht.


Architect Edzard Prent maakte deze interpretatie van hoe het koetshuis er ongeveer uitzag.