In het depot Nationaal Rijtuigmuseum staat een spider van de boerderij Mellema in Reiderwolderpolder. Het Engelse rijtuig is in halfvergane toestand. In eerste oogopslag is het niet interessant als Nederlands erfgoed. Maar de naam Mellema doet een belletje rinkelen. De Mellema’s waren bepalend in de Nederlandse paardenfokkerij. En het rijtuigje vertelt ons over de geschiedenis van de tuigpaardensport.
Wanneer de Mellema’s in 1928 naar het concours in Keulen gaan, krijgen zij spijt dat ze de spider niet hadden meegenomen, het is zelfs de vraag of ze die dan al bezitten. “Er werd aangevangen met een nummer voor inlandsche paarden en niet-hackneys. Hierin startte de heer Mellema met twee spannen. Hij zelf reed het span Hendo-Madam en zijn zoon in de uniform van de landelijke rijvereniging FE0- Finsterwolde, een span vossen, Hedon—Hans. Beide spannen waren volgens aan de pers gegeven verzekering der jury verre superieur aan de andere, doch konden het niet winnen. Zooals bekend, stelt men in Duitschland zich op het standpunt, dat er bij concoursen voor tuigpaarden niet alleen naar het gaan der paarden moet worden gezien, doch ook wel degelijk naar de wijze van aanspannen. Hiervan is nu de heer Mellema dupe geworden. Zijn paarden gingen extra en evenals gisteren het geval was konden de Duitschers tegen onze inlanders niet op. Maar— de wijze van aanspannen en het soort wagen, waarvoor de paarden gespannen waren mocht de goedkeuring van de jury niet wegdragen”, aldus het Algemeen Handelsblad van 1 december. Wat is het geval? De regels op de Duitse concoursen zijn dan nog exact zoals voor de Eerste Wereldoorlog in Nederland: nog net niet met koetsiers in livrei, maar wel met rijtuigen op houten wielen en met gareeltuigen. In Nederland is de tuigpaardensport dan al op een ander niveau komen te staan door moderne showwagens op luchtbanden en hele lichte borsttuigjes. Ook in de tweespanrubrieken. De gedachte daarachter is simpel: hiermee zijn paarden vrijer om te bewegen en draait het concours om de paarden, niet om de aanspanning. “In Duitschland wenscht men dat echter niet en dat is natuurlijk te begrijpen. Doch een en ander ontaardt langzamerhand te veel in het beoordeelen van de tuigen en wagens en minder van de paarden.”
Er is nog een ontwikkeling in de Nederlandse tuigpaardensport en dan met name in de noordelijke provincies, namelijk naar een steeds zwaarder type landbouwpaard. Die paarden moeten in de jaren tussen de twee wereldoorlogen opboksen tegen de opkomst van de trekker. Met name de Groningers fokken op de klei steeds zwaardere dieren, onder aanvoering van een herenboer als Derk Engelhardus Mellema (1880-1963). Die fokkerij brengt een scheidslijn tot stand tussen zware warmbloeden, wat ze ‘bovenlanders’ noemen, en de lichtvoetige Engelse hackney’s. Kwamen in het begin van de 20ste eeuw nog alle luxe koetspaarden tegen elkaar uit, tussen de oorlogen wordt het verschil te groot.
‘Naar men meldt’
Voor het verhaal van de Mellema’s duiken we verder terug in de tijd. Jurjen Tammes Mellema huurt een flink akkerbouwbedrijf van 28,5 bunder ‘kostelijke klei’ in Nieuw Beerta, waarvan een groot deel is belast met ‘vaste beklemming’. Dat laatste is een voor Groningen uniek recht om op andermans grond en maakt iets simpels als het graven van een sloot lastig. Er moet namelijk overeenstemming zijn tussen verpachter, pachter en degene die het beklemrecht heeft, de ‘beklemde meier’. Een heel gedoetje dus. Als na het overlijden van de eigenaresse in 1830 de boerderij in Nieuw Beerta op een publieke verkoping van de hand gaat, voelt dat toch niet fijn. Zoon Derk Jans (1837-1903) wil er wel zijn eigen polder voor droogleggen om als akkerbouwer aan niemand enige rekenschap te hoeven afleggen. En zo geschiedt in de Reiderwolderpolder, waar de vruchtbare klei van de Dollard komt droog te liggen.
Derk Jans houdt zich bezig met ‘buitenlandse en gekruiste paarden’, harddravers als Kees en Trottaway voor de baan in Groningen. Die dravers lopen niet alleen hard, ze zijn ook gewild in de fokkerij: Kees dekt voor hij in het seizoen 1895 sterft nog honderd merries. Die dekkingen zijn bij Hotel ’t Poll. In de Nieuwe Veendammer Courant, 19 september 1896: “De heer D.J. Mellema te Reiderwolderpolder, een der eerste paardenfokkers in het Oldambt, ontving — naar men meldt — in het begin dezer week bezoek van eene commissie, die in opdracht had, eerste soort veulens aan te koopen voor de provinciale vereeniging ter bevordering van de paardenfokkerij in Friesland. Tevergeefs werd ƒ 500 geboden voor twee afstammelingen van den beroemden hengst Eberhard III.”
Derk Jans boert zo goed dat hij in 1899 op plaats 103 staat van de hoogste belastingbetalers in Groningen.
Als geen ander zijn de Mellema’s van invloed op het sociale leven in de ‘Graanrepubliek’, zoals het boerenland in het oosten van Groningen het beste is te omschrijven. In de tijd van Derk Jans zijn de boeren nog alleenheersers over hun onmetelijke land. En wie geld heeft, kan geld maken. Zodra er een boerderij in het Oldambt leeg komt te staan is Derk Jans een potentiële opkoper. Het is zo’n boer die in de ogen van de socialistische krant Recht voor Allen ‘van akker naar akker’ trekt om voor een habbekrats te kopen en door onderbetaalde arbeiders op te laten knappen. Een staking onder zijn arbeiders in 1897 mag eventjes baten in een hoger loon, maar al snel zijn er ‘onderkruipers’ die het werk overnemen.
‘Hoogste som ooit’
Na zijn overlijden zet zijn weduwe nog twee jaar de boerderij en het paardenspul voort, om in 1905 in Beerta een renteniersbehuizing te laten bouwen, zoals dat gebruikelijk is voor Groningse akkerbouwers die hun bedrijf overdoen aan een volgende generatie. Derk Engelhardus (1880-1963) neemt het dan over in Finsterwolde en hij gaat nog meer dan zijn vader aan de slag met paarden. Aanvankelijk luxe paarden en nog amper is zijn moeder verhuisd of: “Voor rekening van de Hackney-club te Winschoten, door de heren Onnes, Mellema en Jutting is op de Hackney-tentoonstelling te Londen de eerste klasse vierjarige dekhengst Don Leno aangekocht voor de kapitale som van zevenhonderd Engelse ponden, zodat deze hengst ongeveer ƒ 9.000,- zal kosten als hij op zijn bestemming is aangekomen; dat is de hoogste som ooit in Nederland voor een dekhengst besteed”, aldus de correspondent van de Delftsche Courant. Het lijkt wel of geld voor dan nog 25-jarige Mellema niets uitmaakt. En hij is ambitieus in alles. Met buurman Barlage haalt hij een locomobiel van de Duitse fabriek Badenia naar de polder om de dorsmachines in een hogere versnelling te trekken. Het zijn gouden jaren in de akkerbouw.
“Zondag geraakte een arbeider van den heer D.E. Mellema te Finsterwolde onder een kwelderwagen. De man was oogenblikkelijk een lijk”, volgens een bericht van 29 juli 1908. De kans is groot dat deze Mellema het leed van de nabestaanden wel heeft opgevangen. In de jaren die volgen komt een socialer gezicht tevoorschijn op de herenboerderij, die 186 hectare aan tarwe en bieten telt. Als in de arme jaren van 1920 het brood bijna onbetaalbaar is en de arbeiders in Finsterwolde bij elkaar komen, zegt hij: “Ik ben geen verantwoording schuldig voor daden van den Werkgeversbond en erken dat de broodprijzen van thans veel te hoog zijn in verhouding tot de loonen, die door de arbeiders worden verdiend.” Mellema is één van de vier akkerbouwers die dan hun adhesie betuigen.
Daarna kwam een periode in het teken van de tuigpaarden. Eigenlijk is het gekrenkte ijdelheid die hem in de fokkerij brengt: “Ik was reeds jong jurylid, maar werd niet herkozen en daarom wilde ik eens tonen waartoe ik in staat was. Daarom ging ik me op het fokken toeleggen en toen dat met Rudolfzoon goed gelukte, ben ik op de ingeslagen weg voortgegaan.” Om precies te zijn 122 dekhengsten krijgt Mellema in zijn leven goedgekeurd, waarvan een groot deel import. In een landbouwtijdschrift van 1937: “Vooral de heer D. E. Mellema van Finsterwolde heeft de laatste jaren, ook vaak in compagnon-schap met den heer S. Nijhoff van Zijldijk, tallooze hengsten in Oldenburg en Oost-Friesland aangekocht, naar ons land geïmporteerd en over heel ons land gedistribueerd. Hiermede hebben deze heeren de warmbloedfokkerij in Nederland een niet te onderschatten dienst bewezen en ten zeerste aan zich verplicht.”
Van al die hengsten komt er één in de reeks stamvaders van de moderne fokkerij terecht en dat is Gambo (1927-1946), die liefst 71 goedgekeurde zonen voortbrengt. “Hij was klein, zijn bewegingen eenvoudig, brio had hij niet! Hij was wèl van goud, zuiver harmonisch van bouw. En toen wij je zagen hebben we niet gezocht wat bijzonders aan je te vinden. Zoiets zoek je niet. Een origineel is altijd apart, omdat het zichzelf is!”, aldus de leider van de Groninger fokkerij in die dagen R.A. Maarsingh. Hier spreekt een fan en promotor. Stamboekinspecteur J.K. Wiersma noemt hem daarentegen een ‘forse hengst in zakformaat’ en ‘tijdverschijnsel’. Als het aan Wiersma ligt kiezen de Groningers beter voor een kruising van koudbloed maal warmbloed, dan voor de ‘minst flegmatieke’ van de zware Oldenburgers. Toch is binnen de fokkerij van Groninger paarden het ‘Gambo-type’ nog altijd een begrip voor een kortbenige, zware warmbloed met ‘vierkante’ gangen. Gambo is voor menigeen het ultieme landbouwtuigpaard: sterk genoeg om op de klei te werken en braaf genoeg als allround sportpaard. Het zijn Mellema en Nijhoff die Gambo uit Oldenburg halen.
‘Een eeresaluut’
Het rijden legt Mellema evenmin windeieren. In 1933 verdient hij ƒ 2.990,- aan prijzengeld op de 21 noordelijke concoursen, het jaar daarop ƒ 3.000,- en dat is zo ongeveer de helft van wat er totaal te verdelen valt. Hendo en Madam brengen van dat geld het meeste bij elkaar. Als Hendo in 1934 op het concours in Vries om het leven komt, maakt het Nieuwsblad van het Noorden de balans op van deze twee paarden: ƒ 12.640,- aan prijzengeld van 1928 tot 1934. “Een bedrag dat nooit in Nederland door een span paarden is gewonnen. Dat Hendo ook ten aanzien van Madam een reus was blijkt wel uit de bedragen die hierboven vermeld staan. Bovendien zeggen deze cijfers, dat het Noorden in het bezit is geweest van een tuigpaard van zoo hooge klasse als nimmer geboren is. Moge Hendo voor zijn concurrenten als onoverwinnelijke een lastig paard zijn geweest, voor de tuigpaardensport is zijn verlies onherstelbaar.”
De zegetocht gaat door met andere viervoeters: “Een eeresaluut aan den heer Mellema, wiens rijke speurzin Piet en Lucas als enkelingen, uit het noorden en midden des lands, bijeen bracht en tot een dusdanig harmonisch geheel wist te vervolmaken, dat het, gelijk vóór dezen Hendo en Madam, als een zeldzaam span, met gouden letteren in de annalen van de hippische sport zal worden vermeld!” Julius en Climax, en ga zo maar door. De jaren dertig zijn de gouden jaren in de paarden.
Het is deze Derk Engelhardus Mellema die de roem vergaart. “Hedon, I Hendo en Madam, Elza, Hendo 11, Nu! Bert, Piet van Beerta, Hans en zijn kampioenspaard Kurassier, waren namen, welke telkens opnieuw in de kolommen der uitslagen in de eerste rijen te vinden waren. Een dynamische persoonlijkheid als deze moest tenslotte ook wel op organisatorisch gebied een rol gaan spelen en bij de heer Mellema is dat inderdaad het geval geweest”, aldus een latere necrologie, en voeg daar aan toe zijn wethouderschap van Finsterwolde en functies in het kerkbestuur, het waterschap, de Boerenleenbank, de landarbeidersstichting, de voorloper van de Nederlandse Hippische Sportbond, de bond van hengstenhouders en de landelijke club voor concoursen hippique.
‘Luid zweepgeknal’
Op de centrale keuring in het Stadspark in Groningen, 1937, steelt D.E. de show met een vierspan dekhengsten: “Dit is een enorm succes geworden voor den onverschrokken rijder, want iets dergelijks was nog nimmer vertoond! Het publiek was niet meer te houden, toen het vierspan onder luid zweepgeknal het terrein kwam opstormen. Voorop ging de fiere Waldherr met de 3-jarige Moor in verheven draf; achterin gingen Gambozoon en Oirello. Keurig zwenkte ’t geheel over bet terrein en plotseling daverden de ovaties over het terrein. Keurig werd halt gehouden. Het rijden met een vierspan hengsten is een groote zeldzaamheid en in Nederland wellicht nimmer vertoond. Het is een succesnummer geworden van den eersten rang.”
De propaganda in het Nieuwsblad van het Noorden is al vooraf in werking gezet, als zouden er geruchten zijn dat het vierspan niet kan verschijnen: “In afwijking met de geruchten, dat dit bijzondere nummer niet door zou gaan, kunnen wij mede deelen, dat het vierspan hengsten dus wel gereden zal worden, een unicum in Nederland! De heer Mellema heeft ons verzocht mede te deelen, dat het klaar maken van dit vierspan hengsten een zware training gevraagd heeft en als gevolg daarvan de hengsten niet in keuringsconditie zijn.” De rijder zegt zelf over die vier hengsten: “Niemand kan begrijpen hoe moeilijk dat is. Ze verdragen elkaar niet, misschien wel uit een soort minnenijd, slaan niet, doch bijten en als ze het goed doen, bijten ze elkaar dood ook, laten in elk geval niet los.”
In de schaduw van zijn vader (‘Ol Derk’) komt ook ‘de jonge’ Mellema met het span Graaf en Edello voor de concourswagen in het Stadspark. Die jonge Mellema is, net als zijn grootvader, een Derk Jans (1909-?) en hij zal later in 1992 de spider verkopen die in het Nationaal Rijtuigmuseum eindigde. Van dat rijtuig is echter in 1937 nog geen sprake.
Om een idee te geven van de stal in 1940: op een lijst voor de verzekering staan 22 dekhengsten, 34 jonge hengsten in opfok, drie ruinen voor het landbouwwerk en zes concourspaarden. Totale waarde ƒ 178.100,-. Dit zijn dan alleen de verzekerde dieren, en niet de merries en want het totale aantal ligt eerder rond de tachtig paarden. Zowel de hengsten als de concourspaarden lopen evengoed voor de driewielige mestkar en ‘op blote voeten’ voor de eg. Vooral ook omdat het een goede spiertraining voor ze is.
Auto in de brand
Op een septemberavond in 1944 slaat echter het noodlot toe als een blikseminslag de boerderij en de stallen in lichte laaie zet. Hoewel er tijd genoeg is om de dieren naar buiten te krijgen, is er geen macht om hen daartoe te bewegen en zes hengsten komen in de vlammen om, waaronder Edelgraaf. “Ja”, verzucht vader Mellema, “ze voelen dan, dat er gevaar dreigt en menen, dat ze het veiligst zijn in de omgeving waarin ze dagelijks verkeren en welke hun zo vertrouwd geworden is: de stal.”
De boerderij ligt schijnbaar gevoelig, want al eerder in 1905 sloeg er de bliksem in een boom en vloog een karweihok in de brand, dat ‘geheel werd verteerd’. Maar het had niks met de bliksem te maken als de oude Mellema in januari 1928 zijn nieuwe auto ‘beproeft’ en in de schuur zet. Als het ding in de brand vliegt heeft hij hem al geblust, voordat de brandweer uit Winschoten arriveert. De auto is uitgebrand, de schuur niet. De relevantie met dit verhaal: de rijtuigen zijn er dan alleen voor de concourspaarden, niet voor het dagelijks gebruik.
Toch weet Derk Jans schoonzoon, de nu 85-jarige Harry Oldenziel, uit eigen ervaring dat de paarden tot in de jaren vijftig wel gewoon op het land bleven werken. “Na de oorlog kwamen er twee trekkers van de Marshallhulp, maar de paarden konden daar nog volop tegenop. De structuur van de grond bleef beter door het gebruik van paarden.” Naar gelang de zwaarte van de klei liepen er één, twee of drie paarden voor de ploeg. Harry kan het zo uittekenen op welke gronden: hoe dichter bij de zee, hoe lichter de klei. “Ik belandde een keer met een paard voor de wagen in de vaart, achteraf mijn fout natuurlijk. We gingen kopje onder, maar gelukkig kon ik het dier op tijd loskrijgen en kwamen we weer op de kant. Toen opa het te horen kreeg, reageerde hij niet kwaad, alleen met ‘daar worden jullie alleen maar wijzer van’. Het was een vriendelijke man.”
Harry had meer met akkerbouw dan met paarden, maar hij kon onmogelijk aan de zijlijn blijven staan met een schoonfamilie die om de paarden draaide. Dus ook hij bracht tuigpaarden uit, zelfs nog de kampioenshengst Kurassier die in zijn handen in 1960 de Zilveren Martinitoren op het concours in Groningen zou winnen. Die zilveren wisselprijs is in 1949 aangeboden aan ‘Ol Derk’ die dan zijn vijftigste jubileum als concoursrijder viert. Nog tot op heden is de Zilveren Martinitoren te winnen als eerbetoon aan D.E. Mellema, in de rubriek ‘enkelspan ereklasse’ van het concours hippique in Groningen.
Het is opmerkelijk hoe de oude Mellema na de oorlog tot in de jaren zestig aan de touwtjes trekt. Hij rijdt nog tandem, brengt spannen uit en schroomt niet om zijn zoon de leidsels van het vierspan uit handen te nemen. Zo gaan ze in het jubileumjaar 1949 naar het concours in Utrecht om daar de Groninger fokkerij te promoten met onder meer het vierspan zwarte hengsten Alva, Notaris, Uithuizer en Corbulo. Die lopen dan voor een Vanden Plas-omnibus die tegenwoordig tot de topstukken hoort van het Nationaal Rijtuigmuseum. ‘Mailcoach’, noemen ze dat rijtuig dan. Wat ook opvalt is hoe in die periode de Groninger fokkerij een ommezwaai maakt: waren de hengsten in het vierspan nog platgezegd ‘kleine dikke knollen’ in het type van Gambo, de hengst Nizam is als voorbeeld in 1953 van een aanmerkelijk lichter type. Het is een nieuwe tendens van werkdier naar sportpaard.
Volbloedhengst
Op 23 oktober 1963 wordt de oude Mellema op een boerenwagen, met daarvoor Kurassier en de jonge hengst Sibolt, naar het kerkhof in Finsterwolde gebracht. Het tuigpaardentijdperk van de Mellema’s is dan ten einde. De nieuwe generatie ziet meer in de springsport en Derk Jans haalt onder meer de Engelse volbloedhengst Uppercut XX naar de Reiderwolderpolder, een volbloedhengst die, anders dan Gambo, een eigen stempel zet in de moderne sportpaardenfokkerij. Maar dat heeft niets meer te maken met ons ‘hippomobiel erfgoed’. Het landbouwbedrijf van de Mellema’s is nu in handen van de nazaten van schoonzoon Harry Oldenziel, die ondanks zijn leeftijd eind juli, begin augustus nog graag op de combine zit om de schier oneindige vlaktes aan tarwe te dorsen. Het bedrijf is alleen maar verder gegroeid. En de tarwe dient als voer voor de eigen drieduizend varkens. Paarden zijn er al lang niet meer, de paardenstallen die na de brand in ’44 aan weerszijden van de schuur zijn gebouwd nog wel, met daarin enkele oude boxen en boven de toegangsdeuren subtiel een paardje in de sluitstenen verwerkt. Je moet net weten, welke geschiedenis er achter schuilt.
Om het verhaal over het krakkemikkige rijtuigje in het museum rond te maken, nog even terug naar de geschiedenis van de Nederlandse tuigpaardensport. De ironie wil dat de fokkerij van de zware inlandse paarden, ingezet door fokkers als Mellema, geen stand hield tegen de mechanisatie in de landbouw, eveneens ingezet door boeren als Mellema. En de gedachte dat een tweespan zich het beste op het concours kan laten zien voor een vederlicht luchtbandenkarretje hield evenmin stand. Na de Tweede Wereldoorlog zoekt de tuigpaardensport, onder invloed van prominenten als Jacques Rijks en Jurgens, opnieuw aansluiting in het moederland van de hackney en de tuigpaardensport, Engeland en daar is de spider nog altijd gemeengoed in de tweespanrubriek. De ontwikkeling is dan in Nederland terug bij af. Dan zijn ook de Mellema’s genoodzaakt om in de tweespanrubrieken een spider te gaan gebruiken. Het is dan ook niet aan de ‘herenboer voor een zondags kerkritje’ te danken dat er in Reiderwolderpolder een spider was, wel aan een concoursrijder die mee ging in de ontwikkeling van de sport.
Met dank aan: Harry Oldenziel, Annechien ten Have Mellema, Kees van Straten.
foto boven: de spider in deplorabele toestand. De vooras is gemerkt Josh Richards & Co Spring Hill, en de achteras Mc Naught & Co Worchester.
Derk Engelhardus Mellema met het span Climax en Julius, 1929, voor de showwagen.
D.E. aan kop nog voor de Eerste Wereldoorlog en voor de komst van de showwagen ‘op lucht’.
Met buurman Barlage haalt D.E. in 1905 een locomobiel van de Duitse fabriek Badenia naar de polder om de dorsmachines in een hogere versnelling te trekken.
Op de voorpagina van het weekblad Boerderij in 1934.
Hendo en Madam gaan, net als alle andere paarden, gewoon voor de sleep en werkten mee in het landbouwbedrijf. Zonder ijzers.
Als hij sterft in 1934: “Moge Hendo voor zijn concurrenten als onoverwinnelijke een lastig paard zijn geweest, voor de tuigpaardensport is zijn verlies onherstelbaar.”
Gambo (1927-1946) is met 71 goedgekeurde zonen van invloed op de ontwikkeling van het Nederlandse sportpaard.
Op de centrale keuring in het Stadspark in Groningen, 1937, steelt D.E. de show met een vierspan dekhengsten.
Dekhengst Otheo laat in 1942 zien wat hij in zijn mars heeft.
Dat de invloed van D.E. op de fokkerij groot is mag duidelijk zijn, getuige deze sportprent van ’49 uit het familiealbum.
Derk Engelhardus Mellema (1880-1963) in 1949 op de praatstoel.
De jonge vossen Hans en Goldmann in 1953 op het concours hippique in Utrecht. In een nieuw tijdperk: voor de spider!
Wat rest in Finsterwolde: de landbouwschuur met links en rechts de paardenstallen, gebouwd na de brand in 1944.