Rijtuigen, bakkerswagens en Gouden Koetsen zijn erfgoed. Daar zijn we zuinig op voor volgende generaties. Maar dit erfgoed draait om paarden en die zijn nu eenmaal sterfelijk. Toch kreeg het Nationaal Rijtuigmuseum ‘de laatste twee’ paarden van Van Gend & Loos in haar collectie: Piet en Rika. Dat dit bonte span in de stallen van de borg Nienoord kwam is vooral te danken aan het grote sentiment dat loskwam nadat Van Gend & Loos in 1957 bekendmaakt een kleine vierhonderd paarden naar het slachthuis te willen brengen om over te schakelen op bestelauto’s. Het onvermijdelijke zou gebeuren, maar niet voor het land in rep en roer kwam.
Dat de paarden bij Van Gend & Loos zouden verdwijnen kwam nooit als een verrassing. In 1927 schrijft Het Volk, Dagblad voor de Arbeiderspartij over de Staatsspoorwegen die het contract met de firma opzegt om de paardenkarren te vervangen door vrachtauto’s. Heel aandoenlijk is een plaatje bij het bericht met als bijschrift: “De vriend van hen die verdwijnen gaan. De bekende pedagogische Van Raalte te Amsterdam is een groot vriend van de paarden van Van Gend & Loos. Hij voert ze geregeld klontjes. Zal hij na 1 juli 1928 misschien ouder gewoonte trachten de auto’s met klontjes te voeren?” Het Algemeen Dagblad doet er een schepje bovenop door een interview met één van die paarden, waar het ongeloof vanaf druipt: “Ik als paard zijnde, zeg u, dat men in verschillende landen al weer de auto’s door paarden vervangt. Veroorzaken ook zooveel ongelukken? Hebben wij ook iedere keer panne?” Evenwel mag de firma nog twee paarden voor een sleperswagen spannen om in 1929 een olifant van de Czaar Peterstraat naar Artis te vervoeren. En een jaar later meldt de Graafschap-Bode dat er door de opzegging van het contract van de spoorwegen met Van Gend & Loos eerder paarden bij zijn gekomen, dan op rust gezet, want de hoeveelheid te vervoeren goederen is juist zo veel toegenomen. In Arnhem bouwt de firma een nieuw garage- en stalcomplex met een verdubbeling van het aantal stallen: van dertien naar 26. De paardentractie houdt nog wel even stand. Zakelijker is het echter wel, want wanneer in 1939 een vos en een schimmel span in Amsterdam te water raakt, vraagt het Zaans Volksblad tevergeefs naar hun namen: “De goeie ouwe tijd dat de koetsiers met Mina of Beppie op stap gingen is voorbij. De paarden van Van Gend & Loos staan bij de stalmeesters als nummers geregistreerd en een nieuwzakelijke bedrijfsleiding laat geen ruimte voor romantiek of paardennamen.”
In de periode die volgt halen de paarden van Van Gend & Loos hooguit het nieuws als er een span op hol slaat, en dat is voor de oorlog niet anders, dan na de bevrijding.
Maastricht als begin
Om het paard, dat zich zo nuttig maakt voor de mens, met een ‘Dag van het Paard’ in het zonnetje te zetten klopt de Dierenbescherming in 1953 aan bij Van Gend & Loos in Utrecht. De firma die dan nog vijfhonderd paarden telt, werkt er graag aan mee. Toch is dat aantal in rap tempo aan het teruglopen, geeft Het Vrije Volk aan dat een kijkje neemt aan de Rotterdamse Jakob Loisstraat waar het weliswaar nog ‘naar paarden ruikt’, maar in drie jaar tijd is teruggeschakeld van 68 naar 26 paarden. De voerlieden maken zich zorgen, maar op het hoofdkantoor krijgt de journalist te horen dat “De NV aan een landelijke afschaffing van paardentractie beslist niet denkt.” De Leeuwarder Courant krijgt het nog eens bevestigd door de bedrijfsjurist en een directielid. De heren rekenen voor dat de vijf kilo geplette haver per dag nog altijd een stuk goedkoper is dan de benzine om een auto telkens te starten. Een grotere zorg voor hen is het personeel: geen van de koetsiers en stalbazen is beneden de veertig, en de jongeren willen op de auto’s. De helft van het stadsvervoer in Amsterdam gaat dan nog met paarden, waarvan er 38 aan de Van Musschenbroekstraat en 60 aan de Westerdokstraat staan. Dat is ondertussen tegen de zin van de gemeenteraad, die dit ouderwetse gedoe niet langer in de moderne binnenstad vindt passen en werkt aan een politieverordening die de paarden moet gaan bannen. Zo ver komt het niet, hoeft het ook niet te komen, want op 12 januari 1957 verschijnt in zo’n beetje alle kranten een klein bericht met ‘Van Gend & Loos gaat paarden afdanken’, over het feit dat in Maastricht de stallen twee weken later leeg zullen zijn. De koetsiers zijn dan omgeschoold tot chauffeur en voor hen staan er vijftien vrachtauto’s van anderhalve ton klaar. Na Maastricht volgen de andere steden en binnen twee à drie jaar zijn de paarden geheel vervangen, is het plan. Dat slaat landelijk in als een bom.
Het ‘vergeten’ Noorden
Opeens is ook Amsterdam wakker. Een in de haast opgericht Initiatief Comité Amsterdam pleit in een open brief voor het behoud van de dieren: “Zij vormen een schilderachtige stoffage van de oude stad en vertegenwoordigen bovendien een stuk hoofdstedelijke traditie, dat nauw verbonden is met het werk van de schilder Breitner.” Een columnist van De Telegraaf voorspelt dat de kinderen straks naar Artis moeten om een paard te zien: “Liever had ik gezien dat men het verkeer had afgestemd op de traagheid der paarden van Van Gend & Loos.”
Ook Groningen komt aan de beurt, waar Van Gend & Loos 36 paarden en vier auto’s aan de Emmasingel heeft. Het Nieuwsblad van het Noorden van 17 januari maakt daar de balans op nadat het nieuws is doorgedrongen, in vette letters: “Het Noorden wordt vaak vergeten, menen we terecht. In dit opzicht mógen ze ons vergeten. Deze modernisering mag gerust achterwege blijven.” Onbegrip is er, want in wedstrijdjes tussen koetsiers en chauffeurs had het paard bij bezorging in het centrum altijd gewonnen.
In de kranten van 28 januari komt nog meer duidelijkheid: ondanks de vele protestbrieven gaan 390 paarden naar het abattoir. “De directie noemt dit de meest humane weg voor deze edele dieren, want men zag er geen heil in deze stoere werkdieren te laten verkommeren voor de een of andere groentewagen”, verslaat het Nieuwsblad van het Noorden van de persconferentie in Maastricht, waar de directie met trots de nieuwe bestelwagentjes wil laten zien. Maar de aandacht gaat alleen uit naar het lot van de paarden en de berichtgeving is olie op het vuur van de protesten. De scherpe kantjes van het plan gaan er daarna wel wat af. Het kan ook nog wel een jaar of vijf duren en als er bij plantsoenendiensten nog plaats is voor gezonde paarden, dan mag dat. Een inzamelingsactie in Haarlem levert genoeg op om het bekendste paard van de stad, Pukkie, veilig te stellen voor de slager; de actie voor Pukkie is zelfs zo succesvol dat de Haarlemse dierenbescherming er voor kan zorgen dat alle Haarlemse paarden van Van Gend & Loos een baantje in Gelderland krijgen.
Loze woorden
In Groningen is eind februari, net als in de hoofdstad, een actiecomité gevormd onder leiding van de burgemeester en met onder anderen H. Braber, de directeur van de VVV, en de bekende paardenman Derk-Jans Mellema, om in gesprek te gaan met de directie of de paarden te behouden zijn. Dat gesprek twee maanden later levert op dat Groningen als laatste aan de beurt komt in de saneringsronde. Uitstel dus voor zeven bonten, twaalf schimmels, zes vossen, vijf zwarten en zes bruinen. Het blijken loze woorden. Het Nieuwsblad van het Noorden schrijft al in september 1958, dus goed en wel een jaar later over Groningen: “Naar men ons vertelde, zouden er bij Van Gend & Loos nog maar negen paarden over zijn.” De laatste strohalm is het gesprek van de burgemeester van Leek met de directie in Utrecht over de overname van twee ‘paukenpaarden’, twee van de bonten. Het waren natuurlijk geen echte paukenpaarden, maar werkpaarden. En ze dragen de namen Piet en Rika, waarbij gelijk het verhaal in de pers gaat dat ze staan voor Piet van Gend en Rika Loos. Dat klinkt leuk. Maar het waren Jan-Baptise van Gend en Maria Loos die in 1796 elkaar het ja-woord gaven en daarmee de basis legden voor de firma. Wat zeker is dat in de jaren ’50 nog een stokoud versje nagalmde van de dichter Piet Paaltjes over Rika, een blauwogige maagd met engelblond haar, die hij achter ’t raampje van een voorbijrazende sneltrein had opgemerkt. De namen Piet & Rika waren net zo met elkaar verbonden als Suske & Wiske.
Van de redding van ‘de laatste’ paarden van Van Gend & Loos mag zo’n beetje iedereen in Leek de eer opeisen. Heeft de burgemeester onderhandeld, de hertenkampvereniging van Leek, die al vanaf 1909 voor de levende have voor de borg Nienoord zorgt, koopt de paarden aan en draagt de dieren gelijk over aan de gemeente. De gemeente kan ze gebruiken voor lichte werkzaamheden en ter beschikking stellen aan het rijtuigmuseum. Op 17 januari 1959 komt de directeur van Van Gend & Loos van Utrecht naar Leek voor de feestelijke overdracht. Piet en Rika maken dan onder begeleiding van De Harmonie en muziekkorps Het Leekster Bloemetje hun eerste ritje door het dorp. Het haalt de landelijke kranten. Het span is helemaal op zijn plaats in de stallen van de borg, terwijl het rijtuigmuseum als bruidsschat vier wagens, tuigen en stalmateriaal krijgt meegeleverd.
Echt de laatste
Zijn Piet en Rika de laatste van de vestiging in Groningen, het bedrijf houdt in Utrecht nog vijf schimmels op stal. Dat zijn echt de laatste. Twee man personeel mag er mee blijven rijden ter promotie. Daarvoor zijn onder andere een Engelse postkoets en een replica van een oude diligence, waarmee de koetsiers, gestoken in historische kostuums, met een vierspan op mogen draven bij iedere gelegenheid ergens in het land. Het is een manier om mee te liften op de romantische gevoelens die de paardentractie van Van Gend & Loos heeft losgemaakt. In een poging het gedeukte imago van ‘paardenslager’ weer wat op te krikken laat Van Gend & Loos in 1960 de cineast Bon Kommer een kleurenfilm maken van de overgang van paard-en-wagen naar bestelauto. Het werkt averechts. De première is opnieuw aanleiding voor het journaille om vraagtekens te stellen bij het verdwijnen van de paarden. een journalist onder het pseudoniem ‘Flex’ van het dagblad Trouw (31 maart) “Met enige verbijstering moet het verdwijnen van de ons zo dierbare Van Gend & Loosknollen worden vastgesteld. De vraag welt op: hoe kon dit? Hoe is het mogelijk dat we zonder kabinetscrisis of paardenoproer op de Dam deze dampige verfraaiing van ons stadsbeeld hebben laten schieten? Het antwoord is simpel. Er is niet over gestemd.” Over de film zelf zegt de journalist: “De spelers in de film zijn rasecht. De hoofdrol wordt vervuld door de heer G. Koeverden, een stalbaas met heldere grijze ogen, die z’n leven lang tussen de paarden heeft gewerkt. Men ziet hoe hij verontwaardigd reageert op de uiteenzetting van de even echte heer J. Plantinga, cc. drs., chef van het bedrijfsbureau van Van Gend & Loos, die bereid was in de film de onsympathieke rol van cijferbeul op zich te nemen. Meer dan verontwaardigd gemonkel hebben de voerlieden niet over voor de gebrilde drs., die op een schoolbord becijfert dat een auto goedkoper is. Maar tijdens een onrustig tukje in een leunstoel zien we de hoofdrolspeler het geestelijk rijpingsproces naar motortractie doormaken. ‘Rijdt de heer Van Koeverden nu in een auto?’, vroeg ik concluderend. ‘Nee’, zei me een zegsman van Van Gend & Loos, ‘hij had het geluk net aan z’n pensioen toe te zijn.’ ‘De deernis over het verdwijnen van de paarden is al bij de voormalige voerlieden afgenomen’, verzekerde mij deze zelfde zegsman, ‘er is praktisch geen koetsier meer die treurt. Nu ze in die gesloten comfortabele autocabines zitten, zeggen ze: we hadden ’t al veel eerder moeten doen.’ Zo gaat dat met de mens. Eerst wil hij er niet aan. En later is hij er gelukkig mee. De film duurt een kwartier. Fraaie paardenopnamen zijn er in te zien van Bob Kommer. Een 167 meter lange pleister op de wonde.”
Herhaling
Tien jaar later, in 1970, verdwijnen de echt laatste paarden, de schimmels in Utrecht, omdat Van Gend & Loos het een te dure manier van reclame gaat vinden. Het sentiment is gezakt. Ook in Leek is het slechts een tijdelijke bevlieging die de gemoederen bezighield. Piet en Rika komen van pas om te poseren voor de rijtuigen van het museum, doen dienst in de praktijklessen voor de cursus Paardengebruik, lopen ’s winters voor de arrenslede en werken voor de gemeentewerf. Als Piet in 1965 te oud is om nog te werken en mag hij naar het rusthuis De Paardenkamp in Soest, waar het brave dier na enkele maanden inslaapt. Zij krijgt op Nienoord zelfs veulens, om hem in 1968 te volgen in een laatste gang naar Soest. Haar twee -eveneens bonte- nazaten Willy en Martha blijven tot 30 september 1972. Dan kopt het Nieuwsblad van het Noorden: “Leek verkoopt vandaag haar laatste paarden”, en doet de gemeente precies hetzelfde als wat Van Gend & Loos voor haar deed. Afscheid nemen van de paarden, omdat in dit geval de gemeente niemand meer heeft om ze te verzorgen en de kosten niet langer wil betalen. Ze hoeven alleen niet naar de slager.
Paarden met haverzak voor wagens van Van Gend & Loos bij de goederenloods van het station. (foto Regionaal Archief Dordrecht)
1928, Interieur van de paardenstal van Van Gend & Loos aan de Van Musschenbroekstraat, bij het station Weesperpoort, te Amsterdam. (foto Gemeentearchief Amsterdam)
Nieuwsblad van het Noorden, 16 januari 1957.
In de stallen van Van Gend & Loos in Groningen staan op 17 januari 1957
nog zeven bonten, twaalf schimmels, zes vossen, vijf zwarten en zes bruinen.
Op 17 januari 1959 komt de directeur van Van Gend & Loos van Utrecht
naar Leek voor de feestelijke overdracht.
1968, vertrek van de Engelse postkoets van Van Gend & Loos bij het
R.K. clubhuis Jong Utrecht aan de Cremerstraat te Utrecht, in verband
met het 80-jarig bestaan van Jong Utrecht en zijn postzegelhobbyclub.
Foto: Gemeentearchief Utrecht
Piet poseert voor de hansom cab van het museum.