Het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek heeft een Brabantse kapkar van een nonnenklooster in Den Bosch. Het is een zedig rijtuig; de gesloten kap hield opdringerige blikken en de verleidingen van buitenaf tegen, wanneer de nonnen op de openbare straatweg kwamen. De tweewieler is gebouwd door Lathouwers, de bekende rijtuigfabrikant van ’s-Hertogenbosch.
Een voetnoot in de geschiedenis: op 19 juli 1818 verdrinken drie jongens in een draaikolk van de Dommel, tegenwoordig zo’n braaf riviertje, en toen nog ongetemde wildwaterstroom. Een van die jongens is de zeventienjarige Hendrik Lathouwers. In een grote katholieke familie is het altijd een wel en wee. De familie Lathouwers uit Vught verdient de kost met speculatie in onroerend goed en in de aannemerij. Grootvader Henrik, vader Gijsbert, ze hebben een paar centen achter de hand. Genoeg om de jonge Franciscus Henricus Lathouwers (1821-1895) in 1848 een start te gunnen als rijtuigbouwer in de Postelstraat in ‘s-Hertogenbosch.
Rond 1860 groeit het bedrijfje uit zijn jas en verhuist naar een groter pand aan de Sint Jorisstraat. Van Frans’ drie zonen reist Bernard op twintigjarige leeftijd naar Brussel om er het vak van rijtuigbouwer te leren; hij doet dat net als meer zonen van bekende Nederlandse rijtuigfabrikanten als Schutter & Van Bakel en Kimman.
Zijn terugkeer betekent een grootsere en modernere aanpak; specialisten als rijtuigschilders zoekt de firma in meervoud. Smeedwerk, stofferen en lakken gebeurt in eigen fabriek, waar Bernard (1856-1905), middelste van de drie, de algehele leiding heeft, terwijl Gijs (1854-1915) de administratie en inkoop doet, en Guus (1857-1903) de smederij laat draaien. Ze halen geen van drie een hoge leeftijd, maar Guus heeft de meeste pech als hij op 46-jarige leeftijd als weduwnaar en op dat moment ‘zonder beroep’ aan zijn einde komt. Gijs verhuist na het wegvallen van zijn broers naar Utrecht, waar hij in het dagelijkse leven verder gaat met baantjes als voorzitter van de Kamer van Arbeid voor de Confectiebedrijven en Vereniging van Huiseigenaren.
Vrije zaterdagmiddag
De Lathouwers zijn in de tijd van de rijtuigfabriek nog echte patronen, waarvoor het juist aan de werknemer is om een dankbetuiging aan hen in de krant te plaatsen, zoals Wilhelmus Ari doet als hij op 22 mei 1885 zijn zilveren feest viert als meesterknecht in de zadelmakerij. De arbeidsmoraal is als overal in die tijd. Toch is Lathouwers geen harde werkgever, wanneer in 1919 de Arbeidswet van kracht gaat, waarin staat dat een werknemer recht heeft op één vrije dag in de week, gaat Lathouwers nog een stapje verder met de invoering van de vrije zaterdagmiddag.
Eergevoel is er ook. “Naar wij vernemen, is door den heer F.H. Lathouwers alhier geweigerd de hem toegekende bekroning der tentoonstelling te Amsterdam aan te nemen op grond dat zijne inzending niet naar behooren beoordeeld is”, valt te lezen in twee provinciale kranten in september 1883 en het waarom laat zich raden voor wie de uitslagen van die tentoonstelling bekijkt: Lathouwers staat onderaan met een eervolle vermelding plaatsgenoot, terwijl concurrent C.A. Teulings een zilveren medaille wint. Den Bosch telt op dat moment drie serieuze rijtuigfabrieken die niet alleen elkaar beconcurreren.
Terwijl Veth de belangrijkste speler in Arnhem is, steekt de provinciale Brabantse krant op 3 oktober 1892 de loftrompet over een prachtige lijkwagen die Lathouwers heeft gemaakt voor Arnhem. “Vooral het fraaie beeldhouwwerk en de kostbare, met veel smaak aangebrachte draperieën trokken onze aandacht en met genoegen vernamen we, dat zoowel het een als het ander door stadgenooten vervaardigd is. Prachtige zilveren lantarens prijken op de hoeken der bovenkap, die verder versierd is door een afgebroken zuil met krans en fraai geornamenteerde urnen; verschillende emblemata in zilver zijn op de draperieën aangebracht en alles te zamen maakt den wagen tot een prachtstuk, zooals wij nooit een schooner zagen.” Tegelijkertijd is Lathouwers niet te beroerd om rijtuigen van de concurrentie in te ruilen, niet van een fabrikant als Dolk uit Rotterdam, evenmin van Teulings.
Kinderjaren
In ‘Stadsgezichten, een Bossch’ Album’ geeft Annie Houtman-Lathouwers (1890-1963), dochter van Bernard, een klein inzicht in de rijtuigfabriek van haar jeugd: “In mijn kinderjaren speelde ik vaak op de binnenplaats aan de St. Jorisstraat, tussen de landauers, coupés, buggy’s, een dog-cart of victoria. Maar we mochten beslist niet aan het gereedschap van de knechts komen. Als het druk was in de zadelmakerij of bij het sierlijk opschilderen van de rijtuigen werden we eruit gejaagd. ‘Roetsj’, naar buiten! Vader bracht vaak van die afgemeten plankjes mee, die als vulling voor de zittingen van de koetsen werden gebruikt. Het was voor ons leuk speelgoed. Een bezoekje aan oma in de Vughterstraat was het dagelijks ritme na schooltijd. Oma was een goed mens en erg bijdehand. Van haar leerde ik gordijntjes stikken die voor de raampjes van onze rijtuigen hingen. Alles werd in eigen fabriek gemaakt. De afdelingen, een smederij, wagenmakerij, de ververij, ze lagen allemaal in de St. Jorisstraat. Later kwam daar een dependance aan de Van Tuldenstraat bij.” Haar oma was Anna Aarts (1824-1909), echtgenote van Frans, moeder van de drie broers.
Stoom-autobus
Wanneer een Belgische houthandelaar bij Lathouwers aanklopt om zijn automobiel van een luxe carrosserie te voorzien is de start gemaakt om over te schakelen van rijtuig naar auto. In november 1904 levert Lathouwers een ‘stoomautomobiel’ of beter gezegd en stoom-autobus voor 24 personen voor de route Utrecht-Harmelen, een traject dat het ding in 35 minuten aflegt. Het Gardner-Serpollet chassis is geïmporteerd door L. Melchers in Schiedam.
Rond de Eerste Wereldoorlog is de omschakeling van rijtuig naar auto compleet. Lathouwers overleeft de Tweede Wereldoorlog zonder noemenswaardige schade maar op de tweede pinksterdag 1945 ontstaat brand door het onvoorzichtig vullen vanuit een tankwagen. Doordat het pand aan de St. Jorisstraat totaal in as ligt, begint hierna letterlijk en figuurlijk de wederopbouw voor Lathouwers als dealer van General Motors (Opel & Chevrolet) en in de autoverhuur. De firma en familie is tot op heden actief in autobranche.
Het herbouwde pand aan de Sint Jorisstraat is inmiddels verbouwd tot een moderne gymzaal: “Meest uitzonderlijk bij dit project is de buitengevelafwerking van de gymzaal, die is afgewerkt met Shou Sugi Ban. Dit is een lariks gevelbekleding die op Japanse wijze wordt gebrand. In de loop der jaren zal dit een doorleefde indruk geven, waarmee de architect, met een knipoog, een herinnering geeft aan de brand op de betreffende plaats”, aldus de projectontwikkelaar die met zijn tijd mee wil gaan. Aan de Van Tuldenstraat prijkt nog fier de naam F.H. Lathouwers op een andere voorgevel, van een gerestaureerd pand uit 1890.
Van het fabricaat Lathouwers zijn een tiental tweewielers overgebleven en tenminste twee landauers, waarvan eentje in bezit van de Goesche Rijtuig- en Automobiel Maatschappij. Lees meer over de autogeschiedenis van Lathouwers op conam.info
foto boven: nonnenkar uit een Bosch klooster, nu in het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek.
Prov. Noordbr. en ’s Hertogenb. Cour. 2-6-1890.
Prov. Noordbr. en ’s Hertogenb. Cour. 24-4-1879.
Aan de Van Tuldenstraat prijkt nog fier de naam
F.H. Lathouwers op een andere voorgevel,
van een gerestaureerd pand uit 1890.
Herbouw aan de Sint Jorisstraat.
Glaslandauer van de Goesche Rijtuig- en Automobiel
Maatschappij.