Volgens het verhaal is deze prachtige Dianaslede een cadeautje van de gewezen koning Willem I aan zijn maîtresse en tweede echtgenote gravin Henriette d’Oultremont de Wégimont. Het kunstwerk is gemaakt in de zogenaamde ‘Friderizianische’ rococo. In 1914 kreeg het Rijksmuseum de slede uit de nalatenschap van Edward van Hoboken van Rhoon, Pendrecht en Oudelande. Ze maakt nu deel uit van de collectie in het Nationaal Rijtuigmuseum. Verder is er niets over bekend, al zijn er aanknopingspunten om verder te spitten in het verleden van de slede.
Dat begint met Edward van Hoboken (1849-1913), telg uit een puissant rijk Rotterdams redersgeslacht en hoeft in feite niet te werken. Hij renteniert. En neemt zitting in tal van comités die iets van doen hebben met zijn liefhebberijen: jachthonden zoals poedels, jagen, opera, theater en draverijen. Met die brede interesse komt Edward zijn dagen wel door tot hij kinderloos sterft in Arnhem. Dat de Dianaslede geen gebruiksding is maar een echt kunstwerk, weet ook Edward. Met als boegbeeld Diana, de godin van de jacht, exposeert hij haar op een jachttentoonstelling in het Duitse Cleve in 1881.
In 1892 steekt Edward een helpende hand uit voor organisatie van de Internationale Tentoonstelling voor Sport, Visscherij en Paarden in Scheveningen. Die tentoonstelling is van juni tot oktober één groot rariteitenkabinet, met bijvoorbeeld een verzameling geweien van herten die Baron van Pallandt op Rozendaal had geschoten en een grote collectie van zeegewassen en ander spul, ingebracht door een gewezen resident uit ‘onze Oost-Indische bezittingen’. En: “een prachtige reeks chaisen en arresleden, onder welke laatste zeker niet de minste is die van den heer Edward van Hoboken van Oudelande, lid van het Uitvoerend Comité en president van de afdeeling Schoone Kunsten”, aldus de Arnhemsche Courant op 30 mei. De Dianaslede staat in volle glorie te pronken op de expositie, waar niemand minder dan de paarden- en kunstschilder Otto Eerelman het affiche voor heeft gemaakt.
Bevroren Maas
Al ontbreekt het feitelijk bewijs, dat Edward van Hoboken een arrenslede als erfstuk van Willem I in handen kreeg is redelijkerwijs terug te voeren op de band tussen de Van Hobokens en Van Oranje-Nassau. De Nieuwe Rotterdamsche Courant maakt op 25 februari 1855 melding van een harddraverij met arrensledes op de bevroren Maas in Rotterdam: “In de pauzen der draverij deed prinses Hendrik een togtje met de ar van den heer van Hoboken van Cortgene en later de prins met de ar van den heer D. Twiss, welke ar met vier prachtig opgetuigde paarden bespannen was, die door dien heer zelven bestuurd werden; de heer A. van Hoboken van Rhoon en Pendrecht en H. Smith, namen aan dezen togt deel.” De prins wordt per rijtuig van de Van Hobokens van en naar de trein gebracht. De Rotterdamse redersfamilie Van Hoboken, van Villa Dijkzicht, onderhield toen al tien jaar een goede vriendschap met de zeevaarder en marineman prins Hendrik van Oranje-Nassau. Hendrik komt de Van Hobokens frequent tegen in de Rotterdamse haven en op de Nederlandsche Yacht-Club. Hendrik is de derde zoon van Willem II en vermogend. Wanneer Edward van Hobokens’ vader, Anthony, overlijdt is het prins Hendrik die in de Yacht-Club, waar beide lid van waren, een toost op hem uitbrengt. Hendrik en Edward kennen elkaar dus van de Yacht-Club en een onderhandse verkoop van een leuke slede is zo geregeld. De Van Hobokens hebben sowieso wat met arrensleden en paarden; een neef van Edward, namelijk Abraham van Hoboken, zou het nog ver gaan schoppen in de paardenwereld.
Naar Berlijn
Dan is er de vraag: is het mogelijk dat een dergelijke Dianaslede van Willem I is vererfd naar prins Hendrik? Daar zit nog een stapje tussen, namelijk die van Willem II, een koning zo gek op kunst dat hij zich diep in de schulden steekt om een grote kunstcollectie te vergaren. Daar had een dergelijk kunstobject wel ingepast, ware dat het niet echt boterde tussen Willem II en Willem I, juist vanwege het huwelijk van de oude vader met zijn Henriette ‘d Oultremont. Na het overlijden van diens eerste echtgenote, Wilhelmina, moeder van de latere Koning Willem II, in 1837, blijft Willem I verdrietig en teleurgesteld achter, ook door de afscheiding van België en de inperking van zijn macht. Hij doet in oktober 1840 afstand van de troon en vertrekt een maand later naar Berlijn, waar hij in het huwelijk treedt met de Waalse Henriette. Ze wonen op het paleis Unter den Linden in Berlijn, en het is zeker mogelijk dat hier de in Duitse barok uitgevoerde Dianaslede als cadeautje voor Henriette opduikt. Wanneer de oude Willem I drie jaar later sterft, neemt zijn zoon prins Frederik dit paleis over. Het is een toevalligheid dat prins Frederik op 1 februari 1857 zijn verjaardag viert in een ondergesneeuwd Den Haag, ook zijn jongere neef prins Hendrik is aanwezig en daags daarna is de ganse koninklijke familie aan het sleden in het Voorhout en andere straten van de residentie. Het koninklijk staldepartement beschikte over meerdere arrensleden en de kans dat de Dianaslede over de besneeuwde straten van Den Haag heeft gegleden is nihil. Ze was toen al een eeuw oud en een delicaat object.
En daar blijft ons spitwerk een beetje hangen, want om verder te komen is het nodig om inventarislijsten van bijvoorbeeld de kunstveiling na het overlijden van Willem II, het paleis Unter den Linden of van prins Hendrik uit te pluizen op het voorkomen van een arrenslede met Diana als boegbeeld. Of we zullen verder moeten spitten in wat resteert aan correspondentie van Willem I aan zijn geliefde, misschien zelfs wel bij de familie d’Oultremont op bezoek moeten gaan. Tot die tijd blijft het één van de fraaiste sleden in Nederland ‘met een verhaal’ dat nu toch ietsje verder is uitgewerkt.
foto boven: volgens het verhaal is deze prachtige Dianaslede een cadeautje van de gewezen koning Willem I aan zijn maîtresse en tweede echtgenote gravin Henriette d’Oultremont de Wégimont.
Paarden- en kunstschilder Otto Eerelman maakt deze affiche voor de
Internationale Tentoonstelling voor Sport, Visscherij en Paarden in Scheveningen.
De Dianaslede staat in volle glorie te pronken op de tentoonstelling
in Scheveningen, 1892.