Het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek heeft de collectie verbeterd met bruikleen van een sociable. Het model –de golvende vorm- van deze gezelschapswagens is uniek voor Nederland. Het museum had er al eentje, maar de aanwinst is extra bijzonder door de extreme vorm en de apart gemonteerde bok. Deze voorloper van de moderne touringcar kon men een eeuw geleden bij stalhouderij Riemer in Arnhem huren voor het maken van een uitstapje. Minstens zo bijzonder is het levensverhaal van de bouwer Kees Bij ’t Vuur, in zijn latere leven bekend als de stoepenman.
Als oudste zoon uit een gezin van vijf kinderen uit Oosthuizen, trouwt Kees (Cornelis) Bij ’t Vuur in 1891 met de mooie Anna (Johanna Hendrik) Riemer. Zij is een van de twaalf telgen uit het gezin van een zeer rijke Arnhemse stalhouder en krijgt bij haar huwelijk een bruidsschat mee van tussen de ƒ 80.000,- en ƒ 100.000,-, vergeleken met nu zeker meer dan een miljoen euro. In het jaar vóór hun huwelijk had Kees een smederij geopend aan de Kalksteeg 175 te Arnhem, waar hij smeed- en reparatiewerk doet aan de rijtuigen uit de stalhouderij van zijn schoonfamilie. En het geld van Anna pakt hij met beide handen aan: Kees verhuist in 1893 naar een groot gebouw aan de Eusebiusplein en begint een heuse rijtuigfabriek.
Volgens de familieverhalen, moet koningin Emma zelfs een order voor een rijtuig bij Kees Bij ’t Vuur hebben geplaatst, die ze rap ongedaan maakte nadat haar informatie ter ore kwam over zijn levenswandel. Uit deze tijd dateert waarschijnlijk ook de anekdote dat Kees twee al te nieuwsgierige overburen, twee oude vrijgezelle dametjes, afschrikte door onverhoeds zijn blote achterste door de gordijnspleet te steken en een tijdje voor het raam te houden.
Stuur zit vast
Hij draagt vaak een zwierige zwarte cape met rode band. Vlak na 1900 begint hij met de fabricage van auto’s. Geerlig Riemer (1889-1992), nazaat van Kees’ schoonfamilie, hierover: “In 1905 gaf mijn vader, een zwager van Kees, opdracht tot de bouw van een drietal autobussen, ter vervanging van de paardenomnibussen die ze gebruikten op de route Arnhem-Velp. De order ging echter de capaciteit van de onderneming van Kees te boven en deze moest zijn enthousiasme bekopen met een faillissement, nog voor de eerste bus klaar was. Mijn vader wist beslag te leggen op de drie autobussen die in onze stalhouderij afgebouwd zouden worden door een oud-medewerker van Kees. Zo gezegd, zo gedaan. De eerste proefrit Arnhem-Velp en vice versa was echter geen succes. Het stuur bleef in een bocht vastzitten en de bus reed een plantsoen in. Later haalden we een paardentram in tot groot ongenoegen van de koetsier die niet op- of omkeek. Na een paar honderd meter kregen we echter weer pech en werden we op onze beurt door een luid bellende paardentram voorbijgereden. De drie Bij ’t Vuur-bussen bleven mankementen vertonen en zijn met wat komedie en list naar Engeland verkocht, alwaar men er weinig plezier van gehad schijnt te hebben. De paardentram kon voorlopig alleenheerser blijven op de lijn Arnhem-Velp.”
Bonjour neef
Het faillissement van Kees in 1906 is vermoedelijk te wijten aan gebrek aan zakelijk inzicht en kennis van motortechniek. Als carrosseriebouwer is hij een uitstekend vakman, maar de motorische afwerking van zijn producten is zondermeer zwak. Hij slijt overigens het grootste deel van de dag in bed alwaar hij zijn ‘ideeën opdoet’. Zijn omgeving beoordeelt hem hierdoor vaak als lui. In 1907 wordt hij reiziger en twee jaar later overlijdt Anna op 45-jarige leeftijd. Het huishouden komt nu neer op de oudste, vijftienjarige dochter Jans (Johanna Bernarda Henriëtte). Zij vertrekt na veel ruzie met haar vader al snel uit huis, en trekt in bij haar oom Tijmon Bij ’t Vuur en tante Lutske Bij ’t Vuur-Riemer, die hun erfdeel van de Riemers veel beter hadden benut met een goedlopende bakkerij in Velp.
Kees hertrouwt kort daarop, in 1911, met Wies Reumerman. Zij krijgen één dochter, Louise, en met zijn twee andere dochters Cor en An vertrekken ze in 1913 naar Den Haag. Daar lijden zij bittere armoede. Familie geeft wat geld en Wies verdient met naaiwerk net genoeg om in leven te blijven. Een tweeling sterft in 1913 al een paar weken na de geboorte; Kees timmert zelf de kistjes en brengt de kindjes hierin naar het kerkhof. Het gezin van vijf woont op één kamer en dat leidt tot grote irritaties, vooral door het roken van Kees, uitlopend op een scheiding in 1918. Kees vertrekt naar Parijs, waar Geerlig Riemer hem nog eens bij toeval ontmoet op straat. Hij ziet er sjofel uit en gaat na een zwierig ‘bonjour neef’ zijns weeg. Later woont hij in Brussel, financieel enigszins onderhouden door zijn kinderen en leeft alleen op droge rijst en water (“daar zit alles in”). Hij geniet in Brussel alom bekendheid als de ‘stoepenman’ en loopt in vodden gekleed dagelijks urenlang over de trottoirbanden. Versleten stukken van zijn overhemd scheurt hij er af; zo draagt hij op een gegeven moment nog slechts een boordje met een frontje. Kees woont op een kamertje in een pension, en overlijdt daar ook in 1936. Zijn dochters Jans en Cor komen door formaliteiten bij de grens te laat voor de begrafenis. Hij blijkt bij hun komst al ‘van de armen’ begraven en treffen op zijn kamer alleen nog een verpakte zoute haring aan. Vermoedelijk een wat verlate verjaardags-traktatie; Kees overleed namelijk kort na zijn zeventigste verjaardag.
Slapende dochters
Met het failliet van Kees houdt de geschiedenis van de rijtuigfabriek in Arnhem niet op. Dat is met dank aan Kees’ jongste broer Bram (Abraham) die notabene vanuit een plaatsje bij Brussel, St-Joost-ten-Noode, naar Arnhem was gekomen. Hij laat zich in 1904 als rijtuigmaker inschrijven op het Eusebiusplein 36 en zet na twee jaar de restanten van het bedrijf voort, aanvankelijk aan de Sint Anthonielaan 273 en vanaf 1907 aan de Sonsbeeksingel 10-12. Een van zijn klanten is de sultan van Langkat (Indonesië) die hij ook wel moet rondrijden door Nederland. De sultan neemt dan twee dochters mee, die slapen op de achterbank en alleen gewekt wensen te worden bij kastelen en paleizen. Bram is doof aan zijn rechteroor en omdat hij toch wil converseren met zijn passagiers, laat hij speciaal een autochassis uit Engeland komen, met het stuur rechts. Hij bouwt zelf de carrosserie. Toch zal Bram, die eindigde als een vermogend mens, naast auto’s nog tot minstens de Eerste Wereldoorlog ook nieuwe rijtuigen blijven maken.
Tekst: o.a. Gerrit en Heleen van der Vorst-bij ’t Vuur (1982), beeld Heleen bij ’t Vuur. Meer lezen over het automobielverleden van Bij ’t Vuur: op de website van Conam.
Foto boven: de sociable gebouwd door Kees Bij ’t Vuur, nu in het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek.
De prachtige fabriek aan de Sonsbeeksingel in
Arnhem, gebouwd met de centen van Kees’ vrouw.
Zittend: Kees Bij ’t Vuur als een echt heertje. Wie
hem omringen is onbekend.
Arnhemsche Courant 16-12-1893.
De motoromnibus waar de ellende mee begint.
Kees op de bijrijdersplaats van een automobiel.
Op de overgang van rijtuig naar auto: Kees houdt
vast aan de oude techniek.
Kees (rechts) op de foto gezet in Parijs, vergezeld
van een flamboyante vriend, maar het verval is
zichtbaar ingezet.