Het is vooral zíjn passie. Toch kan Marianne Engbers wel meegaan in het ‘vroeger’ dat haar man Gerard zo graag tot leven brengt. Daarom spannen ze vandaag het paard voor een tweewieler vol met stoffen en naaigaren. Een eeuw geleden ging de handelaar in manufacturen zo door het Twentse land van boerderij naar boerderij.

“Kleed jij je eens wat beter aan, zo heeft je moeder je dat niet geleerd”, zegt Marianne met een knipoog naar haar man, terwijl hij zijn hemd in een ouderwetse streepjesbroek propt. Hij heeft zijn weerwoord al klaar: “Ja, ja, ik trek er toch een dikke jas overheen, dat ziet niemand.” Marianne en Gerard Engbers hijsen zich in het pak om een ritje met de manufacturenkar te gaan maken. Op de deel van hun oude Saksische boerderij verwisselen ze hun moderne kleding voor de Twentse klederdracht van de gewone man en vrouw van vroeger. Het is een bijzonder tafereel. Niet alleen het zoeken naar de juiste schoenen en een geschikte onderrok, ook het aantrekken zelf levert de nodige hilariteit op. “Wat een crime”, verzucht Marianne als ze al de haakjes van het bovenlijfje aan elkaar haakt, “het moet vroeger een hele toestand zijn geweest om in die kleding rond te lopen.”
Ondertussen heeft Gerard de dikke jas van zonet al aan- en weer uitgetrokken en scharrelt hij in de kledingkast op zoek naar een oud jacquet. “Je kunt wel zien dat we het kistentuug voor de dag halen”, verklaart hij, verwijzend naar een Twents woord voor het goeie goed dat in de kist bewaard bleef.
Buiten staat het paard al braaf te wachten voor de kar. Bart, de jongen die voor de paarden zorgt, heeft het dier aangespannen en in een oogwenk het pak van de boerenknecht aangetrokken.

Te mooi
“Hij is eigenlijk te mooi”, stelt Gerard nuchter vast wanneer hij naar de glanzende wagen kijkt. “Vroeger reed zo’n wagen dagelijks over modderige wegen en raakte hij beschadigd. Anders dan luxe rijtuigen werd hij niet opgeknapt of iedere dag gewassen. Hij was vuil als hij ’s avonds werd weggezet. Wat dat betreft klopt het plaatje nu niet meer met vroeger.”
Zo slecht als de wagens het al hadden toen ze gebruikt werden, nadat de auto zijn intrede had gedaan zijn ze nog beroerder behandeld. De wagens van de bakker, de groenteboer en de veekoopman zijn letterlijk tot stof vergaan, verbrand, verrot en als oud ijzer versmolten. Gerard heeft de manufacturenkar gedeeltelijk moeten ‘reconstrueren’; een bestaand bakje heeft hij enigszins verbouwd en op een oud onderstel gezet. Een complete wagen was domweg niet meer te vinden. “Maar het model is zoals dat in deze streek rondreed en de manufacturier die er op staat heeft echt bestaan. Zo’n man verkocht in hoofdzaak stoffen waar de vrouwen rokken en nieuwe pakken van maakten.” Terwijl Gerard dat vertelt, heeft Marianne de deurtjes aan de achterkant van de kar opengemaakt om de rollen en stalen met stoffen te laten zien.

Voor mezelf
Een manufacturenkar, een bakkerswagen en een marskramerswagen vol borstels en bezems. Het zijn slechts drie van de vele juweeltjes van het Saasveldse echtpaar. Ze verzamelden een schuur, een verdieping en een deel vol voertuigen uit het dagelijks leven van vroeger. “Wat er ‘op de boer’ gebeurde heeft me altijd aangetrokken”, verklaart Gerard zijn voorliefde voor plattelandsgerij. “Ik ben van boerenafkomst en dan heb je daar wat mee. Met onze boerderij en onze wagens proberen we het plaatje van vroeger tot leven te brengen. Dat doen we niet voor anderen maar voor onszelf. Als mensen het waarderen is dat mooi meegenomen, maar we moeten er vooral zelf plezier aan beleven.” De collectie is dan ook niet ondergebracht in een museum en de deur blijft dicht voor dagjesmensen. Wagens uitlenen voor tentoonstellingen en festiviteiten gebeurt evenmin. De enige kans die buitenstaanders hebben om de bedrijfswagens te zien, is wanneer het echtpaar er zelf mee rondrijdt. Gerard en Marianne hebben beide een volledige en drukke baan; de hobby biedt hun de kans om even in een andere wereld te vertoeven. Gerard: “De drang naar alles van vroeger is bij mij erg sterk, in die wereld kan ik me heel goed verplaatsen. Toen ik twaalf was moest ik niet alleen op klompen lopen, ik deed ook niets liever. Ik stam nog net uit de tijd dat je in Vasse, waar ik geboren ben, de lijkwagen en de bakkerswagen zag rijden, de handkarretjes en mensen die op de fiets spullen gingen verkopen.” Toch gaat zijn hang naar vroeger verder dan zijn jeugd. “Ik kreeg het laatste staartje mee van de tijd waarmee ik mij nu bezighoud. Ik moet nog wel een beetje in de historie duiken om te weten hoe het vroeger was, alleen met wat ik zelf heb meegemaakt red ik het niet.”

Op de deel
“Dit zie ik niet als romantiek, meer als verplaatsen in de tijd. We zitten het liefst voor op de deel bij het knusse fornuis. Dan praat je ook over historie, want welke boer zit er nog op de deel.” Toch zijn ook Gerard en Marianne selectief, want wanneer het op de deel te koud wordt, gaat de moderne verwarming aan. Gerard: “Nee, alle ergernis van vroeger hebben we er niet bij nodig, er zijn wel grenzen.”
“Ver ga ik niet in mijn hobby. Niet verder dan vroeger. Mijn doel is een mooi historisch plaatje te maken, of dat nu met de manufacturenkar, een sleperswagen of de brandweerwagen is. Ik wil het plaatje wel zo compleet mogelijk hebben. Daarom heb ik bijvoorbeeld ook handkarren, omdat die in het beeld van de kleine plaatsen thuishoren, niet alles werd met paard en wagen gedaan.”
De bakkerswagen die op het erf staat te pronken komt uit Winterswijk. Gerard licht toe: “Hij is in feite vroeger gemaakt van een kerkbrik. Ik denk dat er vroeger op het platteland weinig bedrijfswagens nieuw zijn gemaakt. Het waren verbouwde wagens. Dat in tegenstelling tot in de steden waar de rijtuigfabrieken nieuwe bedrijfswagens op bestelling maakten.”
Marianne vult aan dat de Achterhoek de grens van hun verzamelgebied is. “We zijn eigenlijk Twents gericht. Alles wat Twents is, is ons eigen. Onze geboortegrond.”

Herkenning
Marianne deelt Gerards liefde voor melkwagens en manufacturenkarren slechts met mate. “Nee, bedrijfswagens zijn niet mijn deel. Een vrouw kan niet met een bedrijfsaanspanning rijden, dat hoort niet”, stelt ze resoluut. “Het waren mannen die langs de deuren gingen. Ik vind het wel leuk om bedrijfswagens op te knappen, niet om er mee te rijden. Ik ga er wel in mee, dat wel, het is niet zo dat het me tegenstaat. Het wil ook niet zeggen dat ik niets over heb voor zijn hobby. Maar mijn hobby zijn meer de luxe rijtuigen en de paarden.” Na wat doorvragen moet toch ook Marianne wel bekennen dat ze plezier beleeft aan het rijden met het gerij van de ambachtsman. “De reacties van herkenning die we krijgen wanneer we met dit soort aanspanningen een show geven, zijn hartstikke leuk. Oudere mensen bij wie de herinneringen aan vroeger boven komen en er over gaan praten, dat is hierbij veel sterker dan bij luxe rijtuigen.”
Marianne knoopt het strikje van haar eenvoudige mutsje vast en ziet hoe Gerard en Bart met de kar aan komen rijden over het eikenlaantje dat naar de boerderij leidt. Het is mistig en eerst is alleen het silhouet van de tweewielige wagen tussen de bomen zichtbaar. Het ijzeren wielbeslag knerst, het paard kleppert zachtjes over de straat. “Dag mevrouw, wilt u nog mooie stoffen kopen?”, klinkt het met een onvervalst Twents accent. “Zeker, wat heeft u meegenomen”, luidt het antwoord. Niets doet er nu nog aan de moderne tijd denken. De fotograaf kan zijn werk doen. Even staat Bart voor het paard, tot Gerard hem naar de deeldeur dirigeert: “Er stond geen knecht voor zo’n paard, dat was blij als het na een zware rit even mocht uitrusten.” De publiciteit hoeft voor hem niet, maar het feit dat hij even de kans krijgt om iets van de vergane tijd te laten zien is genoeg. Gerard Engbers is vandaag in zijn element en Marianne speelt het spel mee.

Dit artikel verscheen in 2007 het magazine Landleven, met fotografie van Jan Vermeer