Met de komst van het automobiel zo tegen de Eerste Wereldoorlog vinden door het hele land verkopingen plaats van particuliere rijtuigen. ‘Wegens afschaffing van equipage’ heet dat, waarbij onderhands of publiekelijk de inventaris van een koetshuis in de verkoop gaat. Van chique koetspaarden tot het livrei van de koetsier – die zich laat omscholen tot privéchauffeur. Handelaren en stalhouders slaan dan hun slag. Zo krijgen ze exclusieve rijtuigen, die ze nieuw nooit gekocht zouden hebben, voor spotprijsjes in handen. Aan de vooravond en na de Tweede Wereldoorlog zijn ze zelf aan de beurt. ‘Makelaars’ in paarden Martin en zijn zoon Bob van Delden uit Amsterdam reizen stad en land af om de stalhouderijen uit te verkopen.
In 1917 neemt Maarten van Delden (1892-1962) als oudste zoon het roer in de stalhouderij van zijn moeder -vader was twaalf jaar eerder overleden- over. Dat gaat goed met de verhuur van equipages, maandpaarden, een beetje handel en stalling van paarden voor derden. In 1923, het laatste jaar waarin de stalhouderij aan de Govert Flinckstraat 349 zit, slaat Maarten, of in de wandelgangen Martin, een nieuwe toekomst in als ‘makelaar’ van paarden en rijtuigen. In dat jaar veilt hij aan de Govert Flinck met tien paarden en 25 rijtuigen zijn eigen aandeel in de stalhouderij, waarmee broer Gerard (1900-) verder wil gaan. Martin woont privé aan de Plantage Middenlaan 46 en zet nog een jaartje het stalhouderwerk voort aan 2de Jan Steenstraat 84-86. Hier vindt het jaar daarop opnieuw een verkoping plaats ‘wegens omzetting in uitsluitend handelsstal’. Vanaf dit adres zijn dit jaar drie verkopingen al is niet geheel duidelijk of dit gebeurt met inbreng van andere stalhouderijen.
In 1929 volgt Bos in Vogelenzang die vijf paarden, twintig rijtuigen en twee koeien kwijt wil, en is de verkoop van de stalhouderij Gebroeders van Soest aan de Ten Katestraat 23 in Amsterdam: vier paarden, twintig rijtuigen en vier auto’s. Een week later is stalhouderij Van de Geer aan de Spiegelstraat 22 in Bussum aan de beurt. Van de Geer investeert namelijk in het garagebedrijf en gaat handelen in Fords, Chevrolets en Essex’ van een of twee jaar oud tegen ‘spotprijzen’.
Jaren ‘30
In 1930 heeft Martin zijn eerste particuliere stal te verkopen: het span voskleurige concours-hackney’s, de zes rijtuigen, livreien en toebehoren van de weduwe De Looper-Kip aan de Ottolaan 16-18 in Hilversum. Nog ten tijde van mijnheer De Looper haalde hun koetshuis in Hilversum het nieuws door een brandje in 1909, waarbij paarden, rijtuigen en auto’s (!) tijdig naar buiten zijn gehaald en de inpandige koetsierswoning waterschade opliep. De latere weduwe, die de scheepsrederij van haar man voortzet, heeft nog net zo veel met de paarden als met auto’s, want zij houdt een van de laatste equipages met coupé, victoria en omnibus, en de tuigen messing geplatteerd.
Expediteur Jacobus van Liempt aan de Jacob van Lennepstraat 73-75 in Amsterdam wil overstappen naar een vrachtauto’s en vraagt Martin om de zes paarden, rijtuigen en tapissière voor het hoogste bod aan een ander te gunnen. Van Liempt verhuurde voordien onder andere ‘ondertrouwcoupés’ voor twee gulden per uur ‘in livrei’ en om een vergelijking te maken, een staljongen betaalde hij vier à vijf gulden loon per week.
In 1931 is er nog een equipage te veilen, die van de heer H.E. Beuker -bankier en secretaris van de fietspadenclub- in zijn koetshuis aan de Heemstralaan 2 in Baarn. De twee bruine ruinen van deze heer liepen voor een omnibusbreak met zomer- en winterkap, en voorzien van elektrisch licht, een dos-à-dos van Kimman, victoria of Amerikaanse slede. Het span Bob en Bila kreeg nog een eervolle vermelding op het concours hippique in Baarn, waar Beuker het voor de aardigheid aan liet meedoen. Maar dat is dus verleden tijd.
Snoepjesfabrikant
Concoursstal Dibbits in Breda houdt verkoop in 1932 met vijf paarden, vijf concoursrijtuigen, tuigen en een als nieuwe ‘auto-stalwagen’, een luxe vrachtwagen voor de paarden dus, twintig jaar eerder gingen de paarden en rijtuigjes nog met de trein naar het concours hippique. Die vrachtwagen was een foto waard in het tijdschrift Paard & Paardenwereld: “Echt Amerikaansch. De beide paarden van den Heer Joh. Dibbits te Breda, Lady Loocky en Princess of England, betreden haar salonrijtuig, teneinde de reis naar eender vele concoursen, waaraan zij deelnemen, aan te vangen. Het rijtuig is ingericht voor stalling van de beide hackneys en kan bovendien nog 3 concourswagentjes, tuigen en gereedschappen bevatten.” Johan ‘Jo’ Dibbits (1882-1943), die een jaar eerder nog een nieuwe vosmerrie uit Engeland importeerde, is ziek en daarom komt met de veiling een einde aan de sportcarrière. Johan is een broer respectievelijk oom van Gerard en Theo Dibbits van Stalhouderij De Baronie, en begon zijn loopbaan als vennoot in een paardenslagerij. Tot 1920 handelde Johan zelf in paarden, waarna hij de overstap maakte naar suikerwerken als directeur van de NV London Caramel Works en de Lonka NV. De snoepjes brachten hem het fortuin om Huize Sandwijck aan de Zaneberglaan in Breda te betrekken en paarden uit liefhebberij te houden. Tot 1932 dus.
In 1933 krijgt Martin de opdracht van de Amsterdamsche Rijtuig Maatschappij om aan de Overtoom de stal van Jan van Steen te veilen: zeven span zwarte paarden, twaalf rijpaarden, zes werkpaarden, enkele pony’s en met als rijtuigen het gehele assortiment van een stalhouder, inclusief een transportlijkwagen.
In 1934 houdt Van der Lans uitverkoop aan de Noordwal, waar het in dat jaar nog een levendige boel is als loskade voor bijvoorbeeld 4,5 miljoen kilo aardappels. Van der Lans gaat dan overigens nog volop door als stalhouderij en garagebedrijf.
Niet te verwarren met
1935, opnieuw staat Den Haag op de route van de veilingmeester, ditmaal de opheffing van de stalhouderij van Theo Köhler aan de Ruyterstraat 51, waarbij dertig rijtuigen en dertig paarden, met als hoogtepunt een span ‘witgeborenen’. Witgeboren is een zeldzame schoonheid en gewild; de familie Carré bereed witgeboren hengsten in de hogeschool en Henry Boudewijn de Roo van Capelle uit Dordrecht deed aan vrijheidsdressuur met een witgeboren hengst Tabor.
Ook in dat jaar de gedeeltelijke opheffing van stalhouderij Van de Brink aan de Heerenstraat 40 in Hilversum. Daar behoort naast de gebruikelijke coupés, landauers en victoria’s ook een kinderlijkkoets tot de te verkopen kavels. Van de Brink richtte in 1896 de Protestantse Begravenisvereeniging op, volgens een advertentie niet te verwarren met de protestantse afdeling van de Hilversumsche Begrafenisvereeniging. Concurrenten dus. Maar het mocht aan het einde niet meer baten, want in 1936 ruimt de ‘Hilversumsche’ op door te verkopen: 2 eersteklaswagens, een kinderlijkkoets, 5 statievolgers, 5 zwarte vigilantes, een Kimman landauer, kleden, tuigen, pluimen en de verdere santenkraam. In Hilversum zijn geen paarden meer nodig voor een teraardebestelling. In 1937 is de rest van Van de Brink te koop, ditmaal aan de Ruitersweg 10 in Hilversum, waar nog één eersteklaslijkkoets, volgrijtuigen, coupés, landauers, victoria’s, brikken en andere handel resteren voor de verkoop.
Wie nog persé per lijkwagen naar de laatste rustplaats wilde, kan dan nog eventjes terecht bij J.C. Haks aan de Grothestraat 53a in Soestdijk, tot die in 1938 de handdoek in de ring gooit. Veilingmeester Van Delden mag de zwarte paarden, lijkwagens, statievolgers, vigilantes, landauers, tuigen en livreien afslaan, kortom de derde complete rouwstoet in het Gooi in goed twee jaar tijd.
Ook in 1938 houdt de NV Goesche Rijtuig- en Automobiel-Maatschappij (GRAM) aan de ’s Heer Hendrikskinderenstraat te Goes op te bestaan. Tien zwarte paarden, trouwcoupés, landauers, victoria’s, brikken, sleden en landbouwspul komen bij opbod onder de hamer. Het is de nalatenschap van stalhouder Marinus en later diens weduwe Magdalena Rijk die bijna veertig jaar de omnibus vanuit Goes lieten rijden afgestemd op de aankomst- en vertrektijden van stoomtrein en stoomboot naar Middelburg en Zierikzee.
Jaren ‘40
Martin van Delden verhuist in tussentijd naar de Sarphatistraat 71 in Amsterdam, wanneer hij in 1940 aan het Weesperplein in zijn stad nog een bescheiden verkoping houdt van paarden, platte wagens, rijtuigen en wat nog meer iets kan opleveren in tijden van oorlog. Wie het inbrengt is onbekend. Wel dat in augustus dat jaar Taxibedrijf B-Taks van H. van Iersel, Ginnekenweg 94 in Breda, zijn vijf paarden en dertien rijtuigen van de hand wil doen. Amper een week later is Pijnappel Twello aan de beurt met zijn Shetlanders en rijtuighandel. Met 75 rijtuigen is dit een serieuze veiling en Van Delden timmert er flink mee aan de weg in de landelijke en regionale kranten om volk te trekken.
In 1941 is stalhouderij G. Dekker aan de Hofstraat 75 in Kampen degene die opheft. Vier jonge zwarte paarden. Twee lijkkoetsen, een kinderlijkkoets, twee zwarte statievolgers, twee trouwcoupés, zes landauers, twee vigilantes, tuigen waaronder fabricaat Bouman, zwarte en blauwe bokjassen, dragersjassen en zwarte baarkleden. Het zou dan nog tien jaar duren eer Van de Weerd, de laatste stalhouderij van het pittoreske stadje, overstapt naar auto’s en de laatste rijtuig met het stadswapen op de portieren overgaat naar studentenkorps FOI.
Ook in ’41 aan de Noordwal 112 ditmaal, te Den Haag: de uitrusting voor een complete rouwstoet, kinderlijkkoets, rijtuigen voor trouwfeesten, een mailcoach, spider en showwagen. Het is opnieuw Van der Lans. En wederom doet ook Pijnappel in Twello een poging om ditmaal van tachtig rijtuigen af te komen, net als in 1942 voor de derde maal. Het leuren is niet uit weelde.
Tegen contant geld
Het zijn niet alleen openbare verkopingen tegen opbod, een enkele keer probeert Van Delden het om een stalhouderij onderhands in één keer te verkopen, al is het in 1942 wel tegen contant geld, zoals ook de gewoonte is op de veilingen. En dat is veelzeggend over de waarde van een stalhouderij in oorlogstijd: geen mens die nog officieel geld wisselt voor de huur van deftige stoet rijtuigen, en al is er brandstofschaarste voor de automobielen, aan paardenvoer is evengoed gebrek. Maar Van Delden blijft het proberen, in september ’42 de firma De Haas aan de Markt in Veenendaal: een hele rits gebruikelijk stalhouderspul en opvallend, een ‘kareool’ wat de fonetische omschrijving is van een de tweewielige Noorse karjol, een apart ding in Nederland van die tijd.
In 1943 stijgt de grootste van Utrecht, Schoonhoven-Buitendijk, het water aan de lippen en volgt een spoedveiling aan de stallen Schalkwijkstraat, bij de Nieuwe Gracht in Utrecht. Trouwcoupés, landauers, vigilantes, berlines, lijkkoetsen, brikken, showwagen en arrensleden moeten weg. Het krijgt een kleine advertentie, maar wel tot in Limburg toe. En in één adem gaat Van Delden door naar Groningen, om aan het Winschoterdiep de firma Van de Wolde en Zweep van zijn inventaris af te helpen, te weten de trouwcoupe, drie berlines, twee lijkkoetsen en acht volgers. Wegens algehele opheffing. Twee maand later is Dikke Toon aan de beurt, althans zo noemen ze stalhouder Gerritsen aan de Vleutenseweg 150 in Utrecht, die noodgedwongen lijkkoetsen, kinderlijkwagen, rijtuigen, bestelwagen en het leerwerk in de tuigenkamer aan de hoogste bieder moet gunnen. Opnieuw twee maanden later gaat de reis naar de Vlietkant 31 in Leerdam, waar C.H.J. van de Heuvel van lijkkoets, vigilant, landauers en andere spullen weg gaat doen.
Piet van der Touw
In 1947 slaat de pech toe in Apeldoorn, waar een kleine stalhouder de oorlog heeft doorstaan, maar nu mevrouw P.J. van Hekezen alsnog ‘den geheelen stalhouderij-inventaris’ laat verkopen omdat haar man is overleden. Hij had twee brikken en een victoria om toertochtjes te maken, maar reed meestentijds met een carpion, platte wagen, de melkventerswagen of een van de dresseerkarren om een vrachtje te vervoeren. Het is niet luxe, vooral praktisch gerij. Daarmee vergeleken heeft de firma Marsé in Tilburg met vijf paarden en tien rijtuigen, die voorheen dienstdeden voor taxiritjes van en naar het station, luxer gerij. Maar of het wezenlijk meer heeft opgeleverd is de vraag. De stalhouderij heeft een eeuw bestaan, kwam voort uit het logement ‘De Gouden Leeuw’ van de weduwe Marsé en is in 1880 verhuisd naar de Stationsstraat 42.
In 1930 opende vleesvervoerder en paardenhandelaar Piet van der Touw vol trots een nieuw onderkomen aan de Slachthuiskade 20 in Den Haag, met dertig gevulde paardenstallen en negen vrachtauto’s. De bloemstukken waren niet aan te slepen voor het feestje. Maar in 1948 moet Van der Touw noodzakelijkerwijs inbinden. De luxe concourspaarden gaan weg: tien stuks, waaronder het kampioenspan Janco en Hina, de showwagens en spiders. Het is niet de eerste en niet de laatste verkoping die de Van der Touws doen; in 1960 rijdt zoon Joop de monsterrit met een postkoets van Istanboel naar Rotterdam om de Floriade te promoten, alvorens rijtuig en paarden in één klap aan de Amerikaan Jack Pemberton te verkopen en de deur van het koetshuis definitief achter zich dicht te trekken.
Blijkbaar is Van de Brink in Hilversum in ’37 met een deel van zijn stalhouderij blijven zitten of hij heeft het in de veiling teruggekocht, want twaalf jaar later in ’49 komt er een bekend rijtje opnieuw onder de veilinghamer. Nu vanaf de stal aan de Herenstraat 38a, met negen paarden, waarvan zeven zwarte en twintig rijtuigen. De opmerkingen ‘Alles wordt verkocht’ en ‘in deze veiling kan niets worden bijgevoegd’ duiden op de onverbiddelijkheid.
Bieden en afmijnen
In september 1949 komen er 35 dravers van Joh. Smit uit Groningen onder de hamer. De veiling vindt plaats op de drafbaan Mereveld in Utrecht om een zo breed mogelijk publiek te trekken. Dat lukt, al vallen de prijzen tegen. “Als vendumeester trad op de makelaar, de heer M. van Delden, die bovenop een korrewagen staande, de namen der paarden afriep, en afstamming etcetera vermeldde. Het systeem van verkoop verschilde daarbij echter nogal van dat, hetwelk in het noorden meestal wordt gevolgd. Eerst werd een paard bij opbod verkocht, waarna een bepaalde som aan de hoogste bieding werd toegevoegd en afgemijnd, totdat ‘mijn’ geroepen werd, waardoor een nieuwe koper was opgestaan, die het hoogste geboden bedrag plus het afgemijnde betaalde. Practisch bij elk aangeboden paard kon daardoor het aanvankelijke hoogste bod nog weer enigszins worden verhoogd. Desondanks waren de gemaakte prijzen toch aan de lage kant, hetgeen als vermoedelijke oorzaak had het grote aanbod. De animo toch was, hoewel niet bijzonder groot, zeker voldoende te noemen.” (Nieuwsblad van het Noorden, 6-9-1949)
Rumoerige kopers
Een maand later in Bussum vindt opnieuw het gebruikelijk ritueel plaats, namelijk van twee stalhouderijen met de geijkte inventaris. Het is wel voor het eerst dat de kranten de nieuwswaarde gaan zien van zo’n veiling: “Bussum heeft het slechte voorbeeld van Hilversum gevolgd. Ook hier heeft de techniek de romantiek verdreven, en zullen geen stralende bruidjes meer in romantische trouwcoupés naar het stadhuis rijden. De statige lijkkoetsen zijn van de weg verdwenen en na een korte opleving in de oorlogsjaren van paard en rijtuig, heeft de auto hier weer de plaats hervonden, welke hij reeds voor de oorlog aan het innemen was. Na een kwijnend bestaan in de laatste jaren hebben de twee laatste en oudste stalhouderijen ter plaatse, de fa. v. d. Linde in de Landstraat en Buwalda aan de Brinklaan hun strijd opgegeven en hun inventaris in veiling gebracht. De paarden waren reeds uit de hand verkocht. Er bestond voor deze exclusieve veiling buitengewoon grote belangstelling, niet alleen uit het Gooi, w.o. vele boeren, doch uit het gehele land was men naar Bussum gekomen, uit Den Haag, Rotterdam, Amsterdam. Abcoude, Driebergen en zelfs uit Brabant. Vele koopjes gingen Bussum uit De makelaar M. van Delden bracht de inventaris ten overstaan van deurwaarder Hermes in veiling en het gezelschap was hoog gezeten op een boerenwagen, terwijl de kopers, die vrij rumoerig waren, in de stalhouderij de koopjes bespraken. De gehele stalhouderij was gevuld met vele werktuigen en gereedschappen, terwijl buiten de trouwcoupés, landauers, lijkkoets, kinderlijkkoets, zwarte staatsiekoetsen en de vigilantes stonden. De wanden waren ingenomen door fraaie spannen- en eenpaardstuigen, livreien, w.o. zwarte bokjassen en zomerjassen, zwarte pluimen en sjabrakken, arrentuigen en arrenbellen. De in den treure voor de radio gespeelde en gezongen schlager: ‘Er hing een paardenhoofdstel aan de muur’, was hier in praktijk gebracht, en er hingen er zelfs vele, w.o. vele goede. Aanvankelijk was men wat schuchter met het bieden. Het eerste koopje – een hooivork en een greep – ging voor twee kwartjes naar Rotterdam. Voor de twee metalen paardenkoppen, uithangborden voor een stalhouderij, bleek nog veel belangstelling. Men joeg ze op tot 36 gulden. Een prima staatsielantaarn liep op tot ƒ 70, doch prachtig arrentuig met leidsels en koppluimen, als iets aparts aangekondigd bracht het slechts tot ƒ 24. Het paardenhoofdstel uit de schlager heeft de auteur meer opgeleverd dan de stalhouder. Het kwam slechts tot ƒ 14. Een zwarte bokjas zal voor ƒ 62 in Abcoude worden afgedragen. De koper had de keus voor de volgende, doch was zo verstandig er maar één te nemen, want de andere gingen voor ƒ 17, waarna de rest snel devalueerde tot ƒ 5, ƒ 2 en zelfs ƒ 1.” (Gooi- en Eemlander 24-10-1949)
Jaren ‘50
Na het Gooi is duidelijk Groningen aan de beurt. In april 1952 mag Van Delden naar Groningen voor stalhouderij Nienhuis, en in september nogmaals voor Goldhoorn aan het Nieuwe Kerkhof 8, die afstand wil doen van een span bruinbonte paarden en vijf zwartblessen ‘met hoge witte voeten’, rijtuigen, luchtkorren en dergelijke. Een jaar later is er een klein klusje met een manege in Dordrecht, terwijl in januari 1954 bij stalhouder J. Nederhoed aan de Venne 144 in Winschoten, volgens de opsomming een keurige rits rijtuigen onder de hamer komt, maar al dat fraais kan niet op tegen de ene zwarte ruin. Een paard is meer waard dan tien rijtuigen. Datzelfde geldt ook in augustus dat jaar in Wildervank waar de gebroeders Koning aan de Van Delfstraat 49 een span zwarte paarden als hoogtepunt van de veiling zien, met verder trouw- en rouwrijtuigen, korren op luchtbanden en dergelijke.
De Friese stalhouders zijn nog iets standvastiger, tot 1955: Poelsma aan de Spanjaardslaan 12 in Leeuwarden. Twaalf dienstpaarden, waar onder een span schimmels, en ook hier trouwcoupés, landauers, vigilantes en lijkkoetsen. Dit zijn de jaren dat er zo veel van hetzelfde spul op de markt komt, waar geen vraag naar is, dat de opkopers de rijtuigen liefst ter plekke in de brand steken om het oud-ijzertransport te vergemakkelijken. In 1956 heeft Jonkman in Harlingen een statielandauer afkomstig van koning Willem III, zo staat beschreven, terwijl een toeschouwer op het veilingpapiertje een bedrag van honderd gulden voor het rijtuig en 340,- voor de los verkochte lampen opschrijft. Als het echt een koninklijk statierijtuig was is dit het ultieme dieptepunt. Ook in ’56 is Bram Voerman in Dieren aan de beurt, een kleine man die desondanks een sociable en een landaulette heeft die waardevol genoeg zijn om in het Nationaal Rijtuigmuseum terecht te komen. Een rijtuigwip brengt er drie gulden op.
Vier overjarige paarden
De jaren breken aan waarin stallen in de verkoping gaan, waarvan de naam nog tot in het heden doorklinkt. Van Twist in Dordrecht met twee schimmels en zeventien zwarte koetspaarden, liefst acht arrensleden, waaronder twee Poolse, zes lijkwagens en ‘wat verder tot een volledige stalhouderij behoort’. Het moet een imposant gezicht zijn om de lange rijen met rijtuigen te zien staan.
In 1957 heft in Rotterdam de NV Onderlinge Rouwvereniging op, een grote stal met 26 paarden en 27 rijtuigen, waaronder landauers van Bouman, Groningen en Vanden Plas Antwerpen. Eveneens in dat jaar volgt een veiling van de ‘NV Auto- en Rijtuigbedrijf v.h. Blok-Beijersbergen en v.d. Kuijlen’ of beter gezegd ‘Van Leeuwen’ aan de Gouvernestraat 20b in Rotterdam. Zelfs voor die naam mag eigenlijk wel ‘voorheen’ staan, want nadat Van Leeuwen in ’43 overleed, is de stal in handen van de man die met zijn weduwe trouwde, Jan Pley. Hij heeft nog vier ‘overjarige’, dus oude, zwarte paarden over. Naast de gebruikelijke rijtuigen zijn er een bijzondere break van de Duitse keizer en een mailcoach. Een Rotterdamse hoofdonderwijzer roept zijn stadsgenoten nog op in de krant om bij wijze van adhesie met Van Leeuwen in de pen te klimmen (“Telefoneren heeft geen zin, evenmin als het sturen van geld. Schrijf!”). Overigens was Van Leeuwen er in 1913 ook al mee gestopt…. En nu is de verkoping opnieuw een wassen neus: Jan Pley zet de stalhouderij, als laatste van Rotterdam, na de veiling onverdroten voort, met dezelfde spullen en minder concurrentie.
Jaren ‘60
Nadat Martin in Amsterdam de stalhouderij van zijn broer onder de hamer brengt, mag hij in november 1959 naar het Overijsselse Hengelo, waar de gebroeders Wilmink hun werk staken met twee schimmels, zes zwarte paarden en een standaardinventaris, waaronder de kinderlijkkoets. Die gebroeders zijn wel liefhebbers geweest, getuige de spulletjes die de stalhouderij aankleden: het complete album van paardenrassen met 41 platen door de schilder Otto Eerelman, een boog (zogeheten ‘duga’) voor een Russische trojka, prenten en wandborden.
Een groter drama is de verkoop in februari 1961 van stalhouderij Floor in Lunteren. Alhoewel de Volkskrant het goede prijzen noemt is vijf gulden voor een arrenslee bitter weinig, en een trouwcoupé moet wel erg oud zijn geweest voor ƒ 42,-. Toch nog 268 kavels in vijf uur verkocht. Meer bijzonder is de veiling in augustus 1961 in manege Kleinvoorde aan de Blikkenweg 6 in Twello, omdat dit de plek is waar één van Nederlands bekendste hackneyrijders is neergestreken: Hein Diekman of van oorsprong Dieckmann, die zijn loopbaan begon als koetsier van de douairière Drory de Perez in Voorst. Hein heeft te verkopen een opgezet paard, een Franse reiskoets, allerlei parafernalia tot en met een vierspantuig. De verkoping is vooral een sociaal gebeuren en om Hein nog iets van een oude dag te gunnen.
Ook in ’61: stalhouderij J. Veltkamp in Hengelo. 1962 in de manege in Bemmel een kleine verzameling van lantaarns, een opgezet veulen, twee vierspantuigen, prenten, een dos-à-dos en enzovoorts. Aan de Acacialaan 12 in Doorn gooit Ederveen den handdoek in de ring. Het kan niet meer uit om de 17 zwarten en twee schimmels te blijven voeren. Naast coupés en landauers van Kimman, Hermans en Ingenhoes heeft hij landauers van mindere bekende bouwers als Van der Meulen, Mulder en Buisman. Een liefhebber kan er de dag doorkomen met struinen tussen alle kleine veilingkavels.
Nieuwe generatie
En dan overlijdt in oktober 1962 veilingmeester Martin van Delden op 71-jarige leeftijd, net nadat hij in september nog de firma Janssen aan het Noordeinde 38 in Delft had verlost van vijf schimmels, vier zwarten en een indrukwekkend rijtuigenpark. Op het veilingbriefje ‘Notitie ener Hoogst Belangrijke Verkoping’, zoals die standaard begon, hield een van de kopers, in dit geval Daan Modderman nauwgezet de prijzen bij: trouwcoupés van Ingenhoes (390,-), Hermans (460,-) en Mulder (480,-), vigilantes van Lathouwers (360,- en 400,-), Hermans (370,- en 280,-), Van der Meulen (290,-), Dieteren (280,-), landauers van Van Rijswijk (620,-), Hermans (450,- en 420,-) en Spijker (280,-), een statieberliner doet 3.720,-, een mailcoach 3.800,-, de lijkkoets van Huiskamp 170,-, terwijl spantuigen van Bouman 180,- tot 210,- deden, een statiegareeltuig 350,- en een vierspantuig van Bouman voor 280,- van eigenaar wisselde. De paarden gingen naar onder meer Van der Lans, Hak en Loos.
Bob (H.C.) van Delden, van de David Vosstraat 61-I uit Amsterdam, neemt het stokje daarna over. In 1963 in Vierhouten met de collectie arrensleden, boerenwagens, kinderwagens en een ‘rijdende bungalow’ van Jo Houtzager, die Museum de Arreslee opdoekt. Houtzager heeft in totaal 51 sleden, waarvan 22 tikkers die gemiddeld een honderd gulden opbrengen. Duurdere stukken zijn de vier Friese sleden met prijzen tussen de vijf- en zeshonderd gulden, een Zeeuwse slede voor 1.070,- en een Delftse sleden met 760,-. Een Friese bokkensjees (1.450,-) en een napoleon (3.300,-) horen bij de topstukken van de dag.
Vooralsnog hanteert Bob de veilingmeester hetzelfde opgeld als zijn vader: 11% en een dubbeltje nummergeld.
Scheveningse nettenwagen
Minder verrassend in 1963 is de firma Buitenhuis, die aan de Edeseweg 4 in Bennekom de kost verdiende met vier landauers en twee brave paarden, terwijl het koetshuis en de stal uitpuilde van de stalspullen.
In 1964 heeft Hein Diekman de manege in Twello opnieuw gevuld met een prachtige verzameling curiositeiten. Kokardes, tressen, baleinboogzwepen tot en met Ben Hur-tuigen. Ook meldt stalhouder J.R. de Lange aan de Hessenweg 98 in De Bilt zich om twee vossen, twee schimmels, twee coupés, een landauer en onder andere een Scheveningse nettenwagen te verkopen. Die laatste is de nettenwagen die met driespan meeliep in de stoet van de Boerenwagendag in Laren 1952, een zeldzaam ding, want zo veel van die wagens zijn er niet over.
Dan de firma’s Beuk en Parlevliet-Katwijk die in april 1965 een flinke groep nieuwsgierige toeschouwers en kopers uit het hele land naar Noordwijk trekken. In zo’n stalhouderij stond altijd een grote kast met beige, blauwe en zwarte bokjassen om koetsiers van verschillende maten te voorzien, een mens vraagt zich af waar al die jassen voor een paar tientjes per stuk eindigen. Deels bij verhuurders voor feesten en partijen. Beuk heeft een landauer van Dieteren (950,-), drie landauers waarvan we het merk niet weten (950,-, 750,- en 750,-) en een victoria van Kimman (1.625,-). Van die laatste had Van Delden er in ’59 drie: 800, 850,- en 900,-. De prijs is dus iets aan het stijgen of het ligt aan het aanbod, want nu is de keuze uit één. Voor een concoursspider betaalt de ouwe Piet van der Touw 1.500,-, dus dat zal een aparte (Mills of Lawton?) zijn.
Stal Witzand
In 1966 kondigt het veilingbriefje met ‘Notitie ener Exceptionele Verkoping’ die van Stal Witzand in Blaricum aan, vanwege de ernstige ziekte van eigenaar Mr. Jaap van der Kooij. Deze advocaat vond het leuk om ‘stalhoudertje’ te spelen, want voor het geld hoefde hij dat niet te doen, maar nu gaan de vijf landauers, twee coupés en onder andere de twee coaches weg. De duurste mailcoach kwam van Velstra en had nog diens stalnaam ‘Amarillo’ onder de overgeschilderde achterklep staan, en gaat nu voor 8.500,- van de hand. De andere mailcoach mist de klassieke flêche en de kopers lopen er met een gefronst voorhoofd omheen: 4.250,- en dat is nog een fors bedrag. Van der Kooij hen hem eerder in de veiling gekocht bij Van Leeuwen in Rotterdam. Een jachtbreak vertrekt voor 1.400,- een Amerikaanse tandemcart voor 850,-, de ‘orig.’ calèche duizend gulden. Het zijn rijtuigen waar liefhebbers ruim vijftig jaar later het hoofd over gaan breken, waar ze zijn gebleven. Van der Kooij hield van hackney’s en daarom staat er een rijtje showwagens en concoursspullen op de lijst, net als drie vierspantuigen (1.050,-, 1.400,- en 1.250,-), geplatteerd en ongetwijfeld van hoge kwaliteit.
Andere veilingmeesters
Van Delden is zonder twijfel de belangrijkste man die de verkopingen in ons land organiseert. Een vast gezelschap van verzamelaars, hobbyisten en opkopers volgt hem op de voet. Maar ook andere veilingmeesters doen zaken, zoals Van der Wolf uit Rotterdam die in 1966 manege Rehoboth van Chardon, bij Delft, ten dele opdoekt. Opvallend zijn daar de paarden, met de vijfjarige vosblesruin Edelweiss, het ‘landbouwrijpaard’ dat een jaar eerder won in de tuigpaardrubrieken van Rotterdam en Dordrecht, maar nu voor 3.800,- wordt opgehouden. Eigenlijk alle paarden zijn opgehouden, want Chardon wil groot geld zien. Wolf maakt er een lange dag van met 343 kavels. Voor rijtuigen kwam men tevergeefs, wel voor rijhoofdstellen, zadels, dekens en halsters voor een tientje of iets meer. Ook notarissen pikken zo af en toe hun eigen graantje mee door als veilingmeester op te treden. Bijvoorbeeld in 1967 nadat Evert Hemmes de Gelrushoeve opdoekt. Een showwagen, spider en tandemkar, alle drie van het fabricaat Mills. Hemmes heeft dan nog een span vosblessen, vier rijpaarden en vier rijpony’s te verkopen, naast drie vaarskoeien.
Jacques Rijks
Op de stapel veilingbriefjes die Daan Modderman, als geïnteresseerde, bewaart en bij ieder bezoek aan een veiling bijhoudt, komen nu die van zijn vrienden te liggen. Vrienden die elkaar in de voorgaande jaren vaak zagen op de tochtjes van de Nederlandse Driving Club. In april 1968 stopt Jacques Rijks er ‘wegens gevorderde leeftijd’ mee. Die brengt zijn materiaal naar de steenfabriek van een andere clublid, Carel Dericks, om daar door Van Delden te laten veilen. Natuurlijk zijn de snoepjes al vooraf onderhands gegund, maar op de veiling komt een bonte collectie van cowboyzadel, jachtrok tot Spaans ezelhoofdstel voorbij. Een Lawton spider ook, voor 2.200,- en een enkelspan-hackney-tuig van Loomans voor 750,-. Ter vergelijking het geplatteerde vierspantuig brengt 1.300,- op.
In mei: opheffing van de Marfleet Stud, van Arie Hak in Barendrecht. 38 paarden en pony’s, waarvan vijftien hackney’s, en een enkele interessant rijtuig: een Franse jachtwagen en een crème calèche als zijnde ‘iets aparts’. Daarmee kwam ook een einde aan een deel van het werk van Gerard van Delden junior, de jongere neef van de veilingmeester en getrouwd met een Van der Touw, die als trainer de hackney’s van Arie Hak, waaronder als bekendste Warwick Fieldmarshal en Hurstwood Chieftain, uitbracht op de concoursen. Alhoewel de veiling geen leegverkoop betekende en Arie Hak met name zijn kampioenen aanhield tot in de jaren ’70.
Landheer van Groot-Spriel
In juni: uitverkoop wegens brand in het Rijtuig- en Boerderijmuseum in Elst. De heer Drost heeft het verzameld en zit omhoog met zeven spantuigen (gem. 200,-), twee coupés van Hermans (700,- en 1.000,-) een victoria van Veth (1.325,-), dos-à-dos van Kimman (1.725,-), vier tilbury’s (80,- tot 220,-) en dergelijke.
Een van de meest memorabele verkopingen doet Bob van Delden na het ‘overlijden van de landheer’, Johan van Doorninck op het landgoed Groot-Spriel in Putten. Op de schimmels van de landheer mag niemand bieden, die krijgen een genadeschot, net als de jachthonden. En de trouwe koetsier Aart Jansen mag de kavels één voor één uit het huis en de stal tevoorschijn halen. De grote break van Bronkhorst, Hilversum is met lantaarns en zwengen voor 11.600,- de klapper. Verkocht aan Ben Molenkamp in Breukelen. Een Kimman victoria laat met 1.900,- zien dat het een goede belegging is gebleken. Een jachtwagen van Buitenweg 4.200,-, de napoleon belandt voor 3.300,- in Friesland bij jonkheer van Eysinga, een omnibus is met 9.100,- dik betaald. Zelfs een gewone tilbury doet nu 1.250,-. De pelerine die koetsier Jansen zo lekker warm hield, wanneer er sneeuw lag en hij met zijn broodheer door de Veluwse bossen sleede, mag voor 180,- weg. Menigeen wil iets van de roemruchte Van Doorninck. Met hem is de enige, echte equipage van ons land uitgedragen. Niet wegens aanschaf van een automobiel, in het tegendeel zelfs, maar wegens simpelweg overlijden.
Als afsluiter van 1968 is er J. van Velsen aan de Hoge Rijndijk in Leiden die met zes zwarte paarden en drie vigilantes een bescheiden stalhouderij voerde. Zoals bij veel stalhouders is een ‘losse statiebok’ en een knechtenbank als apart kavelnummer: met die zaken kon je een gewoon rijtuig opwaarderen voor een hoger tarief.
Jaren ’70
In 1970 is de stalhouderij van Gerrit Huckriede aan de Emmastraat in Enschede een van de hekkensluiters in een lange periode van veilingen en opheffingsverkopen. Een trouwcoupé van Spijker, vier vigilantes en vijf landauers. Vijf jaar eerder reed Huckriede nog liefst driehonderd paartjes naar het stadhuis, op een totaal aantal van 1.025 bruidsparen dat jaar. Aan werk is er dus geen gebrek, wel aan koetsiers en het stalgebouw staat op instorten. De ‘jongste’ stalhouder van Enschede zegt tegen Tubantia: “In het begin van de oorlog stierf mijn vader; we zaten thuis met een slagerij, die al spoedig door de Duitsers gesloten werd. Wat moest ik… Er moest toch wat op de tafel komen? Voor een simpele wagen, een lichtgewichtje Uiteraard spande ik toen mijn bok, om wat vleesvervoer te verzorgen voor de vroegere collega’s van mijn vader. De bok werd vervangen door een muilezel; de muilezel moest na de oorlog plaats maken voor een paard en vandaag staan er op stal 13 paarden.” Een paar paarden blijven op stal achter voor het vleesvervoer. Bij de verkoping staat Gerrit’s vrouw met de tranen in haar ogen. Zoon Lambertus en schoondochter Anneke doen het verdriet jaren later vergeten door hun glorieuze carrière in tuigpaardensport.
Nederland is uitverkocht. Een handvol stalhouders als Van Middelkoop-Kraaij in Velp, Molenkamp in Breukelen of Kuipers in Groningen, Van der Putten Winterswijk of Veltkamp in Hengelo gaan stoïcijns door. En prompt in de decennia die daarna volgen, bloeit de aangespannen sport op en ontstaat een hernieuwde vraag naar de rijtuigen en spullen die een halve eeuw amper nog wat opbrachten. Nieuwe stalhouderijen staan op en tienduizend gulden voor een landauer in de jaren 1980 is geen rare prijs. Maar wat hebben Martin en Bob van Delden moeten zweten om het tiende er voor binnen te krijgen.
Paard en Paardenwereld 4-9-1930.
De veilingbriefjes die Van Delden voorafgaand aan
de veiling rondstuurde naar potentiële kopers.
De luxe vrachtwagen die in de veiling van concoursstal
Dibbits komt (Paard en Paardenwereld 20-8-1931).
Stalhouderij van Leeuwen aan de Gouvernestraat
nog in bedrijf.
De vigilantes van Van Leeuwen die in 1957 op de
veiling komen.
Verkoping van Stalhouderij van Delden 1959, met
toeschouwers boven op de ‘Engelse jachtbreak’ (l)
en de mailcoach.
Op Groot-Spriel houdt koetsier Aart Jansen in 1968
een gipsen beeld omhoog, terwijl veilingmeester Bob
van Delden het aftikt op ƒ 850,-. (foto Johan Jansen,
met dank aan Ruud van Heusden)
Verkoping bij Huckriede, Enschede, in dagblad
Tubantia 24-10-1970.
In een interview met dagblad Tubantia
(26-2-1966) kijkt Gerrit Huckriede nog
tevreden terug op het vorig jaar.